De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 8 juni pagina 15

8 juni 1940 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

Een verhaal van De Groene Honderd lire in Napels A. Viruly Voor LUC Willink BEZUIDEN Rome verandert de wereld. Als de rails bij Gaeta dicht bij zee komen, is daar altijd al wel wat pastelblauw in de kleur van het water en de regen over de rose en blauwe vissershuizen is het er nog wel koud maar niet meer zo mee dogenloos guur als in de vlagen, die te Turijn en Florence rond de stations gestriemd kunnen hebben. Ik voelde mij behagelijk gestemd worden, bijna. De warme] coupéhad iets prettigs en eigens met de goede reproducties uit florentijnse musea, het vertrouwde leren koffertje, dat nog mijn eerste cadeautje van Greet geweest was en mijn halve mandenflesje chianti op het klaptafeltje. Maar toch betrapte ik er mij op, dat ik mij niet op mijn gemak voelde, terwijl ik Greet's laatste brief telkens weer weglegde en dan telkens weer opnam. Haar brieven hebben dikwijls zo iets vaag-verontrustends voor me. Ze zijn hartelijk en ze zijn leuk geschreven maar bijna altijd ook doen ze ergens een kleiner of groter beroep op me, waaraan ik voel, niet hele maal te kunnen voldoen. Zo is ze nu eenmaal; ze heeft meer sentiment dan ik en ik denk wel eens te merken, dat ze me een beetje opvoeden wil door mij van mijn eigen misschien wat nuchtere paadjes door 't leven op de hare te lokken. Dan moet ik ineens weer een nieuw boek lezen of mee naar een voordracht over de mystiek in de gothiek of naar helemaal over 't IJ, waar een vroegere meid van haar moeder ziek ligt. Greet is een schat, dit vooropgesteld. Als ze soms bedoelingen met me heeft, zijn het in elk geval de beste van de wereld. ,,.. . .Maar toen ik met moeder en vader in ZuidItaliëwas, hebben Capri, Pompei en de Vesuvius tezamen niet zoveel indruk op me gemaakt als de armoede in Napels. Dat wonen van die mensen in zulke donkere steegjes, waarboven ze de blauwe hemel door het wasgoed haast niet kunnen zien! In die nauwe kamertjes, die maar gleuven in de muur zijn dat je dan nog in Europa bent! Ik vind het zo'n typische gedachte, Adriaan, dat jij nu ook door die straatjes lopen zult. Dan zal je je ook wel, net als ik toen, ontroerd gaan voelen door al die madonnabeelden op straathoeken en in de kamertjes, waarvoor s'avonds de lichtjes opgaan. Het geloof is daar zo echt der Armut grosze Rose", zoals ik je immers uit Rilke voorgelezen heb. Ik zie jou tegen het donker, als de doorsnee-toeristen gaan rondhangen in bars, die over de hele wereld eender zijn, door die karakteristieke straatjes lopen. Je moet me daarover schrijven, doe je?" Toch was er Casanova" met die Moorse hoekjes niet ongezellig, bedacht ik, maar piekerde dan al weer verder over het vervolg van de brief, waar Greet pas zo echt Greet werd. De conducteur kwam de coupéin, ik ontvouwde in gedachten het door reisbiljet met de vele reductie en reikte het hem toe. Si, si, naar Brindisi". Hij begon, na nauwkeurige studie, het papier van potloodkrabbels te voorzien. Ja, ja, in Napels onderbreken, signor. Maar wat dat meisje me nu voor die onderbreking toegedacht had.... En terwijl ik het papier weer wegstopte, las ik voor de zoveelste maal verder: Van mijn Italiaanse reisje heb ik altijd nog honderd lire overgehouden en trouw bewaard van het geld, dat vader ons had gegeven om reproducties van te kopen. Voor een volgende keer, dacht ik. Maar ineens heb ik zoeven het goede idee gekregen: ik stuur ze jou, Adriaan. Ineens heb ik weer zo sterk aan die donkere, kleine kerken en kapellen in de armoewijken van Napels moeten denken. Daar zie je dan zo veel van die zielige, kleine schooiertjes binnengaan, die dan plotseling hél stil en onder de indruk voor een heiligenbeeld blijven staan, of vrouwen, die vast nauwelijks eten voor de onbegrijpelijk vele kinderen van die steegjes hebben kunnen kopen, binnenkomen, om tóch nog een muntje in een offerbus te doen. Ik herinner me, hoe ik wel een kwartier naar een arm, heel oud vrouwtje, dat zo maar op de stenen voor een mariabeeld geknield lag, heb zien staan en haar graag wat geld had willen geven maar er te verlegen voor geweest ben. Adriaan, jij moest nu die schuld, waarover ik me toen de volgende dagen nog veel verwijten gemaakt heb, eens voor mij betalen! Wil je dat? Je loopt eens een paar kerkjes in, en als je dan een arm, oud vrouwtje ziet bidden, geef haar dan ineens die honderd lire. Honderd lire is zo'n enorme som in Napels, je kunt er vast wel een week voor eten. Ze zal je een engel van den hemel achten, Adriaan, en je bent trouwens ook een engel, als je het voor me doet en me schrijft, hoe het gegaan is. Ik zie met spanning je verhaal tegemoet". Greet is een schat, dit vooropgesteld. Maar terwijl de trein Napels al binnenliep, zat ik nóg met haar brief besluiteloos in mijn hand. Het is zo helemaal niets v.oor mij om zulke dingen te doen. Ik zag er tegen op. Aan de andere kant wist ik wel, dat het uitgesloten was, dat ik haar zou teleurstellen. IN Napels regende het nog. Ik zou er echter maar n avond wezen, daar ik de volgende dag naar Pompei' en Amalfi wilde gaan en had dus geen keus. En dus nam ik na een haastige thee in mijn hotel meteen een taxi naar de havenwijken om de armoede te zoeken. Het was niet ver. Al gauw kon ik den chauffeur doen stoppen, ik stak het biljet van hon derd lire in mijn vestzak om het bij de hand te hebben en liep de eerste de beste steeg in bij een hoek, waar twee oude mensjes van een karretje kastanjes ver kochten onder een lantaarn, die eigenlijk voor een jonge heilige van steen met een kind op de arm scheen. Het woei en het regende nog steeds, ze zaten er in hun voddige kleren op die tochtige hoek maar erg verworpen bij en ik wilde wel, dat ik hun maar meteen het geld in de handen gestopt had om dan terug te rijden zoals mijn opwelling was. Want ik begon al die straatjes in te lopen met de gedachte dat iemand als ik toch maar beter doodgewoon naar Casanova of zo had kunnen gaan en ik kreeg een allengs groeiend gevoel van bijna schaamte, of een mens met geld in zijn zak daar tussen de armoe altijd in het ongelijk zou moeten zijn en blijven en de beste bedoelingen van de wereld daar nooit wat aan zouden kunnen veranderen. Het is natuurlijk toch mooi om die te hebben; Greet is een schat, dat wil ik voorop blijven stellen. Wat een vreemde wereld ben ik die miezerige avond ingelopen! Nog vol, onwaarschijnlijk vol met kleine, vuile kinderen liep het er. Luid werd gevent met vis, met groente, met snoepgoed, met loterijbriefjes. Op de drempel van een kleine gaar keuken, waar een maaltijd een paar lire's kostte, en kippen vrij onder de tafeltjes liepen, zat een vrouw een kind de borst te geven. Uit de hoogste verdie pingen riepen luide, toch zorgerige stemmen en werden aan lange touwen emmertjes of mandjes om boodschappen neergelaten, onder een portiek stond een bleke jongen op een harmonica te spelen, hij zong er met een hoge stem een weemoedig lied bij en tot het ten einde was kon er niemand in de steeg meer voorbij door de grote troep kinderen, die stond te luisteren. Van gore, glibberige planken werd viezige, goedkope inktvis verkocht, en slakroppen, artisjokken, knoflook, uien. Vol stemmenrumoer was elk oud, donker straatje, waarin alleen maar bij de hoeken een enkele lantaren brandde, altijd bij een heiligenbeeld zoals in elk winkeltje midden tussen de koopwaar en in elke kamer aan de achterwand. Ik liep er langs zoveel het was altijd hetzelfde. IK heb misschien een uur gezocht. Toen, plotse ling, was ik precies waar Greet's bedoeling mij had willen brengen. Het was in de Vicolo degli Angeli in de steeg der engelen. Een beetje achteraf van de haveloze huizen en boven enkele natte, ge sleten treden stond een kleine, donkere kapel. Na de zwart matrassen voorhang opzij geschoven te hebben meende ik eerst, er alleen te zijn. Maar dan zag ik, hoe in een zijnis zo maar op de stenen een oud vrouwtje lag te bidden, heel alleen, heel ver van de wereld. Maria's blauw en gouden mantel was groezelig en dof geworden. Duizenden en duizenden werkhanden hadden door de jaren telkens even eerbiedig dit hout aangeraakt en de kleuren weggevaagd; de mooie hemelse mantel was tot een vaal kleed van alleen nog maar grauwe aardse armoede en vertrouwende verering geheiligd. Vijf gedeukte groentenblikjes, elk met een paar bloemen en wat gras, stonden aan haar voeten, en daar brandden ook een paar waspitjes. In haar hand was een anjer gestoken, die misschien wel een lire gekost had. Achter haar, in een glazen kast, hingen wat nikkelen horloges en een snoertje bloedkoraaltjes en een zilveren armbandje, het kostbaarste, waarmee de hemelskoningin in deze steeg der engelen voor uit komst te danken was geweest. En aan de roestige spijker door een van Jezus' wonden had een meisje haar mooie blauwe haarlintje gebonden. Ik voelde, dat ik niet talmen mocht, wilde een sluimerende valse schaamte dit goede ogenblik niet komen bederven. Even maar stond ik, toch nog aarzelend, in het halfduister stil achter het oude mensje. Dan deed ik twee zachte stappen voorwaarts, greep het biljet, schoof het snel tegen haar handen en week weer achteruit. Het moedertje lichtte ver baasd het hoofd op. Haar vingers ontvouwden lang zaam het papiertje, dan zag zij aarzelend naar mij om en kwam moeilijk overeind. Het was maar een klein vrouwtje, dat daar nu gebogen in de schemer van twee altaarkaarsen stond. Ik ben eigenlijk niet gelovig zoals Greet vaak, maar terwijl dit mensje met zoveel roerende ver rassing in haar hand keek, voelde ik mij mijn nuchterheid geheel ontglijden en zeker had ik op dat ogenblik in die kapel kunnen knielen zoals ook zij het zeker gekund zou hebben. Soms had ik in het laatste uur wel eens gedacht, dat, als er een God voor alle mensen was, Hij het niet zou kunnen goed keuren, dat die met geld naar die zonder geld toe gaan uit een gevoel, als mij hier gebracht had en dat toch misschien iets te romantisch, te sentimenteel geweest was. Nu ik echter in het duister onder de kaarsen zag, hoe om dit verrassend antwoord op hun gebed in de oude ogen een overgrote verbazing was gaan glanzen, welke nog niet eens aan blijd schap toegekomen was en daar misschien pas heel langzaam naar toe zou gaan bloeien, wist ik beter en dat ik Greet nu zonder terughouding en met warmte zou kunnen schrijven, hoe dankbaar haar lieve kleine offer aangenomen was. Het oude moedertje mompelde wat en kwam als twijfelend op mij toe met een gebaar als om mij het geld terug te geven. Honderd lire .... in Napels! Onder de indruk beduidde ik van neen en wees, als verklarend, nog even omhoog naar de wand, waar de glimlach van een heiligenbeeld geheel vervuld van menselijk begrip was. Dan liep ik snel heen, door de matrassen voorhang uit de donkere kapel in de lampjesschijn van de Vicolo degli Angeli. Het kwam me voor, dat het na deze ogenblikken niet zou passen, een taxi te gaan zoeken. Door de druilerige regen liep ik in lichte gedachten het hele eind naar mijn hotel terug. DUE cinquanta cinque" zei ik, nog wat afwezig, tegen den liftboy; veel meer Italiaans dan de getallen had ik nooit kunnen leren. Ik haalde een droog pak te voorschijn voor het diner en besloot, het natte meteen af te geven voor op persen. Op dat ogenblik zou mijn oude moedertje Greet's oude moedertje, het briefpapier lag al klaar voor van avond in bed thuis gekomen zijn. Een donker kamertje, een ladenkast, een paar bedden, een paar matten stoelen, een lampje voor een madonnabeeld in de hoek, veel slonzige kindertjes om haar heen bij haar knieën. ,,En toen, groot moeder?" Nou, toen is grootmoeder m de Vicolo degli Angeli de kapel ingegaan zoals zij immers zo dikwijls doet, en toen . . . . " Ik pakte de inhoud van mijn zakken over. Sleu tels, beurs, paspoort, portefeuille .... en waar had ik in de trein rnijn doorreisbiljet naar Brindisi ook weer gestopt? O ja, in mijn vestzak. Nooit, nooit zal ik het woord Napels meer kunnen horen, zonder terug te moeten denken aan dat afschuwelijke ogenblik, toen ik in het meedogenloze volle licht van kamer 25^ van hotel Excelsior uit die vestzak niet meer het treinbiljet doch alleen nog maar Greet's biljet van honderd lire te voor schijn heb zien komen. PAG. 15 DE GROENE No. 3285

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl