De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 26 april pagina 10

26 april 1940 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig Leven Het ontleedmes der intuïtie A/berf Heiman WIE hier zo van terzijde toekijkt, hoe het met de geproclameerde beroemdheid reilt en zeilt, kan moeilijk aan de indruk ontkomen, dat de be tekenis van Maurits Dekker ik zou haast zeggen stelselmatig onderschat wordt, en men over het algemeen weinig rekening houdt met dezen roman cier die toch al een hele reeks boeken, waaronder vier of vijf zeer goede met een uitgesproken per soonlijk karakter, op zijn naam heeft staan. De reden hiervan is gedeeltelijk bij den auteur zelf te zoeken, die zich de weelde veroorloven kan om niet ieder gedachte-schilfertje of gevoelsexcretietje met een precieus gebaar ter tafel te leggen als hadde hij weer eens een wereldschokkende daad verricht, gelijk de steriele kunstbonzen hier plegen te doen, die zelfs te dom zijn om gelijk de romeinse auguren tegen elkaar te lachen wanneer ze elkander in het openbaar tegenkomen, maar liever hun meeste tijd doorbrengen met het smeden van kleine complotjes om hun suprematie zo lang mogelijk te verzekeren in het geestelijke weeshuis waar dit nakroost der vermoorde Muzen bij elkaar hokt. Dekker schijnt maling aan dit alles te hebben, en schrijft, reist als tegen heug en meug, en schrijft weer, met een benijdenswaardige vruchtbaarheid. Het is niet altijd even goed wat hij schrijft; soms zijn daar van die vlotte boeken bij, die het verder ondefinieerbare genre van lectuur" bedenkelijk dicht naderen; soms stelt hij zich tevreden met het afleveren van een handig-vervaardigde, maar niet al te zeer geïnspireerde gelegenheidskunst"; soms ook slaagt hij er heel plotseling in, een boek te schrijven dan niemand hem nadoet, dat verrast door natuurlijkheid, knapheid van vondst, scherpte van visie en het intuïtief doorschouwen van zeer complexe zielstoestanden. Even dicht als hij soms bij het absolute nulpunt der lectuur" komt, even dicht nadert hij aan de andere kant de critische temperatuur van het meesterwerk". En wie zoveel bereikt, dien zal ook veel vergeven worden. Er zijn van die welige naturen die zich nu eenmaal allerlei fouten en mislukkingen kunnen veroorloven, omdat men in het veen van hun fenomenale productie niet op een turfje behoeft te zien. Het zijn de sterielen die zich bij voorkeur kwalijknemerig tonen op dit punt, en Dekker niet voor vol" aanzien, omdat hij even vaak beneden de maat blijft als stukken erboven ! Ondertussen schrijft en publiceert hij door, zoals de boeren ploegen en zaaien, oorlog of geen oorlog.... NA de geslaagde mystificatie met de kwasi door een Rus geschreven roman Waarom ik niet krankzinnig ben", wist men dat er van Maurits Dekker alles te verwachten was, en dat zijn pro ductiviteit niets gemeen heeft met die van (laten we zeggen) een sociaal-bekommerden maar zich in dromerijen verliezenden Heyermans of een met het sociale koketterenden en toch zo goed op de vulgaire smaak afgestemden Herman de Man. Er is een kant in Dekker's werk, de enige kant die hier voorlopig interesseert, welke meer verwant is met Kafka, en wel niet zozeer met het Joodse als wel met het psychologisch-indringende van Kafka, dat het sterkst tot uiting komt bij het in-beeld-brengen van morbiede, abnormale" zielstoestanden, kortslui tingen van denken en voelen en willen, gelijk men die nog onovertroffen beschreven vindt in Die Verwandlung" en Der Prozess". Maar er is tegelijk een heel diepgaand verschil. Bij Kafka wordt letterlijk alles gedragen door een altijd met het vaderbeeld kampende metafysische bekommernis; zijn gevecht is steeds dat van Jacob met den engel Gods, zijn gebed uit onafgebroken waarom's" en waarvoor's" samengesteld. Bij Dekker treden geen filosofische vragen op de voor grond, of hoogstens die welke zuiver practisch blijven; zijn bekommernis bestaat meer uit een sociaal medelijden, dat hem als inspiratiebron soms parten speelt (als in zijn voorlaatste boek Mordje de Jood" hetwelk de moordende scherpte mist, die een dergelijk gegeven zijn belang-voor-altijd moet geven), maar dat hem soms ook dichterlijker en warmer tegenover mens en natuur doet staan dan meestal in het talmoed-bittere werk van Kafka het geval is. De vergelijking treft ook meer de vorm dan de van alles ontdane inhoud van Dekker's zielkundige, of zeggen wij liever psychopathologische romans. Aan beide kanten van de drempel", Reflex" en de nu net verschenen roman Inc. Pms beveelt" (Bruna, Utrecht 1940) laten zich niet licht met ander werk vergelijken; en deze oorspronkelijkheid is zeker een niet geringe verdienste, temeer waar de kunst die zo treffend ziektetoestanden van het innerlijk uitbeeldt toch zelf niets ziekelijks heeft, maar als het ware ook hier een nieuwe en eigen aardige schoonheid ontdekt, zoals een bacterioloog soms heel gevaarlijke ziektekiemen zichtbaar maakt door ze juist prachtig te kleuren. En bij Dekker is het nooit een goedkoop speculeren op het oncontro leerbare van de uitzonderlijkheid; want de toestanden die hij beschrijft, vooral die in zijn laatste boek, liggen niet zo ver van het normale" af, dan dat niet ieder van ons ze zou kunnen navoelen, en misschien zelfs wel een weinig er mee behept is, de hemel mag het weten ! Het geval dat onder de ietwat gezochte titel Inc. Pius beveelt" beschreven wordt, is in ieder geval zowel in zijn uiterlijke opstelling als in zijn zielkundig substraat alledaags genoeg. Bij hoevelen is er niet een smeulende waanzin, die onwerkzaam blijft, zolang het leven zijn gewone, ongestoorde gangetje gaat, en die eventueel een levenlang onderdrukt kan blijven, maar ook bij de eerste de beste ernstige storing van buitenaf des te razender kan uitbreken naarmate zij langer door de natuur lijke inertie van de ziel in toom gehouden werd ? Het is niet helemaal zeker dat dit zo is, maar hoe dan ook, er bestaat een dichterlijk recht het zo te zien, en van dit recht maakt Dekker hier met al de dichterlijkheid van een uitnemend prozaïst gebruik. En het is vooral door deze kwaliteit dat hij zijn boek aanvaardbaar maakt. VIERENTWINTIG jaar lang doet een instru mentenmaker, op de lichtloze scheidslijn tussen handwerksman en intellectueel, zijn werk in een plaats die de natuurlijke gevangenis voor zijn zichafsplijtende tweede Ik geworden is. De persoonlijk heid wordt nog bij-elkaar gehouden door het dagelijkse gareel. Dan komt als een bliksemslag de catastrofe: de zaak wordt opgedoekt, de vier-enveertigjarige vakman vervalt van zijn begenadigde uitzonderingspositie in de vormeloze toestand van vele honderdduizenden werklozen, en daarmee zijn plotseling alle banden doorgesneden die tot dan toe de persoonlijkheid bijeen hielden. De vervolgings waanzin breekt los, het achtervolgingsdrama door de eigen slagschaduwen, nu opeens het grote licht van de hemel verdwenen is, en overal de ongewisse flakkerlampen van verdrongen herinneringen en verlangens weer opvlammen. Het is de schokachtige ontdekking van onze uitgeworpenheid in de onzekerheid van het bestaan", die zelfs aan het wijsgerig proza van Heidegger de zinsbouw der krankzinnigheid en de bekoring van oerdiep in het onbewuste verzonken liggende associaties geeft. In een prachtig-beschreven diffusie-proces nemen de zintuigen elkanders functie over. Iemand spreekt en het is alsof de klank, als een kleurstof die in helder water oplost, zich met het gezicht vermengt". Voorwerpen worden magisch; reeds waren er de Langs de jonge meidoornheggen, luister, wat soldaten zeggen, schim tot schim en geest tot geest: Hier (denk ik) zijn wij geweest. Hier is 't, waar we in Mei weerom met een meisje in 't vrije kwamen. Hier is 't, waar wij afscheid namen van dat al. 'k Weet niet waarom. . ." ALBERT HELMAN (naar John Betjeman: ,,Old lights for new chancels") Tücke des Objekts", nu worden gestolen gereed schappen de magneten van dwanghandelingen welke tenslotte voeren tot zelfvernietiging, de eind strijd van de ene persoonlijkheidspool tegen de andere. Dit alles is direct ervaren, en met een wonderlijk vermogen als directe ervaring uitge beeld; nergens betheoretiseerd, maar onmiddellijk uit de wel van het onbewuste opgediept, en nog met alle wonderlijke kleuren en grondse geuren van Achefon's rijk tentoongespreid. Een triomf der intuïtie om een grotendeels verstandelijk" proces zo zuiver en toch zonder verstandelijkheid te be schrijven. Het is werkelijk jammer dat hier op dit om zijn zeldzaamheid zo interessante verschijnsel niet nader kan worden ingegaan. Laat het genoeg zijn er op te wijzen hoe de dichterlijke visie onverwacht typeringen weet te geven van een scherpte en over tuigingskracht die men tevergeefs in de best ver antwoorde wetenschappelijke geschriften zoekt. Gelijk dit voorbeeld van archaïsch denken" bij den neergesmakten werkloze, die zich op zijn leeftijd bezint. Veertig? Veertig duizend ! Toen de gorzen en moerassen, waarop deze stad rust, nog maar nauwelijks bewoonbaar waren en de zee bij vloed het land overstroomde, leefde jij reeds hier. Toen kroop je op handen en voeten over de slijkige bodem en at de rauwe vis die de zee had achtergelaten. Nog dikwijls droom je van die tijd en verlang je naar het water." Het komt ongezocht, en is een intuïtief raak-gooien. In het koperen kooitje aan de wand zitten de twee grasparkieten en maken nog dezelfde terpentijn-stroeve geluidjes," staat ergens in de roman; en elders: Hij zet het op een lopen. Zijn voeten raken de grond bijna niet meer aan en onder hem schieten de schaduwstrepen der bomen voorbij, als dwarsliggers onder een rijdende trein." Zo is er nog veel; en zo schrijft alleen de kunstenaar van den bloede, de romancier in merg en been, die ook weet wat proza is. Maurits Dekker heeft alweer getoond een meester te kunnen zijn, wanneer de geest in hem vaardig wordt. En dat gebeurt helaas niet op commando, maar het gebeurt tenminste ! Dits een profytelick Kronyckxken JUats bad) bic imtlrnliteit? tëne glorie? ©fte cttenootsarchdicljeit? GROTE heren als wi alle horen Slaen manlick anderen omme die oren; ende dat Laghelandtsche diet staet ende siet na den groten strijdt. Dat diet es clene; die andre syn groot; gherne bliven wi uter noot, ende pynen ons ende hadden gheerne den strijdt van onsen lande tweerne. Dies seghen wi lude altemael: Die Laghe Lande syn neutrael"; ende alse sulck hevet sympathie" vore deen side, nochtan souden wi wi", dats vooral die ons regheren harde ongherne sien marcheren enich heir dore ons scone landt; bedi als den strijdt ooc daer ontbrandt, Deus edel Godt ! wi en waren niet blijde; daerombe hoirt men dicke belyden: ons landt ende diet, die syn neutrael Ja maer.... men seit dat só vele mael, ende dit wondert mi wale twaren : men seitet, of dit harde scone ware; jamen; men maeckt van den noot ene doghet". Dats vremt. Als een tavernier betoghet: ie en moeie mi met politieke, want elckerlyc hier es doch myn clant," oft: als coster Langebier comt tellen: Wat die heer-ooms ooc bestellen, ie sjech maer: ie sjech nix," dan begripen wi: si en syn niet fiks", maer verstandel syn si sere, mydend den strydt der groten heren Ende als die scamele werck-luyden vechten omme tverdadighen haere rechten, ende een seit: Ie en doe niet daeran, bedi ie bem maer een poover man," (maer, peisti, als ghi, vrienden, twint, ie ooc myn orbaer daerbi vind !) , als wi die luyden dat hoiren beweren, al die neutraelen", die niet hasarderen, bedi si peisen: kblijf liever ghesont, dan. . . . wi begripent; ende houde'onsen mondt. Maer met enen ghelate van edelen sinne te segghene: Dats dat ie vierich minne, die neutraliteit ! o, wat es dat scone !" Horen wi dat, wi mochten hem honen die so spreekt; niet om onrecht lijdt, so 't maer den andren, niet hem ghesciet ! Ai ghi, en sprec niet so jamerlick waerdigh ! ten dinckt mi ghanslick niet edelaerdigh Hartlose ghi, so u waerlike syn beide ghelyc vanden tween partien ! Dene vecht vore onsen idealen, dander.... hem, ach, ghi kent hem wale ! Nes u niet diere vrijheit ende recht? Ach .... ie hebb' al te vele gheseght ! San bte f rere PAG. 10 DE GROENE N«L3262

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl