Historisch Archief 1877-1940
'rouwen en vrouwenleven
NIETSDOEN
HET moet heerlijk zijn niets te doen;
niet alleen niet genoodzaakt te
zijn om iets te doen, maar ook werke
lijk geen hand uit te steken. Er zijn
menschen die dat kunnen, dat heb ik
nu gemerkt, zij liggen aan de stranden
van de zee, op de bordessen van de
voorname hotels, in hun veranda's
eigen of gehuurde. Zij zitten niet eens
meer: bijzondere vindingen van de
laatste jaren hebben aan hun stoelen
verfijnde lighoudingen gegeven en zij
vlijen zich daarin, zij leggen zich daar
in ter ruste, zij doen niet eens meer of
zij eigenlijk van plan waren iets uit te
voeren, een boek te lezen of een hand
werk te voltooien. Het zou bovendien
belachelijk zijn, want de helling van
hun lichaam laat geen enkele bedrij
vigheid toe, maakt zelfs het
uitdrukkjlijk spreken, het onderhoud met den
liggenden buurman onmogelijk. Er is
hier enkel sprake van systematisch
liggen en dat niet voor een uurtje, niet
bij wijze van siesta, maar eenvoudig
als dagbesteding met als eenig gevolg
een volledige luiheid en een verbrande
huid.
Er is iets vóór te zeggen, wij lijden
aan de vlijt, wij gaan te gronde aan te
veel actie, wij willen onder oostersche
zon oostersche luiheid bedrijven om
ons evenwicht te herstellen.
Als dat dan zoo algemeen ingang
vindt, als men er zich zoo wel bij voelt,
dan wil ik het ook eens, ik wil morgen
wakker worden en weten dat ik dien
dag niets uit zal voeren, des noods zal
ik me spaarzaam aankleeden, maar
verder valt er niets van me te ver
wachten, ik zet geen thee voor het
ontbijt en ik schenk ze zelfs niet in,
laat staan dat ik de boterhammen
smeer. Zelf zal ik weinig honger heb
ben met het zalig nietsdoen voor de
boeg; voor mezelf wil ik desnoods zor
gen, maar ieder ander die ik tot nu toe
er aan gewend heb dat bepaalde han
delingen iederen dag door mij worden
verricht, zal nu moeten inzien dat ook
ik eens een dag zegge n dag (als het
me goed bevalt natuurlijk meerdere,
waarom ik niet) geheel vrij wil blijven
van elke beweging, die niet heelemaal
noodzakelijk is voor mijn bestaan.
IK verheug er me nu al op, ik zal als
ik mijn oogen open doe, omdat de
wekker afloopt of omdat het gordijn
zoo erg kiert of omdat de muggen mij
zoo steken of omdat het toch weer niet
koeler is geworden, mij niet direct be
hoeven te verdiepen in den tijd en in
de naderende noodzakelijkheden, ik zal
gezapig kunnen toezien naar hetgeen
mijn slaapkamergenoot doet en mij
bezinnen op wat komen gaat, of liever
wat niet komen gaat. Het is hier niet
een zaak van dagbesteding, van
vacantie doorbrengen, van afwisseling
zoeken en lichaamsbeweging, integen
deel het gaat hier om het herstel van
krachten in navolging van die velen
die dat zoo naarstig bedrijven en wien
het goed schijnt te bekomen.
Ik heb dus geen plannen te maken, ik
heb geen uren te verdeelen, geen voor
nemens te vormen: ik doe vandaag
niets. Liggen is niet zoo bijzonder,
ieder mensch ligt een deel van zijn
leven, zelfs een erg groot deel, alleen
schijnt het belachelijk voor degenen die
meestal rechtstandig gezien worden.
Wie gewoon is te draven, zich te haasten
en te handelen, is gezond liggend een
lachverwekkend wezen.
Het verbaast mij dan ook heelemaal
niet, dat ik op mijn luie stoel de
lachlust opwek, laat ik zeggen de glimlach,
want de zaak is natuurlijk geen ge
heimzinnig verschijnsel, behoeft ver
der geen commentaar, zij is van te
voren uitdrukkelijk besproken, vast
gesteld en in orde bevonden, redelijk
begrijpelijk en aanvaardbaar; maar
toch .... een liggend werkpaard is ver
wonderlijk, anders dan men gewoon
is en dus lachwekkend.
Ik zet natuurlijk door. Ik verschaf
mij om mij heen juist datgene wat ik
anders bij gebrek aan stilstaand moet
laten voorbij gaan, rooksel, drinksel
en ledigheid, maar.... daar heb je de
fataliteit van het eeuwige werken; ik
kan niet heelemaal niets doen, mijn
hoofd zet zich in beweging, maakt mij
tot een zeer werkzaam wezen, zet mij
aan tot beslommeringen, geeft mij
bronnen waarin nieuwe, geheel
ongewenschte en geheel onnoodige
prakkisaties ontspringen.
MIJN moederinstinct moet ik
dooden aleer te gaan rusten, ik
moet het omzetten naar tijden toen
dat instinct nog niet eens sluimerde,
toen nog een 'gezond egoisme mij
van mijn eigen dagen liet genieten.
Wat is mij gebleven uit die jaren? Uit
die jaren, die van mij alleen waren, die
alleen voor mij hebben bestaan en die
meer dan voldoende waren om mij hee
lemaal in beslag te nemen.
Weinig is mij gebleven aan tastbare
dingen; herinnering in overvloed,
maar zij maakt mij week en ontneemt
Kostbaarheden
Wij zijn het er tegenwoordig
allemaal over eens, dat bij een
zeer fraai (en met fraai be
doelen we dan eigenlijk: een
tikje opgedirkt!) toilet kost
bare sieraden eigenlijk niet
passen, omdat men dan al
gauw tot een aan protsigheid
grenzende overdaad komt. Zoo
zullen dan ook in een tijd,
waarin wij onze vrouwelijke
charmes trachten uit te buiten
door een overdaad van lintjes,
kwikjes en strikjes, Groot
mama's erfstukken veelal in
de lade met de lavendel en de
vergeelde brieven blijven lig
gen, terwijl in die andere
perioden, waarin wij zweren
bij den eenvoud, de hooge
boord en de lange mouw onze
colliers en braceletten dubbel
opgeld doen. Zulk een periode
schijnt nu wel te zijn aange
broken: het voorjaar bracht
'als voornaamste nieuws de
?effen wollen japon, die
J fan versobering getuigt. En
de huidige tijdsomstandig
heden maken het waarschijn
lijk, dat op dien weg zal worden
voortgegaan. Maar zoo wordt
het tevens mér dan waar
schijnlijk, dat de sieraden te
voorschijn zullen komen, om
aan die simpele japonnen toch
een zeker cachet te verleenen.
Het sieraad van de foto
bestaat uit amethysten, in dof
goud gevat. Aan het collier
hangen, aan den voorkant, zes
ronde amethysten en een gelijk
aantal traanvormige steenen,
gevat als hangers. De steenen
van den armband zijn ovaal.
mij de vreugde; zij maakt mij oud door
de optelsom van jaren, zij maakt mij
leeg, omdat niemand meer weerklank
geeft, omdat niemand óók weet, zich
ook herinnert, ook het hart te bersten
durft drinken aan alle teerheid van
woorden, die eens werden gezegd, ge
voelens die eens zoo veel waard waren,
kleuren en geuren die eens schenen
nooit te zullen verdwijnen.
Is dit nu mijn rustdag, mijn ledig
heid, die wrange trek om mijn mond,
die heimwee in het hart, die prop in de
keel om woorden die er niet uitkunnen?
En op het strand in Zandvoort liggen
zij nu en denken stellig niet, want zij
zien er tevreden uit en voor het Huis
ter Duin liggen zij nu en zij tobben
niet, want het is na zakentijd en op de
Wageningsche berg drinken zij stil
zonder een woord limonade en zij
hebben niet eens behoefte aan dat
woord en ik lig hier en wil rusten en
ik snak naar het woord. Als ik het dan
zoek, als ik dan mijn belofte breek en
boeken neem en blader en natuurlijk
dadelijk ook herken de oude vertrouw
de woorden, dan nog laten zij mij voor
wat ik nu eenmaal ben: een werkman,
voorbestemd om te zwoegen, niet om te
rusten, voorbestemd om brood te ver
dienen in het zweet enz., een gewoon
wezen werkend in de massa en losge
slagen, ontredderd, eenzaam en ver
drietig, zoodra de noodzaak om voor
anderen te bestaan vervalt. Want er
komt niemand om hier in mijn tuin
mijn teveel aan emoties met mij te
deelen, er duikt niet n van mijn schrij
vers, n van mijn oude goden op, om
mij te herkennen en de hand te geven,
geen van mijn oude kornuiten zelfs is
meer bereikbaar en ik heb verleerd om
met een gezonde zucht in alle ernst te
zingen:
Ich wout ich war ein Huhn,
da hatt ich nichts zu tun,
ich legte morgens nur ein Ei
und mittags war ich frei.
Ich ginge nie mehr ins Bureau,
ich ware damlich aber froh ....
Dat is het lied van de juist ge
quilibreerde, juist maat houdende
menschheid, die op stoelen kan liggen en ge
lukkig kan zijn op zijn tijd.
C. K.
«ti
Koude Zomer-bouillon
T^R zijn dagen dat de heele familie
uit is en niemand na afloop
van diverse bezigheden zin heeft om
zich druk over het eten te maken.
Een listige huisvrouw ziet b.v. Za
terdags deze situatie reeds voor den
volgenden dag aankomen en maakt
dan van runder-soepvleesch op een
heel zacht pitje, met de noodige krui
den, een bouillon, die na langen tijd
trekken even gezeefd wordt.
De pan met deze bouillon verhuist
daarna onmiddellijk naar het koelste
plaatsje van Uw huis en is voor den
volgenden dag, in flinke koppen op
gediend, een heerlijke verkwikking
voor moede en verhit-thuisgekomen
menschen !
FA<J. 12 DE GROENE No. 3287