De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 15 juni pagina 9

15 juni 1940 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

UIT DE KEUKEN DER BEELDENDE KUNSTEN ii den schilder Maatheus Lau JA, en wat, bijvoorbeeld, voert nu met den dag van vandaag een schilder als ThéLau uit, mijn dorpsgenoot in de buurtschap Catrijp? Schildert hij vlijtig voort in vrome vervoering als een monnik aan zijn Heiligen? Staat hij in de kerk op den steiger, jachtig uit angst dat de natte kalk zal drogen, zijn fresco's te penseelen, om van zijn rotsvaste geloofsvertrouwen brandende te ge tuigen, juist in dezen tijd? Niets, hoor, Roosje. .. . kantjes. .. . De schilder Lau werkt in zijn slatuintjes, aan de kweek van doppers, heere-boonen, capucijners daar midden in den paradijsbloei, In 't jonge loover, van dien prachtigen hof, die in de duinen verloopt. En dit past hem voorzienig als immers het verantwoor delijke opperhoofd van de talrijke nederzetting op zijn landelijk erf, van zijn gezin, van zijn be huwd en aanbehuwde familie een kolonie van leeftijden tusschen de twee en de tachtig. Want er moet nu allereerst en vóór alles voedsel worden gemaakt.. Wij, mannen en vaders, zijn weer als de voortrekkers, de trappers, die met onze vrouwen, onze zonen en dochters in 't zweet onzes aanschijns van nieuws moeten beginnen aan een bestaan. De gazons, de bloemperken omspitten, gieren, zaaien, aardappels pooten in de borders, om den kost, en als 't zijn kan reeds een beetje winterprovisie. Dat wordt teelgrond, in reeksen van bedden als van een slaapstee. En de rest groen land. Of 't veroorloofd zal blijken om hierop er ook nog een paar schapen bij te houden voor de wol, zal van de goedgunstigheid afhangen. Want van schilderijen en fresco's kan je die nu eenmaal niet scheren. Maar althans, vermoed ik tenminste, wél een geit houden, mogelijk, omdat de geit de koe van de arme is, niet waar? Och ja, en 't gras zat nog wel stevig vast aan zoo'n veldje. TOEN ik dezer dagen zoo ook eens het erf van Lau opliep, zat de heele familie juist even van een langen morgen tuinbouw uit te blazen achter dat stukje boerehuis met het zoo veilig behoedende stroodak, en de meesteres der havezate, onder een enormen zonnehoed, die haar dan ook heel bekoorlijk stond, zei 'n nuance ironisch: dit is koffie. Wil je er toch ook een kop van?" Maar Lau, die in zijn robuste gestalte toch zoo'n beetje voorovergezakt zat, verzuchtte: je vindt ons somber gestemd, want de boonen willen niet groeien van de droogte". En daar lachten we toen allemaal om als die boer met kiespijn. De jongere generatie kwam inmiddels naarstig om orders vanwege 't begieten. De heer en meester, heelemaal er in, verordende: ,,nu eerst de komkommers, de augurken en de tomaten". Dus je werk is nu groententeler...." Maar daar kon hij toch nog niet in berusten. Nee, nee. .. .", zwaaide hij af, hoewel naar mij voorkwam niet zoo bar overtuigd. Nee, nee ik werk voort in mijn atelier". Wat, tusschen haakjes, een werkplaats is, groot en indrukwekkend hoog onder die gewelven, als een huiskapel. Nee, zie je, ik ben nieuwe dingen aan 't voor bereiden. Er staat ook nog genoeg waaraan ik verder kan. Maandag begin ik aan het portret van mijn moeder. .. . En eigenlijk trek ik er mij bitter weinig van aan. De geschiedenis voltrekt zich nu ook aan ons. De kaart van Europa verandert. Nu zal moeten blijken of de Hollandsche aard kern genoeg heeft. Al wacht ons natuurlijk wel een vervelende, Abonneert U NU op » moeilijke tijd. In ieder geval moeten we terdege wakker blijven voor de geestelijke belangen. En mijn verbintenis met de Kerk. ... ja, die geeft een heel weidsche draagkracht. 't Is zoo merkwaardig: Op den vierden Zondag na Pinksteren, volgens de liturgie in den Pinksterring, komt onder de mis een epistel voor, uit den Brief van Paulus aan de Romeinen: Broeders, ik houd het er voor, dat het lijden van dezen tijd niet opweegt tegen de toekomstige heerlijkheid". Kijk eens, in het groot gezien, verwacht ik van al het dramatische, wat om ons gebeurt, een ver hooging van het geestelijk peil. Voor Holland, met al dat naargeestige prutsen, zou dit waarlijk geen kwaad kunnen. In afwachting van de komende Europeesche cultuur, moeten ook wij in Holland onze houding bepalen, wakker zijn en verder gaan. Dit schijnt mij de waarde boven al die tijdelijke wisse lingen uit. O nee, mits maatschappelijk ingeschakeld, zijn juist voor een tijd als de komende de kunstenaars zeer noodwendig tenminste, wanneer ook zij zich op de samenleving bezinnen. Hoe moeilijk dit stellig zijn zal. Want deze oorlog is veel meer een revolutie, waaruit een nieuw Europa geboren gaat worden. En zoo'n omwenteling verwekt nu een maal ontstellende schokken. Een mij bevriende monnik schreef mij uit het klooster, dat midden in de vuurlinie heeft gelegen: vergeten wij in alle tijdelijke geroezemoes de eeuwige belangen niet. Erger dan al hetgeen ge leden is in onze vier, vijf oorlogsdagen, is, dat zoo'n groot gedeelte van hen, die door dit leed getroffen zijn, geen vaster grond onder de voeten hebben dan de zoo makkelijk door bom of granaat om te woelen bodem. ..." Bij ons afscheid, aan de poort van zijn possessie, zei Lau: Och, en per slot maakt de nood van de artisten nu alleen nog maar deel uit van den algemeenen nood. Maar kijk eens dien polder in 't zonlicht. Zoo lang wij dit landschap mogen be houden, zoo'n oud boerehuis en zoo'n tuin wel, als we dan ook nog een stuk brood krijgen". PAG. 9 DE GROENE No. 3286

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl