De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 8 juni pagina 7

8 juni 1940 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

JM^aar de koeien worden gemolken JA, heel stellig en toch, en tóch zijn de koeien uitgemolken tot den laatsten drup, zonder een kwartier verlet óók na dien nacht, toen nog maar juist de zon zoo schier on dragelijk liefelijk was opgekomen over de Meische landouwen. Net als anders, op den wekker van vieren maar nu zagen we 't, met de angstige kinderen voor de ramen: kwamen de beide zoons van onzen buur door de alweer keurig met blank zand aan kant gemaakte koegang de achterdeur uit op de werf. Ze spanden den ouden Zwart voor den wagen, de een rolde een sigaretje, de ander stak z'n pijp erbij op. Toen zei de oudste: huw ! En bolderend, met de rammelende leege melk bussen, reden ze de poort door naar 't land. Alleen, maar mogelijk was dit onze eigen ver bijsterde verbeelding dacht ik even: Cor en Jan zien er uit of ze allebei een klap met een paal op hun kop gehad hebben. Want de oorlog was een paar uur tevoren in ons land binnen gebroken. Het geronk van de vliegtuigen, alsof ze ons dak telkens raakten had zoo door den hemel gescheurd, kris en kras, en uit onze duinen, waar juist de meidoorn en de kamperfoelie ging bloeien, blafte aanhoudend het afweergeschut, maaide het gerikketik van mitrail leurs. Uit de richting van Bergen, over het vliegveld, laaide al maar een gloed van vuur, heel vaag flakke rend in onze slaapkamer. En gillend van angst waren de kleine jongetjes op bloote voetjes bij ons binnen gerend. Maar niet alleen onze buurjongens gingen toen te melken uit, onverlet, zoo deden alle koemelkers, in hun loomen tredgang, van ónze buurtschap, van alle buurtschappen, waaruit onze landelijke ge meente bestaat, omdat dit immers een dorp is van veeboeren n pensionhouders. En zoo zette dat gerij naar de melkbocht in den polder maar kleintjes en zoo'n beetje schamel z'n alledaagschen gang voort, waarbij ze alleen de dan even onwennige paarden met de ooren in den nek aan den kant van den weg moesten halen, heelemaal tusschen 't bloeiende pijpkruid in de bermen om de voorbijschietende vreemde oorlogswagens vol mannen onder helmen door te laten. .. . Waarheen? Naar hun doel. .. . Nee hoor, 't koemeiken, dat gaat onveranderlijk voort ? in den vroegen morgen, in den namiddag, telkens zoo van vier uur, half vijf af nog aan de zon twee maal daags weeraan van eiken dag, door de week en Zondags even goed, door winter en zomer, lente en ontij, of 't land in vrede leeft, in oorlog, dan wel door een vreemd leger overmeesterd en bezet. En als de koeien in de wei al eens mochten denken, dat de melkknechten zich soms hebben verslapen, dan beginnen ze roepend om hen te bulken". Óók dien nacht. Ja, toen was de eenige, soms jam merlijk lang uitgegalmde klacht 't geloei, hier en daar uit de verte tegen al dat onheil aan den sterrenhemel, 't Melken, in dien eindeloozen kring loop van 't gras, van den mest, van de melk zoo'n vier, vijfduizend liter dooreen van iedere koe in 't jaar tot dien witten, roomig witten stroom van Hollandsche melk, voor de Hollandsche grasboter, de volvette kazen, dat soelaas voor de kinderen, de zwakken, de zieken, voor de Hollandsche men schen, die daar bij gedijden. Ik vroeg mij af: kan ik eenig beletsel bedenken, van onheil, van 't oppersgeluk, waardoor 't melken, stipt twee maal daags, en dag aan dag, gén voort gang zou hebben ? Maar 't lukte mij niet. Want 't is als een natuurwet, die zich niet aan 't lot van menschen stoort. De koeien worden gemolken, zoo zeker als de zon opkomt. Wanneer onze oude buur, die 't nu over zijn heele bedrijf van de boerderij en de landen met 't vee en de schapen alles verordineert, eenmaal uitgestrekt ligt op zijn sterfbed, laatste pijp uitgerookt dan zullen zijn beide zoons op den wekker van vieren 't nog wat verwaakte huis uit komen, dat de deur van de koegang klept, den Zwarte inspannen en te melken gaan. Toen hun moeder dien dag werd uitgedragen, gingen haar jongens te melken, vóór en na. Op hun trouwdag, uit hun huwelijksnacht, gaan ze te koe-melken, en ook als de vrouw in 't kraambed hun eerste, nog wel mogelijk een knechtje, barende is. ... Verleden zomer is bij nacht de bliksem in een naburige hofstee geslagen, 't Eerste was geweest om de koebeesten los te snijden uit den al brandenden stal en de wei in te jagen, 't Werd een rookende puinhoop. Maar (foto: Eva Besnyii) om vier uur kwamen, met den dageraad, de baas en zijn knecht recht uit hun starende toezien want ze wisten: 't is melktijd. Ik weet van dien oppersten jool, eens in 't jaar in de vaak vreugdelooze sleur van hun zwoegende leven: van de kermis, dat er, midden uit 't gelag de meid losgelaten werd, om met dronken hoofd al maar topzwaar voorover, dwars door de landen klabatterend voor den kortsten weg, wel eens in een sloot tuimelend, er weer uit scharrelend, doorwaternat en weer even door 't modderbad bijgekaterd. .. . toch nog op tijd de koeien te gaan melken. Ik heb eens gelezen van twee boereknechten in ons zuiden, die hadden bij nacht een oude vrouw gewurgd om haar geldje. Ter wille van hun alibi gingen zij hierna prompt te melken. Maar dat de politie toen later op de koe uiers bloedsporen had gevonden in hun vinger afdrukken. NEE niets kan ik vinden, waardoor sacrament van 't koe-melken geen doorgang kan hebben Ook geen oorlog, óók geen bezetting. Als onze jon gens, die dienen moesten, met verlof kwamen, gin gen zij vanzelf weer aanstonds mee naar de koewei. En zoodra die boerejongens nu, vaak gruwzaam geteisterd zóó uit hun soms toch maar onnoozele levens, afgezwaaid zijn met groot verlof?nu nemen zij de plaats van vader, die inviel, van ook wel eens moeder of zuster, meteen weer in op de melkkar, zij 't nog verwezen zwijgende als in een bangen droom. Alleen, ja gesneuvelde melkknechten, die hebben een overwegend beletsel. .. . Maar 't melken gaat toch voort, zonder hen, door hun vervangers. Ook als de tongblaar onrustbarend heerscht, als de koeien met melkziekte en gloeiende koorts plat neerliggen dan worden ze overeind gepord, om gemolken te worden. .. . Want straks stopt de melkrijder immers uit zijn jakkergang op den motor wagen maar enkele minuten voor de poort van de boerderij, om de volle bussen op te halen. En hij heeft geen tijd om te wachten. Met mannekracht en behendigheid vatten ze die honderd-twintig-ponders vierkant op en kantelen ze smakkend op rij en gelid. Waar lijken ze op, die batterijen van gegalvaniseerd ijzeren melkvaten ? Op torpedo's, op granaten, meent onze oorlogsverbeelding. En in hun denderende vaart van erf naar erf tot wijd den polder in, stui vende langs de smalle wegen verschrikken ze soms wie ze met dit dreunend geweld achterhalen, omdat, met de oorlogswagens, zij de eenige zijn die van al den stoom" langs den weg, nu nog ver gunning hebben, wijl 't gaat om de melk. Ravitailleeren ! Bij de evacuatie hadden wij een vrouw met haar kinderen ingekwartierd. Onder het bombardement waren ze schamel gevlucht. De man was eerder al opgeroepen om uit de Hollandsche waterlinie mee 't vee bij vele honderden weg te drijven van de opgeblazen boerderijen. In hun onrust waanden zij elkaar al verloren. Tot hij ineens, door den nacht op de fiets, aan zijn gezin verscheen afgetobd en mager geworden, maar gezond. Hij vertelde, dat deze dieren, na een vervoer van soms dagen, voor een groot deel in de abattoirs moesten afgeslacht. Maar. ... op deze noodlottige tochten: ging, stipt twee maal daags, ook op de platbodemschuiten soms midden in 't gevecht, het melken door. ALLEEN n omstandigheid is er, dat het melken stagneert en de koeien acht, negen weken ,,droog gelegd" worden, op den droogstal komen". Zoo meest tegen Nieuwjaar. Een koe loopt" veertig weken. De boer houdt daar aanteekening van. En de laatste twee maanden worden ze niet meer gemolken, maar 't kalf je maakt die schade weer goed. In deze door de natuur zoo mild gezegende lente dat wij er hier buiten bij al dat oorlogsgerucht uit de verte nog wel eens beducht die welige, vredige schoonheid op aanzien nu is ook de melk juist op z'n zwaarst en geven de koeien 't gulst, tot wel zoo'n vijf en twintig, dertig kop per keer en dus evenveel liter per dag. De witte stroom zwelt, al weten wij, nu zooveel grenzen uitgewischt zijn, niet meer waar hij zal uitmonden. Maar door de fa brieken wordt hij stelselmatig heen geleid. Daar maken ze er boter van, kaas, pap en brei, flesschenen chocolade-melk. En de melkslijters alleen be trekken 't nog direct van de boeren, om 't aan de Hollandsche burgers uit te venten, zoo lang de voorraad strekt. En hoe staat 't u nu aan?" vroeg ik vanmorgen nog wel even ironisch aan een bevreesden boer, die mij een jaar geleden handenwrijvend gezegd had, toen van al die internationale spanningen de kranten vol stonden: wel wat zou 't mij letten als er nog maar weer eens oorlog van kwam?" Want 't was in den tijd, dat de melk in den zomer nog maar drie, drie-en-halve cent deed en 's winters effies meer". En ja" glunderde hij zoo in die jaren na 14 liepen die prijzen toch op tot tien, elf centen en voor de kaas vijftig gulden en meer." Wel" was nu zijn antwoord: We vangen er alweer vijf centen voor met den dag vandaag en gisteren was in Purmerend de kaas van vijftien tot twee en twintig en halve gulden opgeloopen. Bovendien is er volop gras. Nee, nee, we mogen niet klagen. Al krijgen we, naar 't zeggen is, vóór Februari geen meel en geen koeken meer voor de koeien. Maar als de hooi-oogst zich houdt naar gelang 't er nu vóór staat. Alleenig: in '14 was 't allemaal zoo ver van ons weg. .. . Maar n ding is tóch mooi dat er in ons heele dorp geen n soldaat is gebleven." In die eerste opgewonden dagen vertelde een buur mij, als een schrikkelijk oorlogsfeit, dat een paar Duitsche soldaten, vóór aan de kleine afdeeling, die ook ons dorp ging bezetten, na een nachtelijken tocht in de wei een meisje hadden zien zitten melken. Zij waren er over 't hek heen gestapt en hadden alleen maar met een verontschuldigend gebaar, hun beker een paar keer uit haar emmer gevuld met die eerste, nog warme, vette melk. Maar ik dacht zoo: die moe-gevochten dorstige jongens hadden 't nog zoo slecht niet bekeken. En, God weet, zullen ze in Vlaanderen, in den grooten slag, nog wel eens vriendelijk aan dat Groeter melkmeisje hebben gedacht. Onverlet, door wat ook, gaat hier 't koemeiken voort, mee in de regelmaat van de zon. En daar wordt vanzelf geen woord over gepraat. ZIE DEN BON OP PAG. 20 PAG. 7 DE GROENE No. 32*5

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl