De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 15 juni pagina 3

15 juni 1940 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER OPGERICHT 1877 Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een Jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd. 15 JUNI 1940 Het is nog niet te laat ER wordt ons een buitengewoon zomerseizoen" in den Stadsschouwburg aangekon digd. Het zijn, althans wat de stukken be treft, inderdaad schoone voornemens. Het is alleen maar jammer, dat dergelijke plannen zoo heel buitengewoon" zijn; niet alleen wat den zomer aangaat, maar in 't algemeen. Enfin, men heeft zich nu plotseling herinnerd, dat het ook in ons land mogelijk is, een tooneelvoorstelling grootsch op te zetten; ze, met aan wending ook van muzikale illustratie tot een wezen lijk zwierig kunstfeest te maken. Men vergeve het mij, als ik nog niet geheel zeker ben, dat het waarlijk zal slagen; wat ensceneering, belichting, spelvolkomenheid betreft. Onze artisten, onze leiders vooral, moeten dunkt mij, nog wat onwennig staan tegenover iets zoozeer buitengewoons". En in de kunst komt het op het kunnen aan, men rekent daar d'uitslag zeer; niet telt het doel alleen. Maar men moet met het doel beginnen. Het doel is: het bestaansrecht van ons tooneel te be wijzen. De Nederlandsche soldaten hebben hun plicht gedaan; ze hebben voor Nederland hun leven ingezet; Nederland wil bewijzen, móét bewijzen, dat ook zijn cultuur de verdediging waard was. Voor onze schilderkunst onze oude en nieuwe schilderkunst behoefde dat niet meer bewezen te worden. En, althans gedurende ongeveer een halve eeuw, hebben we ook een muziekleven, dat, dank zij eenige groote, bezielende leidersfiguren, eenwereldbeteekenisheeft. En we hebben een redelijk belangrijke litteratuur. Men zegt gij, tooneeldirecteuren, zegt het in de eerste plaats , dat we onder onze cultuurkrachten ook een tooneel hebben. Ik geloof dat, voor het heden, niet zoo heel erg. Ik zeg dit nu niet voor het eerst; laatstelijk heb ik het in April in Den Haag, en in Mei in Amsterdam be toogd; maar ik heb het nooit met zooveel smart en verontwaardiging gezegd als nu. Moge mij de toe komst logenstraffen! Gij kunt uw leven beteren; misschien kunt gij 't ook niet. Maar als gij het niet doet, moge een ander het doen. Het zal moeten gebeuren; het is to be or not to be voor ons tooneel. Het publiek is 't met mij eens. Het publiek heeft in de gegeven omstandigheden geen lust ' in uitgaan"; het wil zich aan waarachtige kunst opheffen. En waar voelt het, daartoe de gelegenheid te vinden? Niet bij de meestal middelmatig ver toonde gemoedelijke tooneel-aardigheidjes. Wél in het Concertgebouw; waar bij de Tsjaikowskyherdenking de zaal stampvol was; en niet toen alleen. Hoe vurig heb ik gehoopt, dat als de schouw burgdeuren weer opengingen, men ons ook daar door zou doen opgaan naar een manifestatie, nu althans, van verrukkende, plechtige schoonheid. Dit was plicht geweest. Helaas, de tooneeldirecties hebben al jaren hun plicht verzaakt. Ze betoonden zich soms handige zakenlieden; maar die hebben wij in die posities niet noodig. Toen de mannen der Nederlandsche Tooneelvereeniging en Royaards leiders waren, is gebleken dat het ook anders kan. En dat het nu anders moest zijn, dat ge nu dadelijk iets anders had moeten brengen dan middelmatigen rommel, dat was uw plicht, niet uw verdammte", maar uw gezegende plicht. Ge beschikt over goede speelkrachten; er zijn knappe en geestdrift volle, van idealen vervulde spelers in uw gezel schappen; er zijn in ons land menschen die verstaan door schoonheid van omgeving, belichting, costuum, een tooneelvoorstelling tot een hart-doorhuiverend Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE feest van schoonheid te maken; dat heeft een nog vrij nabij verleden, het eerste kwart van deze eeuw, bewezen. De stukken die ge zoudt kunnen spelen, de klassieken van de XVIIde, XVIIIde en XIXde eeuw, eenige heerlijk-fijne Middeleeuwsche werken ook, ze zijn er. Waarom speeldet ge ze niet? Kondt ge ze niet aan? Had dan anderen de gelegenheid gegeven, ze ten tooneele te brengen, die ze wel aan kunnen. Zijt ge bang, geld te verliezen? Wel, ge hebt het gezien: dat zotte argument, dat gij als het argument voor uw onbenullige gestie pleegt aan te voeren, is er geen. Ge verliest nu ook geld. Verlies het dan liever met eere dan, als nu, met oneer. Zult ge nu ineens een prachtig en waarachtig tooneel uit den grond stampen? Ik hoop het; maar ik vrees. Zoo ineens gaat het nu eenmaal niet. WANT hoe is de staat van ons tooneel in de laatste jaren ? Er worden ongetwijfeld nu en dan praestaties geleverd die in eenig opzicht waarde hebben; soms wat het stuk, soms wat het spel, soms wat de verdere verzorging betreft, nooit wat het geheel der praestatie aangaat. Nog eens: zie naar onze voornaamste muziek-instellingen. Met de muziek in ons land was het vijftig jaar geleden niet beter gesteld dan met het tooneel nu. Van een door-en-door serieuze orchestrale muziekbeoefening was geen sprake. Zeker, er waren muzikale leiders genoeg, maar ze waren niet zóó krachtige leiders, dat ze ook den smaak van het publiek konden leiden; daardoor werden ze, voor een deel althans, zelf geleid. Ze gaven, zeker, telkens ik denk nu vooral aan de uitvoeringen in het voor malige Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam ook een enkelen klassieken avond; maar zelfs die klassieke avonden moesten met een mopje van lichter allure worden ingeleid en besloten. Toen is het Willem Kes geweest, die daarmee heeft ge broken; en zijn groote opvolger Mengelberg is daarmee voortgegaan. En zoo heeft door de kracht van een paar geniale persoonlijkheden, die de inspraak van hun hart, van hun artistiek geweten, het hoogst stelden, de muziek zich een standing in ons land veroverd, dien niemand nu meer zou willen of durven aanvechten. Een paar persoon lijkheden deden het; en daarom wend ik mij tot u, de directeuren, die een taak van dezelfde soort als de hunne, ten opzichte van het tooneel op u ge nomen hebt. Ik weet 't wel: onder de steunpilaren van dezen muziektempel zijn ook steeds pilaren ge weest van niet het degelijkst materiaal, pilaren van dat materiaal, dat snobisme heet; dat is onver mijdelijk; en dat doet aan de schoonheid van wat met ook deze materieele hulp wordt tot stand gebracht, niets af. Dat materieele is noodig; maar het gaat daarmee, zooals in den Bijbel geschreven staat: Gelooft alleenlijk, en alle andere dingen zullen u worden toegeworpen". Zoo is het ook hier gegaan. De grootste muziekinstellingen mogen zijn tot stand gekomen in tijden van meer voor spoed dan de onze, maar ze bestaan ook nu door; en duizenden steunen ze, omdat 'die instellingen geven wat hun ziel behoeft. Trouwens, we hebben ook, toen we een tooneelleider hadden als Willem Royaards, dien ik, wat talent betreft, geenszins op n lijn stel met Willem Mengelberg, maar die met Mengelberg den zuiveren drang tot schoonheid gemeen had, gezien, dat een dergelijk gezelschap, dat nog lang niet volmaakt was, en waarbij nog wel meer geld werd besteed dan strikt noodig was, kon bestaan. En dat kan nog. DE krachten, ik herhaal het, zijn er. De stukken allereerst. Ge moet nooit iets minderwaardigs spelen; met minderwaardigs" bedoel ik geens zins blijspelen en kluchten; een klucht ook kan tot het allerhoogste behooren, al de stukken van Molière zijn op kluchtschema's gebouwd; dat het, als 't ware toevallig, wonderbare kunstwerken werden, kwam doordat deze potsenmaker nu een maal een geniaal en diep-voelend kunstenaar was. (Wat ik van Molière in ons land zag, getuigde ge woonlijk van volkomen onbegrip van het karakter der stukken; men durfde na zooveel burgermanswijsheid van &.1 die burgerlijke drama's ook ! niet ,,franchement comique" zijn). Maar ik beveel u Molière niet aan. In de eerste plaats, verre voor al het andere: speel het eigenlandsche werk, speel onze klassieken, zooals de Franschen en de Duitschers altijd door hun klassieken spelen, die de grondslag en de hoofdinhoud van hun repertoire zijn. Waarom men anderlandsche werken nooit zoo kan spelen als 't behoort, zeMen góéd kan spelen, zal ik in een volgend artikel uiteenzetten. Speel De sevenste bliscap van Maria", speel Het Spel van den Sacramente van der Nieuwervaert", Mariken van Nieumeghen", Elckerlyc", De Buskenblaser" (in al zijn Brabantsche uit bundigheid) ; speel het Moortje", De Spaensche Brabander", Warenar", De klucht van de Koe", Joseph in Dothan", Lucifer- AdamNoah", Michiel de Swaen's Menschwordingh van het Eeuwig Woord", Jan Klaasz of Gewaende Dienstmaeght; Langendijk's Wederzijds Huwe lijks Bedrog" er is tot de XXste eeuw een lijst van een honderdtal vaderlandsche stukken te maken, die goed zijn, en, mits goed gespeeld, succesvol; en dan zijn er Heijermans' onvolprezen Schakels" en De wijze Kater", om alleen de allerbeste van zijn talrijke meesterstukken te noemen. Mits góéd gespeeld". Ja ! Dat is ook een punt! En weer, ten derden male, kom ik vanzelf op mijn vergelijking met de muziek. Worden de praestaties op ons tooneel met dezelfde gespannen zorg voor bereid als die in het Concertgebouw? Met die uiterst nauwlettende aandacht voor iederen toon, voor ieder elementje; hier: ook van aankleeding", van licht? Te veel gevergd?" zegt ge. Want als men de zaak nu óók eens van financieel standpunt be schouwt, dan...." Laten we de zaak eens be schouwen van het financieele standpunt. .. . van het publiek. Voor een goede plaats vraagt ge f 3-5°; dat beteekent,dat een gang naar den schouw burg voor een man, vrouw en kind ge wilt er toch onze jongeren" ook bij hebben, niet waar, die jongeren, die. .. . enfin, ge kent de slagzinnen ! 't beteekent, dat dat schouwburgbezoek met alles er bij den vader ? 12.?kost. Weet ge, wat men voor twaalf gulden aan heerlijk-mooie boeken kan koopen; waarvan mér dan drie menschen weken kunnen genieten? Is het dan een over dreven" eisch, dat ge iets zoudt geven, dat deze waarde eenigszins nabij komt? En dat moet dan toch zeker zijn: een avond n is er maar voor 't geld van verrukkende hoog-feestelijke schoon heid? Durft ge zeggen, dat ge dat ooit doet? Dan durft ge veel ! Maar ge wilt uw durf dan nu eens den anderen kant uit wenden, tot schoone en grootsche onder nemingen ! Uw" spelers willen niets liever. Ik ken ze. Ik ken ook, en nog beter, de leerlingen van de Tooneelschool. Ze zijn vol liefde en toewijding voor wat ze voelen en begrijpen als schoonheid; voor het hoogste op het gebied der kunst. Wat deedt gij tot nog toe, tooneeldirecteuren, met al die liefde, die, uitgevierd, ons volk ten goede kon zijn gekomen? Nu of nooit. Gij begrijpt mij wel. Nu móét ge komen met een manifestatie van het beste dat ons tooneel brengen kan. Nu moet ge bewijzen, dat het tooneel, ook bij ons, een groote cultuur uiting kan wezen. Het is wel wat laat. Nóg niet te laat. .. . Vergeef mij, dat ik meer twijfelend en aansporend spreek dan geloovend en juichend. Ook dat is uw schuld! 13 Juni 1940. JAN WALCH /AG. 3 DE GROENE No. 3286

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl