De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 24 april pagina 4

24 april 1940 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1400 ran de daders veelal in ruimheid, die tot onderhouden van hun voortbrengingskracht noodwendig naar n kant moeten uitzien, 'k Geloof zelfs dat het voor een uitvoerend kunstenaar fataal is, zoo hij bijzonder critisch is aangelegd. Critiek in lyrischen vorm, waartoe de heer Plasschaert zoo gereedelijk geneigd is over te gaan (en door te slaan) heeft onmis kenbare waarde, maar zij moet voortdurend in nauwlettendheid van beschouwing en exactheid van onderzoek weerkeeren. 't «Moet steeds het trachten blijven nog nader te dringen tot den zin van een kunststuk, tot de onnaspeurbaarste wendingen van zijn intentie. De inhoud van n werk is zooveel eindeloozer en gecompliceerder nog dan in de meest uitvoerige beoordeeling kan terug gegeven worden. Waarom, denk ik wel eens, kan het oordeel over een schilderij zooveel gauwer gevormd wordeu dan over een boek. De wording van beide geschiedde, naar ver houding, toch niet in zoo immens verschil len van tijd. Bij een boek is men genood zaakt alle bladzijden door te lezen, bij een schilderij kan het oordeel zich onttrekken aan de noodzakelijkheid het bij herhaling in steeds liefdevolle aandacht te bezien. .Bij een schilderij geeft bovendien de uitzegging zich ineen niet zoo gereedelijk verstaanbaren vorm. Critiek over een schilderij blijft nog altijd 9p een afstand te groot tot directe aanraking van vele aanzienlijke, kleine gevoelsbewegingen, die den schilder bij zijn werk geleid hebbeu. En daar hij zijn kennis nemen heeft te vergemeenzainen met uitingen van velerlei aard en richting, moet zijn proefvermogen tot het uiterste i jn-bewerktuigd zijn. Ieder criticus, die eens aan 't schilderen of alleen maar een simpel ding aan 't krabbelen gaat, voelt een tekort aan levensvolheid in zijn andere werk. In zwij ging gaan dan dingen voor hem open, die 't hem klaar maken dat de gezette beoor deeling toch altijd te veel het van buiten af toezien blijft, ik drijf hier opzettelijk aan op de kwestie schilder-critici" door den heer Plasschaert in zijn polemiek met Veth opgehaald. De argumenten voor het uitspraakrecht van critici, die aan de praktijk geheel vreemd zijn, hebben een zonderlinge waarde. Dus, litteraturen zou den eerder bevoegd zijn tot oordeelen dan schilders! Die enkele aangehaalde gevallen betreffen schilders die in een hoekje zaten met hun kunstopvattingen en die bekrompen wilden doen heersenen. Had hij als bewijs aange haald, dat bv. Millet Rousseau minder wist te begrijpen dan Xola of eenander litterator uit diens richting, zijn tegenspraak was steek houdender geweest. Leonardo is, meen ik> eens opgekomen voor de bevoegdheid van het leeken-oordeel over een beeldend kunst werk,?Didérot daarentegen ontkende dit weer. Ik ontken niet de mogelijkheid van eefl juisten kijk op schilderijen bij leeken, juister dan bij vele schilders zelfs, maar ik houd staande dat met gelijken aanleg een criticus die niet aan de praktijk vreemd is, in zijn oordeel betrouwbaarder zal zijn. Een schilderij-genieten is toch het zalig weer vinden en in hoogere mate van aan doeningen, die ons bij het zien in de natuur reeds onbestemd bevangen hebben. Het groote doel bij studie en arbeid van een schilder is, niet zoozeer het gemakkelijk naar de hand zetten van zijn werktuig, maar het leeren zien. Die nooit lijnen tracht te zetten of metterdaad kleuren wil doen opleven, weet niet van het innigste streelen der aandacht van de schoonheid. Mocht het pok nooit tot iets gelukken, het verlangen is weer heviger aangewakkerd en gretiger zult ge het bereikte elders opsporen. W. STEENHOFF. 1) Verschijnt den 15n van elke maand. Uitgever "W. Versluijs, Amsterdam. Een belangrijke ralirt We ontvingen catalogi van een veiling door Fred. Muller & Co., te houden in de Brakke Grond op 3 Mei a.s. Daar worden weer zulke gunstige uitzichten geopend op verrassingen als de kijkdagen er zullen zijn, dat er nu alvast wel voor belangstellenden een aan kondiging mag gegeven worden. Om er eenige voorstelling van te geven vermeld ik een serie van 61 teekeningen door Israëls op zijn reis door Spanje gemaakt, met een gevolg van 4 portretten van den meester door Veth geteekend. Vervolgens de collectie Muyser, bevattende van Israëls alleen al 25 schilde rijen en teekeningen; verder noemt deze catalogus namen van Bosboom, de drie Marissen, Neuhuys, Rochussen, Monticelli, Vollon, Breitner, Mauve, Weissenbruch etc, 'k Noteer alleen de best klinkende namen. Dan zal heel belangwekkend wezen daar bij elkaar te vinden een collectie van 41 schilderijen, aquarellen en teekeningen van den wónderlijken Vincent van Gogh. De catalogus repro duceert er enkele, en 't is toch fameus zoo straf deze reproductie's hier weer aandoen. Een veiling dus waarvan heel wat genot te verwachten is op de kijkdagen : 30 April, l en 2 Mei. W. S. HIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIUIII1IIIII1IIIII1IIIIIIII1IIIII1IIIIIIIIIMIIIIIIII Het beloofde Land. Naar het Noorsch, van ALVILDE PRYDZ, door D. LOGEMAN VAN DER WILLIGEN. Amsterdam. H. J. W. Becht. Waarlijk, de auteurs uit het hooge Noorden hebben niet te klagen over gebrek aan be langstelling van Nederlandsche zijde. Blijde werden hier een Selma Lagerlöif wie las niet Gösta Berling en Jeruzalem een Geyerstam, om maar een paar namen te noemen, ingehaald. En geen wonder. Er is in die boeken iets van mysterie, vanphilosofie, van melancholie en diepen ernst. Sprookjes en oude sagen, .vertellingen van lang, lang geleden, maar die nog voortleven in de herinnering der eenvoudige bewoners van dat land van bergen en fjorden, van meren en bosschen en eenzame vlakten en door de moeders worden verhaald aan de kinderen gedurende de lange, donkere win teravonden. ... En de kunstenaars vangen die verhalen op en geven weer in dichterlijken vorm, wat ze hoorden. En wij Nederlanders, zelf zoo arm aan sagen en sprookjes, luisteren met stillen eerbied naar de stemmen uit dat verre land vol geheim en we geven ons over aan de zoete bekoring van die wondere vertellingen.... Het succes ging niet onopgemerkt voorbij aan uitgever en vertaler. Dra werden we overstroomd met uit het Noorsch, Deensch en Zweedsch vertaalde romans. Ze werd een soort mode, die lectuur. Zou dit misschien de reden zijn, dat vooral dames zich met het vertalen schijnen bezig te houden? Me juffrouw Meyboom, mejuffrouw Betsy Nort, mevrouw Logeman.... De mode nu bracht ons niet altijd even fraaie zaken. Mevrouw Logeman, mede-redactrice van het maandblad voor Scandinavische taal en letteren, vertaalt uit het Deensch, Zweedsch en Noorsch. Voor haar, ijverig vertaalster, is elke auteur die in Nederland eenige be kendheid zich verwierf, een begeerlijke prooi. Toen dan ook Alvilde Prydz met Gunvor Thorsdochter op Haerö" (vertaling Ph. Wijs man) een welverdiend succes had behaald, kon met vrij groote zekerheid het verschij nen van Het beloofde Land, vertaling Loge man" worden voorspeld. En nu ligt dit boek vóór me, ter bespreking. De titel deed groote verwachtingen geboren worden en toen ik vóór in 't boek eenige bijbelteksten zag afgedrukt, werden mijn ge dachten teruggevoerd naar de heerlijke oogenblikken van hoog genieten bij 't lezen van Jeruzalem.... De teleurstelling is wel groot. Want ik moet beginnen met te zeggen, dat dit boek een mislukking is en dat 't gerust ongeschreven, ten minste onvertaald had kunnen blijven. Wat ik in mijn inleiding aanduidde als het eigenaardig-schoone van de Scandinavische literatuur, is hier ver te zoeken. Wel waagt de auteur af en toe een poging... de wind fluistert bladzijden vol geheimen ... de bergfee toovert met haar staf... de zon, de water val, de boomen, de bloemen doen soms erg ongewoon en geheimzinnig en raar (een meer bv. wiegelt)... maar neen, neen! 't is mislukt. Ik wil die mislukking niet stellen geheel op rekening van de schrijfster. Noorsch ken ik niet en ik kan dus niet beoordeelen of in 't oorspronkelijke de taal misschien zuiverder is, meer vloeiend en teer en mooi, beter zich aan past aan sprookjes en feeën en sagen. Maar wat te zeggen van het Nederlandsen, waarin me vrouw Logeman heeft goedgevonden dit werk over te zetten. Van een paar jonge dames, figuren uit dit boek, wordt gezegd: De meesten hadden zich uit een groot gevoel van onafhankelijkheid een bijzonder taaltje eigen gemaakt." Of dat bij de vertaalster ook de reden is, weet ik niet, maar haar taaltje is zér bijzonder. Mevrouw Logeman moest begrijpen, dat onmogelijk de inhoud van een boek tot zijn recht kan komen, als bijna op iedere bladzijde zeer hinderlijkfoutieve, on-Nederlaiidsche uitdrukkingen voorkomen. Over het onrecht, dier schrijf ster aangedaan, zwijg ik nu. Die moet maar voor zichzelf spreken. Maar de Hollandsche taal, die zich niet verdedigen kan tegen zóó ruwe verkrachting... voor haar moeten we de wapens opnemen. Want niet alleen in die boek is ze verminkt, soms tot onherken baar wordens toe. Er wordt tegenwoordig veel en slecht vertaald. (Ik heb namen ge noemd en wil in dit verband mej. Meyboom en den heer Wijsman uitzonderen. Zij ver talen in goed Hollandsch). 't Moet waar schijnlijk te haastig geschieden. Wanneer telkens meer de aandacht werd gevestigd op dit steeds grooter worderd kwaad, zou den zeker de vertalers zich inspannen om meer juistheid van uitdrukking, meer zuiver heid in taal te verkrijgen. ?£ ?* # Mevrouw Thamrners had, vóór ze mevr. Thammers was geworden, een anderen man liefgehad en had wederliefde gevonden. Mijn heer Stern 't is weer een andere Stern dan die uit de Havelaar; ook weet ik niet of hij in de koffie" was; de auteur vermeldt als beroep: koopman, zonder meer) mijnheer Samuel Stern dan, de man in kwestie, kon poëtisch genoeg tegen zijn liefste spreken. Kom", fluisterde hij, laten we gaan onder de hooge bloemenboogen (de vertaalster ziet niet op een o) nu in liet -avondrood alles, alles is voor ons!" Maar toen het winter was geworden en koud de natuur, scheen zijn liefde ook wat bekoeld. Altbans op een avond wilde zij zelf gaan zien oi het waar was, dat als hij haar verliet, hij dan naar de jonge actrice ging, die een gastrol in de plaats vervulde. Haar broer had haar ge troost en gezegd, dat als zij nu maar heen ging, alles weer over zou zijn zij was hier immers slechts te gast!" En hij was er l" Ze liet zich niet door haar broer troosten, maar ging heen. Daarna had ze Arvid Thammers ontmoet en toen dacht ze zelf ook dat hij de ware wel zou zijn." Bovendien had ze een gevoel gekregen alsof ze zich haasten moest om in veiligheid te komen." Maar van hem ge houden, dat had zij recht is recht!" Zoo met de jaren echter was de liefde wel wat gezakt. En op zekeren avond ging ik naar Arvid ze zit dit later te vertellen aan de bloemen en den wiud en zoo ? en zeide, dat ik hem begon te vergeten. Arvid lachte : Ik heb je immers en voor de rest houd ik nooit zoo veel van iemand, dat ik die niet ontberen zou kunnen." -n- Toen sloeg er een kou om mijn hart en die bleef er zitten. En er waren daarna tijden geweest, waarop het haar voorkwam dat alles wat ze doorleefd had, niet waar was geweest. Dat het onmogelijk waar kon zijn dat Arvid Thammers haar man was en dat zij moeder geworden was van twee kinderen, die vol strekt de haren niet waren." (Dit is nog al kras; bedoeld zal zijn : die in niets op haar geleken). Wanneer we nu met mevrouw Thammers kennis maken, is ze in een sanatorium ... voor gezonden; althans van zieken en ziekten wordt in 't boek niet gerept, behalve dan van die om het hart geslagen kou, die was blijven zitten. Ze is op een ochtend naar een begroeide bergvlakte in de nabijheid .gegaan waar alleen de wind op lange, on hoorbare vleugelen (wat zijn dat voor vleu gelen?) over heen gleed." Aan dezen wind zit ze haar levensgeschiedenis te vertellen, in een taaltje, als ik boven aangaf. Want ik merk op, dat, waar ik citeer, ik dit woordelijk doe. Aan jou kan ik 't zeggen," fluisterde ze, want jij bent niet zooals anderen." En terwijl ze daar zoo zit, ziet ze een van de gasten van het sanatorium aankomen. Omar Pascha zóó is zijn bijnaam knoopt een gesprek aan. Het zal mij een genoegen zijn, U wat te oriënteeren. We hebben hier prach tig ontwikkelde exemplaren (hij heeft 't over zijn medegasten). En de jeugd dan ! Hun voorhoofd is gemerkt met een zeker soort plebeï'sche genade Gods en daar loopen ze mee rond en zijn ze nog trotsch op !" Zoo gaat 't een tijdje door. Eindelijk, na eenige zinspelingen ik zal 't maar zeggen; 't is Stern zegt hij : Kent U me nu ?" Zij sprong op van de steen, waar ze zat. Zij staarde hem aan. En terwijl ze staarde, werd haar aangezicht grauwbleek." Ja," zegt hij, U uit Bergen en ik uit Kristianii, ja bot singen (!) komen in de wereld meer voor... De lezer met zelfs zeer bescheiden phantasie kan nu wel een honderd bladzijden overslaan, tenzij hij prijs stelt op een voor beeld hoe men niet moet schrijven. De ge schiedenis heeft 't gewone verloop... up and down. Daar boven op die bergvlakte wordt je zoowat afgehandeld ' Ongeveer op 't eind van het tweede hoofdstuk zijn we zóó ver, dat de hereeniging van de twee gelieven schijnt te kunnen plaats vinden. Want de bezwaren, die in zoo'n geval ge lieven nog maken, van plicht en eer en zoo wat en het op dien grond elkaar vaarwel zeggen, we weten nu wel hoe het daarmee gaat in romans als deze. Ze zijn dus geen beletselen meer. O ja, toch. Zij had een man.J Geen bezwaar. Een auteur die daar geen raad op weet, is een auteur van niess. Toen ze op haar kamer kwam, lag er een telegram en een brief. Het was van Arvid's zuster. Het meldde, dat Arvid ernstig ziek was. Zij scheurde den brief open. Die was ook van Arvid's zuster. Na een zeiltochje met zijn vrienden had hij 's nachts een attaque gekregen en was eenige uren later gestorven. Verwonderd las ze dan den brief, dan weer het telegram. Ze vond het jammer voor Arvid dat hij dood was. Ze kon het zich niet voorstellen. Het was onmogelijk dat Arvid dood was. Won derlijk toch wat züal niet bedenken kon. Natuurlijk was Arvid niet dood, dat was hij immers nooit, als zij thuis kwam. Integen deel. Dan hadden ze het juist zoo gezellig." De zwarigheid van dien echtgenoot was dus opgeheven. Maar, da's waar ook. Stern was óók getrouwd. Zou die dame misschien.... 't hoofdstuk is bijna uit... maar neen, zelfs de durf van een auteur heeft grenzen en belast met mevrouw Ste n sukkelen we het derde en laatste hoofdstuk (alle goede dingen bestaan in drieën) in. Eenige jaren later. Ik vind dit niet aardig van de schrijfster. Wanneer men toch bedenkt, dat zij" zoo langzamerhand de vijftig nadert, is het plicht wat spaarzaam met de jaren te wezen. Anders gaat de aardigheid er wel wat af. We zien onze vrienden weer terug in het sanatorium. Mevrouw Stern heelt in dien tusschentijd de auteur uit de verlegenheid geholpen door er met een ingenieur van door te gaan, naar Amerika nog al. De lezer kan dus ook het derde hoofdstuk overslaan. Eind goed, al goed. Beide zoo om en de bij de vijftig, zij oud al en grijs en met rimpels, zooals ze zelf zegt, stappen ze hand in hand naar 't beloofde land. Adieu, adieu hoor! goeie reis, goeie reis. * # # Den lezer die door bovenstaande aanha lingen nog niet voldoende overtuigd is van de gruwzame mishandeling die de vertaalster de taal heeft doen ondergaan, bied ik onder staand lijstje aan, een zeer onvolledig uit treksel bevattende uit een lange, al lezend samengestelde lijst van taalongerechtigheden, die op haar beurt op volledigheid allerminst aanspraak maakt. Pag. 8: die droge stem, die altijd alles zoo vreeslïjk goed wist. 12 : hij voer uit op zijn eigenaardige zachtmoedige manier. 30 : het meisje verschrok hevig. 33 : terwijl hij sprak had hij haar zitten aankijken en had haar gebogen Amorsmondje het meest ver nietigende wapen gevonden, dat hij nog ooit gehanteerd had (?). 38 : zoolang het hun gevoelige hartjes en hun ijverige rozeroode vingertjes nog niet ingevallen is, dat er be hoefte is... 45: zij moest wederom haar oogen laten zinken. 46 : Er was iets in haar toon, dat een afsfand tusschen haar en haar dochter inlegde, die... 49 : zijn stem ver voerde haar gemoed. 55 : Een overvloed van bloemen daalde neer, verbleekte en... 68 : Haar handen en voeten, haar hart en haar ziel, alles dorschtte. 70: de zonsondergang is harmonisch en afgeklaard (Vlaamsch ?) 88 : Ik legde mij op de knieën voor haar. 91: in vroeger dagen had men een vloed, (de zondvloed is geloof ik bedoeld) waarin men alles uitwierp (verontreiniging openbare wateren) 101 : de stem die om en om sloeg. 127 : alsof er niet veel meer dan een paar bladen van haar levenstaak over waren. 136: en toen zij naar boven gestegen was (naar beneden stijgen ?) 140 : Er straalt een duister nis van je uit. 143 : ... een man die zoo ge streden heeft tot de strijd even heet werd als het zand in de woestijn. 164 : Wat is het", vroeg hij weer. Wilt u de moleculen in een andere richting hebben ? Is het hier niet koud en vochtig ? Hebt u 't goed". Ze glimlachte onverschillig. 105 : ze werd ver legen en berouwde wat ze gezegd had. 174: Ja, de werkelijkheid, die we beide erkennen. 175: een droge, koude waarheid. 183: die kracht, die zij door haar heele zelf voelde stroomen. 192 : en als men wat meer om zich heen ziet, legt men een anderen maat stok aan. 190 : en men mee kan helpen om de groote tijden der toekomst op te bouwen. 202 : zij schudde haar hoofd tusscheii haar handen heen en weer. 205: Geef mij n enkel woord, zoodat ik iets heb om mij aan te warmen. 216: Haar lach klonk zoo klinkend, dat geen vogel des hemels het haar na zou kunnen doen. 217 : Geheel vergeefsch (och) legde hij haar uit. 244 : zij ging een eindje uit naar het park. 245 : en hem helpen rondleiden in zijn nieuwe wijsheidsbronaen. 253: Ik had nog nooit een dood bijgewoond.. 255 : zij draaide de groote rots om, die dwars voor haar lag (zwaar werk nog al voor een dame) 283 : weet je nog van toen ? Ja, we wilden dat de tijd niet vergaan zou .. . kindHef (50 jaar) waar denk je aan ? Mijn ge dachten staan stil en verroeren zich niet. Maar zeg het mij nog eens Satnuel, dat je van me houdt. Ik heb zoo'n dorst om het te hooren. Ik vind het, zoo wonderlijk, ik zal het weldra nog eens moeten vragen.... Is 't zoo genoeg lezer? Wordt 't niet tijd eens krachtig op te treden tegen dergelijk geknoei met onze Hollandsche taal ? J. TEN C A TE. Dr. A. S. KOK en Louis D. PETIT, Mul tatullana. Verspreide en onuitgegeven stukken met bibliographie. Baarn, Hollandia-drukkerij. 1903. Door de samenwerking van de heeren Kok en Petit is een zeer belangrijk en aller aardigst boekje met Multatuliana verschenen. Van den laatstgenoemde is natuurlijk het bibliographisch gedeelte en dit is dus zoo nauwkeurig en volledig als maar mogelijk was. De geschriften van E. Douwes Dekker zijn naar de tijdsorde hunner verschijning opgegeven 't eerste is Geloofsbelijdenis van 1859 waarbij dan tevens wordt vermeld wanneer ze zijn herdrukt en waar of waarin die herdrukken zijn te vinden. Ook de ver talingen zijn met groote nauwgezetheid opgeteekend en zelfs de beoordeelingen zijn niet ver geten. Wie zich rekenschap van de beteekenis van Multatuli «n zijn invloed wil geven, kan het zonder deze bibliographie moeilijk stellen. Maar ook de mededeelingen van dr. Kok zijn daarvoor onmisbaar tenzij uien zélf een zoo rijke verzameling Multatuliana mocht hebben aangelegd, als deze vlijtige literator heeft bijeengebracht. Maar ook dan nog zal men met groot genoegen dit werkje lezen. Dr. Kok heeft de benijdenswaardige gave om op interessante wijze mededeelingen te [kun nen doen over groote mannen. Hij boeit. In n achtermiddag heb ik zijn Multatuliana doorgelezen en onderwijl vergat ik totaal dat ik op het punt stond om uit te gaan. Eerst bij herlezing werd ik wat critisch en op 't gevaar af van ondankbaar te schijnen, waag ik het hier enkele mijner opmerkingen neer te schrijven. De auteur beweert ergens, dat er doel en methode" is in zijn rhapsodische verzame ling". Ongetwijfeld is er dat in. 't Doel is: bijdragen te leveren tot juiste en bilhjke waardeering van Multatuli en bouwstoffen voor den lateren biograaf, die o. a. den indruk moet schetsen door deze geheel eenige ver schijning van de 19de eeuw op het geestelijk leven van zijn tijd gemaakt. De methode : een keus uit de verspreide en onuitgegeven stukken ran en over Multatuli af te drukken, waarbij zoowel vriend als vijand aan het woord komt. 't Doel is voortreffelijk. De methode heeft haar gevaren. Over een keuze valt altijd te twisten. En misschien is het de vraag of voor zulk een doel een keuze mag worden gedaan. Had de heer Kok niet alles moeten geven, waarover hij te beschik ken heeft ? Is, doende gelijk dr. Kok deed, een onpartijdig oordeel gewaarborgd? Meent de auteur werkelijk, dat hij niets anders is geweest dan een opperman, die voor den metselaar steenen en kalk aandraagt. Dat hij neutraal is gebleven? De heer Kok zal zich mogelijk willen verdedigen met de opmerking, dat hij aan een bepaald bestek gebonden was. Nu goed, maar laat hij zich nu niet verbeelden, dat hij ook maar een greintje meer neutraal is dan een regeering voor wie 't openbaar onderwijs een voorwerp is van aanhoudende zorg. Oprechtheid is trouwens dr. Kok weet het beter dan iemand meer waard dan kleurlooze onpartijdigheid. Hier en daar nu meen ik in de woorden van dr. Kok een toon te hooren klinken, die de harmonie van 't geheel verstoort. Het komt mij voor dat hij een grooter vereerder is van het machtige genie dan hij openlijk durft bekennen en zich daarom een enkele maal verontschuldigt, waar verontschuldiging geen zin heeft. Ook, dat hij expresselij k naar bijzonderheden heeft gegrepen, die een be schuldiging van een exces d'honneur bij voor baat moeten weerleggen. Ook, dat hij wel eens Opzettelijk een exces d'indignitéheeft verzwegen. Of is het onopzettelijk dat er in de Multatuliana geen melding is gemaakt van de vernietigende critiek in een groot dagblad over de eertte vertooning van Vorstenschool te Utrecht toen die vertooning, tengevolge van onverwachte omstandigheden, nog niet had plaats gevonden? En waarom worden met zooveel nadruk Van Sandick en Kielstra aangehaald, terwijl er van de geschriften en artikels door dr. Swart Abrahamsz uitgelokt, geen schijn of schaduw is te vinden? En vooral: hoe strookt niet den eerbied voor Multatuli en de waardeerende woorden over Mimi, het opnemen van de Fransche brieven van Eduard Douwes Dekker Jr.? Heeft dr. Kok niet begrepen dat de zoon van Multatuli zich daarmee een oordeel heeft geschreven en er voor de nagedachtenis van dezen bijna niets grievenders kan worden gedaan dan die documenten uit de vergetelheid op te rakelen ? Deze Fransche brieven zijn in alle opzichten een kolossale vergissing. Bij een herdruk der Multatuliana zullen ze, hoop ik, verdwij nen, of ??alle beschikbare bescheiden zullen gegeven worden. In déze geldt: die geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft. Utrecht. W. PIK. Dr. A. ALETIUNO. Opleiding en examen van verpleegsters. F. van Hossen 1904. In een als boven getitelde brochure heeft dr. A. Aletrino, de ijverige voorvechter van de belangen van de verpleegstersbond een viertal artikelen bijeen doen afdrukken, die tevoren van zijn hand in tijdschriften waren verschenen. Vooral het eerste artikel over achteruitgang van den verpleegstersstand en de middelen om dezen tegen te gaan," getuigt van een flink durven de nadruk leg gen op de misères, die de leerlingverpleegsters tijdens hun opleiding, en de verpleegsters in hun carrière ontmoeten. De opleiding onzer verpleegsters allereerst is in de grond ver keerd, is eigenlijk geen opleiding, omdat er geen goede leermeesters(essen i zijn, en omdat de tijd tot studie ontbreekt; liet is een van de ochtend tot de avond meesjouwen en zwoegen, terwijl de besten pogen aldoend iu/g eenige practische wenken op te vangen. Na drie jaren zware arbeid, die menig dienst meisje of werk vrouw te moeite vol zou toe schijnen, kunnen de leerlingen examen doen en bij slagen een diploma behalen, dat hun eenige (!) meerdere waarborg (geen recht!) geeft om aangesteld te worden als gediplo meerd verpleegster" in een ziekeninrichting. Ondanks dit diploma staan zij echter in de practijk der verpleging, maar vooral in de maatschappij, als een kat in een vreemd pak huis; zij missen volgens dr. A. A. de eigen schappen van een goede verpleegster, en vooral zy hebben in 't geheel geen opleiding gehad voor de betrekking van hoofdverpleegster, directrice of wij k verpleegster. Juist deze laatste betrekking stelt hoge eischen, waar voor de gediplomeerde verpleegster de kun digheden niet heeft kunnen leren: eenige kennis van huishouden, koken, naaien, ver stellen, enz,; ze heeft geen begrip van armen zorg of van de sociale ven oudingen en toe standen harer wij k-zieken, mist ook de takt, de menschenkennis en vooral de hoo'-nodige gemoeds-beschamng, die in het ziekenhuis tijdens de lijdens- en leerlingjaren geheel zijn ver waarloosd, waar de zieken slechts nummers zijn ! Dit alles wil dr. A. A. verbeteren door een school voor leerling-verpleegsters, waartoe het eindexamen 3-jarige H. B. S. toegang verleent, ea van waaruit de leerlingen van liet twede tot het vierde jaar als externen behulpzaam zijn in de ziekenhuizen, op allerlei afdelingen, zoodat dan het dubbele voordeel is verkregen, dat de taak der eigenlijke ver pleegsters verlicht wordt en dat de leerlingen in hun opleidingsjaren minder worden afge beuld, maar zoowel practische (door een goede hoofdverpleegster) als theoretische kennis opdoen. Het komt referent voor, dat deze school noodzakelijk een staats-instelling zal moeten zijn, ongeveer als de kweekschool voor vroedvrouwen is, met toekenning van een staats-diploma, dat nu ook werkelijke effectus civilis voor alle ziekenhuizen moet bezitten. Men zal echter wél doen met vóóraf alle ziekenhuizen tot staats-instellingen te maken, en van de Staat te eischen zooals referent reeds vroeger elders deed dat in alle gemeenten of groepen van dicht bijeen gelegen gemeenten van staatswege een be hoorlijk eenvoudig ziekenhuis W7ordt gebouwd en geëxploiteerd. Zooals nu de toestand in de kleinere gemeenten is, zal het moeilijk uit te maken zijn wat meer urgent is: het vraagstuk van het onder dak brengen en ver plegen van alle arme zieken, of dat van de noden der verpleegsters. Vermeerdering van het aantal ziekenhuizen zal de vraag naar verpleegsters verhogen en dus de verpleegstoestand ten goede komen ! Behalve deze school, die zijn leerlingen als externe hulpen naar de ziekenhuizen zendt, wil dr. A. A. een nadere opleiding voor hoofd verpleegsters, voor directrices van zieken huizen, terwijl de latere particuliere ver pleegster vóórdat zij zich in de practgk begeeft eerst een halfjaar klasse-patiënten zal moeten verplegen in een inrichting voor betalende en vermogende patiënten. Dit laatste is inderdaad zeer nodig. Thans verle ren de leerlingen in hun 3-jarige gasthuis periode alle omgaan met beschaafde menschen en hebben geen ogenblik tijd om zich op de hoogte te houden van de gebeurtenissen in de maatschappij. In de school van dr. A. A. zullen zij een 8-urige werkdag hebben, en dus wel degelijk tijd over hebben om zich met allerlei couranten, studie en literatuur, gezellige omgang, enz. op een beschaafde hoogte te kunnen handhaven. In bizonderheden geeft dr. A. A. dan verder aan hoe iedere verpleegster ook na het examen zich verder in haar speciaal vak zal kunnen ont wikkelen, dus een nadere opleiding ontvangen. Het eerste artikel is de lezing zeer waard, geeft blijken van een warm hoofd voor de verpleegsters, zoodat zij den schryver voor zijn herdruk zeer dankbaar zullen zijn. Mogen nu ook do examen-autoriteiten of liever nog de regering de wenken zich ten nutte maken en de hoognodige verbeteringen aan brengen. Verhoging van salarissen, voldoende vacantie's (staats)-pensionering zullen dan vanzelf tot hun recht komen. De overige drie, kleinere artikeltjes in dr. A. A.'s brochure handelen over het instellen ran een staatg-examen, waarbij dip|omata aan verpleegsters worden uitgereikt, welke dan gelijkwaardig zullen zijn, wat thans lang niet het geval is, nu verschillende particuliere vereenigingen ze verlenen!; over het concept reglement" voor de examens van zenuwver pleegsters ; en het laatste artikel over rege ling van staatswege" van het examen voor verpleegsters, hetgeen ten einde zou maken aan het gebeunhaas", dat di.or ongediplomeerden, ja zelfs door ouderwetsche bakers met dotten" ten-koste van de werkelijk ge schoolde en gediplomeerde verpleegsters plaats vindt. De lezing der brochure in zijn geheel moge , de verpleegsters in Nederland een schrede nader brengen bij het ideale type, dat dr. A. A. zich denkt. Putten, (Velu\^), April 1904. H. IIIHIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIII Illllllllllllllllllllllllll 40 cents per regel. MinuiiiiiiiiiimiHiiiiiifiifiiiMifiiiiiiiimniiiiuiiiimimii Zeker en pijnloos werkt het sedert 30 jaren erkende fl^T" Echte Radlaner'srhe Eksteroogenmiddel. "^B% Opfennigp. flac. Slechts echt met de firma: KRONEN AI'OTHEKE, Berlijn. Depot in de meeste Apoth. enDrogisten. De Phonola is het beste pianospeelapparaat, daar: allén de phonula een om vang heeft van 72 tonen en daardoor oorspronke lijke zetting garandeert ; ; allén de phonola een gedeelde scala heeft en daardoor iedere nuance in het spel kan «.?v..in ; allén de phonola, geheel tropisch gebouwd, in iedere houtsoort, slechts 550 jruld"n kost. Bezoekt on/e gehoorzalen, gevestigd: Den Haag, Passage 14 20, Maatschappij Phonola; Amsterdam, Kalverstraat 5i'>. l'ianohandel, L. W. WIEGANT; RoW-nl,,,,,, Coolsingel 5, Pianohandel; A. BUNK. Dagelijks Matinee. Toegang kosti-loos. Maatschappij PüoDola, f. NAES-3EMS, Passage 14, den Haag. ~BIJWIELEN~ 2 jaar garantie. A. DRUKKER & Co., Amsterdam, O. Z. Voorburgwal 242 en 248 bjd I ,'nnstraat. Prijscouranten gratis en fraiu1». CHOCOLA.T-VEEN ARTISTIQU LE PLUS DELICIEIX CHOCOLAT POÜR CROQUKR.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl