De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 8 juni pagina 9

8 juni 1940 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig Leven OP VASTEN C. J. Kelk EEN plotseling, adembenemend gebeuren doet met een ruk het maatschappelijk leven stil staan; radeloos kijken allen om zich heen, het werk ontzinkt aan hun handen en valt op den grond te gruizel. Machteloos zinken de handen in den schoot. Op zulk een oogenblik gevoelt ook hij, die ge woon is zich met geestelijken arbeid bezig te houden, hoe nauw en diep datgene wat schijnbaar los staat van de werkelijkheid, te allen tijde met het reëele leven is verbonden. Ook voor hem schijnt plotseling alles afgeloopen: de toekomst is n ondoordringbaar duister, waaruit geen enkele richting gevende toon meer opklinkt; hoe den weg er heen te vinden? Maar dit alles is tegen de natuur der dingen. De natuur staat nimmer stil zij groeit voort, zij maant ook den mensch, dit zichzelf overschattende natuurproduct, dat zich op dit moment zijn individueele ontoereikendheid bitter bewust wordt, voort te groeien. De eerste waarschuwihgsseinen geeft zij zelve: er IS nog een toekomst, dit duister is schijn. De mensch luistert en gehoorzaamt. Zijn vitaliteit herneemt zich, de gebukte richt zich op, de handen worden uit den schoot gelicht, ze komen in be weging. Langzaam en onbestemd maar allengs doelbe wuster en machtiger herstellen zich de motorische krachten, die het raderwerk weer aan den gang brengen. Wat men een oogenblik in eerste ver bijstering heeft uit de hand gelegd, wordt weer opgevat. Eerst is het' niet veel meer dan het zoeken naar afleiding", maar weldra voltrekt zich iets onverwachts en wonderlijks. En het is misschien juist de mensch, wien het geestelijke meer in het bizonder tot arbeidsveld is toegewezen die dit wonderlijke het eerst ervaart. Juist in deze zoo moeilijke tijden, nu onloochenbaar over de geheele wereld een nieuwe toestand aan het worden is, nu veel oude, versleten waarden op eenmaal worden opgeruimd, nu veel wat in het verborgene gegroeid is, plotseling uitbot en in het licht treedt, nu nieuwe, voor talloozen onver moede verschieten zich openen, nu is het zaak al wat er aan werkelijkheidszin, al wat er aan posi tieve kracht en werkdadigheid in ons steekt, te mobiliseeren. IN onze litteratuur hebben telkens in de diverse perioden harer ontwikkeling de wisselende aspecten, maatschappelijke en staatkundige, van het land zich duidelijk afgeteekend. Een betrek kelijk klein taalgebied als het onze moest wel in de eerste plaats den invloed van grootere taalge bieden ondergaan. Maar de eigen taal en de hals starrig Nederlandsche volksaard wisten bijna steeds deze invloeden te verwerken tot uitingen van een volstrekt eigen, Nederlandsen karakter. Toch heeft degeen, die de litteratuur van den dag op den voet volgt, zich wel eens afgevraagd of het op den duur voor een klein volk mogelijk zou blijken in een geïsoleerd bestaan temidden van het groote, zich van karakter wijzigende Europa, steeds opnieuw uit zichzelf de levende krachten op te leveren, noodig om die litteratuur een zich telkens hernieuwenden bloei te verzekeren. Gaat het anderen als mij, dan zullen velen zich die vraag wel eens hebben voorgelegd: zal niet onze litteratuur, bij gebrek aan een heilzame deelname aan het groeiproces van de moderne wereld, op den duur steeds meer in een provinciaal isolement worden opgesloten, zoodat alles wat nu nog leeft er afsterft, wat nu nog kleurig prijkt, verdort? Nederland heeft zich, maatschappelijk en staat kundig, niet voor de keuze gesteld gezien of het al of niet bereid was zijn isolement op te geven. Door een korten, hevigen oorlog, uitbarsting als een onweer en met gelijke snelheid toegrijpend, is aan dit isolement definitief een einde gemaakt. Een GROND Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE ieder sta het vrij dit te aanvaarden op zijn wijze: men kan het betreuren, men kan het in zekeren zin redelijk en noodwendig achten, hoe dit zij: het feit IS er en met dit feit hebben wij rekening te houden. Op onze litteratuur, want dit is het terrein, dat mij in het bizonder bezig houdt, behoeft deze ver andering in ons volksbestaan in de toekomst vol strekt niet van negatieven invloed te zijn. Integen deel. Al moge de eerste uitwerking vernietigend schijnen, naar gelang de toestand opklaart en zich verheldert, zullen nieuwe nog ongekende krachten uit onszelf opstaan en de ontwikkeling onzer letteren een stoot geven, die hen opeens deel zal doen hebben aan een groot geheel. Natuurlijk is niemand in staat vooraf de lijn af te teekenen volgens welke die ontwikkeling zich zal voltrekken. Dat is ook niet noodig. Het zai misschien minder vlug gaan dan wij het ons thans in den eersten impuls van een door den storm bewo gen gemoed verbeelden. Maar ik ben ervan over tuigd, dat ook in de litteratuur veel waarden, die verouderd en versleten waren, voorgoed zullen blijken te zijn opgeruimd. Wanneer wij ons eerlijk en onbevangen, positief gericht als waartoe de omstandigheden ons nopen, voor de feiten plaatsen, dan kunnen wij de dingen zien in het eenig licht, waarin ze zijn te onder scheiden, n.l. in het licht van de werkelijkheid. Sommige van die versleten en overjarige waarden, waaraan wij desondanks gehecht waren geraakt, zijn ons ontvallen. Wij moeten dit verlies onmid dellijk en zonder ons te bezinnen als reëelen verlies post boeken. Maar wij weten sinds kort, dat Neder land niet langer het eiland der gelukzaligen" is wij weten, dat de harde werkelijkheid van het moderne Europa ook ons kleine land voortaan inschakelt in zijn voortstormende phalanx en dat wie achterblijft onder den voet geloopen wordt. Wij weten, dat wij niet langer kunnen verwijlen bij het droomerig beschouwen onzer geërfde antiqui teiten. Het leven, dat in ons land een gemakkelijke rustplaats vond, jaagt ons op uit schuilkelders en ivoren torens". De storm waait nu ook door dit lang gespaard en verschoond gebied. En dit zal niet nalaten ook wél te doen, ook te saneeren. WIE, zooals ik, jarenlang de Nederlandsche romanproductie critisch bezag, is dikwijls genoeg vertwijfeld geweest over het gebrek aan werkelijkheidszin bij talrijke schrijfsters en schrij vers. Voor velen van hen schenen er geen maat schappelijke problemen, geen vraagstukken te bestaan, die het levensbelang van den gewonen mensch raken. Voor velen schenen er geen volken te leven buiten onze enge grenzen, velen van hen waren doof en blind voor wat in andere volken levend opstond en tot brandende werkelijkheid werd. Velen van hen hielden zich bezig met de allerkleinste schakeeringen hunner geestelijke zin tuigen, velen ook lieten ons een wereld zien, die alleen in een duttend brein bestaat, voor velen was de werkelijkheid dermate verbijsterend en over stelpend, dat deze slechts met dichtgeknepen oogen en met de vuisten in de ooren kon worden tegemoet getreden. Kunstmatig doof en blind zullen wij geen van allen meer kunnen zijn. Juist voor den schrijver, voor wien de werkelijkheid den voedingsbodem vormt voor de verbeelding, mag en kan de werke lijkheid niet langer een sluier dragen. Het groeiend besef van deze noodzaak mag tegenover het ge leden verlies even onmiddellijk en zonder weifelen als een winst worden geboekt. Men versta mij wel. Ik heb nimmer de opvatting gedeeld, dat de ware kunst een fotografische weer gave was van de werkelijkheid en evenmin dat de kunst zich zoo ver mogelijk van de realiteit diende verwijderd te houden. Mijn standpunt was, is en blijft, dat de kunst de geestelijke verwerkelijking is van wat een mensch in het reëele leven ervaart. Kunst, zoo heb ik het eenmaal geformuleerd, is het surplus van den overcompleten mensch. Zooals ook elders in de natuur, zoo is in de menschelijke ervaring het microscopisch kleine een getrouwe afspiegeling van het kosmisch groote. Naast elkander zijn en blijven mogelijk en van gelijk belang de op de oneindig kleine en de oneindig groote gebeurtenissen gerichte concentraties. De kunstenaar beeldt echter de werkelijkheid, groot of klein, af met de middelen van zijn per soonlijkheid. Deze persoonlijkheid vindt wederkeerig zijn voedsel in de realiteit, die ons omringt. En zooals het persoonlijk karakter van den mensch in wezen behouden blijft onder alle lotswisselingen, zoo zal ook het persoonlijk karakter van een volk, van zijn kunst en van zijn litteratuur zich hand haven met al zijn karakteristieke nuancen. Dit is, mij dunkt, de toon, die ons uit de ondoor zichtige toekomst als een commando tegemoet klinkt: eenmaal vastgesteld, dat wij aan de blijvende kracht van onze eigen litteratuur niet behoeven te wanhopen, in tegendeel, dat wij op haar ontwik keling mogen vertrouwen, is het onze taak met verscherpt bewustzijn acht te geven op de wijzi gingen, die gewijzigde verhoudingen op het totale beeld zullen uitwerken. Met n schok verandert niet alles neen, dat wat versluierd leefde, treedt door den schok klaar aan den dag. De rekening is opgemaakt. De valsche droomen vluchten. De geestelijke inflatie zakt ineen. Wij belanden op een ander peil, maar dit peil zal op den duur blijken het vertrouwenwekkende te bezitten van een eindelijk blootgewoelde waar heid. En op dien nieuwen grond kan men weer staan en voortgaan. HET was opmerkelijk hoezeer zich in onze litteratuur der laatste jaren de z.g. vlucht uit de werkelijkheid" kenbaar maakte. Vele schrij vers wendden zich tot het verleden, het aantal historische romans en andere geschriften van herdenkenden aard bereikte een angstwekkende hoogte. Het was waarlijk of wij alleen een verleden kenden, of er geen andere glorie bestond dan die van traditie en gereedelijke overerving, een mentaliteit, die zich ook in het maatschappelijke leven in een onoverzienbaren berg jubilea en historische vieringen uitte. Ook dit is door ons, voorzoover het ons gebied betrof, vaak onbevangen en onbewust van wat de naaste toekomst brengen zou, niet steeds met ingenomenheid opgemerkt n vastgesteld. Deze eeuwige vlucht uit het heden naar het ver leden, het is een camouflage, waarop geen levende letterkunde langer dan een wijle teren kan. Eenmaal moet men zich weer tot het heden, tot de toekomst keeren, hoezeer men er door mocht worden afge schrikt. Kenschetsend ook voor den toestand, waarin het al te besloten Nederland tot dusver heeft verkeerd, is het verschijnsel, dat onze poëzie, met name de lyriek in de halve eeuw, die achter ons ligt, een ongekende hoogte heeft bereikt en dat men, al viel dit wetenschappelijk immers niet te bewijzen, dik wijls heeft gesproken van een Europeesch peil, waar tegenover ons proza, inzonderheid de roman, tamelijk schamel bleef afsteken. De lyriek kan overal bloeien waar het zieleleven van den dichter bloeit, waar hij zijn liefde vindt, de jubelende vogels, de zee, de heerlijkheden van zon en ge wassen, de stilte, de eenzaamheid, den besterden nacht. Maar voor den roman is gebeuren noodig, is actie noodig, is het op elkaar botsen van levende krachten noodig, is de dynamiek noodig, die men in het kleine, pientere, nijvere land in zijn wel besloten welvaart en betrekkelijke tevredenheid tevergeefs zocht. Ongevraagd is ook onze geestelijke ontwikkeling in die dynamische krachten begrepen, die ons meesleepen naar het strijdtooneel der wereld. Behalve verlies geeft dit ook winst, behalve een tijdelijke verzwakking schenkt dit ook nieuwe vaart en ver sterking. Voor den positieven mensch komt het er op aan voor zijn geestelijk leven van die opstormende krachten profijt te trekken. De litteratuur blijft het leven trouw als een onmisbaar begeleidend verschijnsel. Het is nu zaak en ieders taak ook de litteratuur trouw te blijven, trouw te blijven op zijn post. Het zal voorloopig of wellicht voorgoed uit zijn met het middeleeuwsch devies: met een boekje in een hoekje. Maar het boek zal meer dan ooit een onmisbaar deel worden van de macht, die in ons en buiten ons, de opkomst van een nieuwe veerkracht voor bereidt en bestendigt. NOORD-BRABANT BIEDT U: bosch, heide, vennen, stedenscboon zeer comfort, hotels en pensions Uitvoerige inlichtingen Federatie V.V.V. in Noord-Brabant. DOMMELSTRAAT 24 EINDHOVEN PAG. 9 DE GROENE No. 3285

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl