De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 22 juni pagina 12

22 juni 1940 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

'rouwen en vrouwenleven NIETSDOEN HET moet heerlijk zijn niets te doen; niet alleen niet genoodzaakt te zijn om iets te doen, maar ook werke lijk geen hand uit te steken. Er zijn menschen die dat kunnen, dat heb ik nu gemerkt, zij liggen aan de stranden van de zee, op de bordessen van de voorname hotels, in hun veranda's eigen of gehuurde. Zij zitten niet eens meer: bijzondere vindingen van de laatste jaren hebben aan hun stoelen verfijnde lighoudingen gegeven en zij vlijen zich daarin, zij leggen zich daar in ter ruste, zij doen niet eens meer of zij eigenlijk van plan waren iets uit te voeren, een boek te lezen of een hand werk te voltooien. Het zou bovendien belachelijk zijn, want de helling van hun lichaam laat geen enkele bedrij vigheid toe, maakt zelfs het uitdrukkjlijk spreken, het onderhoud met den liggenden buurman onmogelijk. Er is hier enkel sprake van systematisch liggen en dat niet voor een uurtje, niet bij wijze van siesta, maar eenvoudig als dagbesteding met als eenig gevolg een volledige luiheid en een verbrande huid. Er is iets vóór te zeggen, wij lijden aan de vlijt, wij gaan te gronde aan te veel actie, wij willen onder oostersche zon oostersche luiheid bedrijven om ons evenwicht te herstellen. Als dat dan zoo algemeen ingang vindt, als men er zich zoo wel bij voelt, dan wil ik het ook eens, ik wil morgen wakker worden en weten dat ik dien dag niets uit zal voeren, des noods zal ik me spaarzaam aankleeden, maar verder valt er niets van me te ver wachten, ik zet geen thee voor het ontbijt en ik schenk ze zelfs niet in, laat staan dat ik de boterhammen smeer. Zelf zal ik weinig honger heb ben met het zalig nietsdoen voor de boeg; voor mezelf wil ik desnoods zor gen, maar ieder ander die ik tot nu toe er aan gewend heb dat bepaalde han delingen iederen dag door mij worden verricht, zal nu moeten inzien dat ook ik eens een dag zegge n dag (als het me goed bevalt natuurlijk meerdere, waarom ik niet) geheel vrij wil blijven van elke beweging, die niet heelemaal noodzakelijk is voor mijn bestaan. IK verheug er me nu al op, ik zal als ik mijn oogen open doe, omdat de wekker afloopt of omdat het gordijn zoo erg kiert of omdat de muggen mij zoo steken of omdat het toch weer niet koeler is geworden, mij niet direct be hoeven te verdiepen in den tijd en in de naderende noodzakelijkheden, ik zal gezapig kunnen toezien naar hetgeen mijn slaapkamergenoot doet en mij bezinnen op wat komen gaat, of liever wat niet komen gaat. Het is hier niet een zaak van dagbesteding, van vacantie doorbrengen, van afwisseling zoeken en lichaamsbeweging, integen deel het gaat hier om het herstel van krachten in navolging van die velen die dat zoo naarstig bedrijven en wien het goed schijnt te bekomen. Ik heb dus geen plannen te maken, ik heb geen uren te verdeelen, geen voor nemens te vormen: ik doe vandaag niets. Liggen is niet zoo bijzonder, ieder mensch ligt een deel van zijn leven, zelfs een erg groot deel, alleen schijnt het belachelijk voor degenen die meestal rechtstandig gezien worden. Wie gewoon is te draven, zich te haasten en te handelen, is gezond liggend een lachverwekkend wezen. Het verbaast mij dan ook heelemaal niet, dat ik op mijn luie stoel de lachlust opwek, laat ik zeggen de glimlach, want de zaak is natuurlijk geen ge heimzinnig verschijnsel, behoeft ver der geen commentaar, zij is van te voren uitdrukkelijk besproken, vast gesteld en in orde bevonden, redelijk begrijpelijk en aanvaardbaar; maar toch .... een liggend werkpaard is ver wonderlijk, anders dan men gewoon is en dus lachwekkend. Ik zet natuurlijk door. Ik verschaf mij om mij heen juist datgene wat ik anders bij gebrek aan stilstaand moet laten voorbij gaan, rooksel, drinksel en ledigheid, maar.... daar heb je de fataliteit van het eeuwige werken; ik kan niet heelemaal niets doen, mijn hoofd zet zich in beweging, maakt mij tot een zeer werkzaam wezen, zet mij aan tot beslommeringen, geeft mij bronnen waarin nieuwe, geheel ongewenschte en geheel onnoodige prakkisaties ontspringen. MIJN moederinstinct moet ik dooden aleer te gaan rusten, ik moet het omzetten naar tijden toen dat instinct nog niet eens sluimerde, toen nog een 'gezond egoisme mij van mijn eigen dagen liet genieten. Wat is mij gebleven uit die jaren? Uit die jaren, die van mij alleen waren, die alleen voor mij hebben bestaan en die meer dan voldoende waren om mij hee lemaal in beslag te nemen. Weinig is mij gebleven aan tastbare dingen; herinnering in overvloed, maar zij maakt mij week en ontneemt Kostbaarheden Wij zijn het er tegenwoordig allemaal over eens, dat bij een zeer fraai (en met fraai be doelen we dan eigenlijk: een tikje opgedirkt!) toilet kost bare sieraden eigenlijk niet passen, omdat men dan al gauw tot een aan protsigheid grenzende overdaad komt. Zoo zullen dan ook in een tijd, waarin wij onze vrouwelijke charmes trachten uit te buiten door een overdaad van lintjes, kwikjes en strikjes, Groot mama's erfstukken veelal in de lade met de lavendel en de vergeelde brieven blijven lig gen, terwijl in die andere perioden, waarin wij zweren bij den eenvoud, de hooge boord en de lange mouw onze colliers en braceletten dubbel opgeld doen. Zulk een periode schijnt nu wel te zijn aange broken: het voorjaar bracht 'als voornaamste nieuws de ?effen wollen japon, die J fan versobering getuigt. En de huidige tijdsomstandig heden maken het waarschijn lijk, dat op dien weg zal worden voortgegaan. Maar zoo wordt het tevens mér dan waar schijnlijk, dat de sieraden te voorschijn zullen komen, om aan die simpele japonnen toch een zeker cachet te verleenen. Het sieraad van de foto bestaat uit amethysten, in dof goud gevat. Aan het collier hangen, aan den voorkant, zes ronde amethysten en een gelijk aantal traanvormige steenen, gevat als hangers. De steenen van den armband zijn ovaal. mij de vreugde; zij maakt mij oud door de optelsom van jaren, zij maakt mij leeg, omdat niemand meer weerklank geeft, omdat niemand óók weet, zich ook herinnert, ook het hart te bersten durft drinken aan alle teerheid van woorden, die eens werden gezegd, ge voelens die eens zoo veel waard waren, kleuren en geuren die eens schenen nooit te zullen verdwijnen. Is dit nu mijn rustdag, mijn ledig heid, die wrange trek om mijn mond, die heimwee in het hart, die prop in de keel om woorden die er niet uitkunnen? En op het strand in Zandvoort liggen zij nu en denken stellig niet, want zij zien er tevreden uit en voor het Huis ter Duin liggen zij nu en zij tobben niet, want het is na zakentijd en op de Wageningsche berg drinken zij stil zonder een woord limonade en zij hebben niet eens behoefte aan dat woord en ik lig hier en wil rusten en ik snak naar het woord. Als ik het dan zoek, als ik dan mijn belofte breek en boeken neem en blader en natuurlijk dadelijk ook herken de oude vertrouw de woorden, dan nog laten zij mij voor wat ik nu eenmaal ben: een werkman, voorbestemd om te zwoegen, niet om te rusten, voorbestemd om brood te ver dienen in het zweet enz., een gewoon wezen werkend in de massa en losge slagen, ontredderd, eenzaam en ver drietig, zoodra de noodzaak om voor anderen te bestaan vervalt. Want er komt niemand om hier in mijn tuin mijn teveel aan emoties met mij te deelen, er duikt niet n van mijn schrij vers, n van mijn oude goden op, om mij te herkennen en de hand te geven, geen van mijn oude kornuiten zelfs is meer bereikbaar en ik heb verleerd om met een gezonde zucht in alle ernst te zingen: Ich wout ich war ein Huhn, da hatt ich nichts zu tun, ich legte morgens nur ein Ei und mittags war ich frei. Ich ginge nie mehr ins Bureau, ich ware damlich aber froh .... Dat is het lied van de juist ge quilibreerde, juist maat houdende menschheid, die op stoelen kan liggen en ge lukkig kan zijn op zijn tijd. C. K. «ti Koude Zomer-bouillon T^R zijn dagen dat de heele familie uit is en niemand na afloop van diverse bezigheden zin heeft om zich druk over het eten te maken. Een listige huisvrouw ziet b.v. Za terdags deze situatie reeds voor den volgenden dag aankomen en maakt dan van runder-soepvleesch op een heel zacht pitje, met de noodige krui den, een bouillon, die na langen tijd trekken even gezeefd wordt. De pan met deze bouillon verhuist daarna onmiddellijk naar het koelste plaatsje van Uw huis en is voor den volgenden dag, in flinke koppen op gediend, een heerlijke verkwikking voor moede en verhit-thuisgekomen menschen ! FA<J. 12 DE GROENE No. 3287

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl