De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 22 juni pagina 8

22 juni 1940 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven VLAANDEREN, OUD EN NIEUW C. J. Kelk I/ode Zielens. Op een namiddag in Septembei'. N.V. Uitg. Mij. Elsevier '40. Evnest Claes. Jeugd. Wereldbibliotheek Amsterdam '40. IN ons kleine land reeds laat zich het verschil duidelijk gevoelen: of men van bezuiden of benoorden den Moerdijk is. Die van het zuiden zijn een levendiger volkje. Vergelijk eens zoo'n zwijgzaam mensen uit ons noorden, gewend de tanden op elkaar te klemmen, met een vroolijken Limburger of een Brabander, die u te pas en te onpas ,,van de sokken" redeneert. Die uit het zuiden hebben altoos verhalen, ze zijn ongecompliceerde goede opmerkers en ze weten gewoonlijk iets te maken van wat ze hebben gezien en gehoord. Ze zijn ook zeer verknocht aan hun landstreek, zoodat die van het zuiden benoorden den Moerdijk moeilijk aarden. Ze hebben, voor zoover er schrij vers onder voorvielen, onze litteratuur verrijkt met wat er aan ontbrak: een factor van levensver heerlijking, vrij van den noordelijk-gefronsten Calvinistischen inslag. Hun zonniger realisme, onmisbaar element van den waren humor, werkte bevruchtend op het donkerder, dat onzen noordelijken landaard, als nuchtere werkelijkheidszin, in alle tijden heeft gekenschetst. Zuidelijker nog ligt het taalgebied van vreemden bodem, dat litterair tot het onze mag worden ge rekend. Spreekt ons volk, b.v. in de steden, duide lijk met de kleuren van het zeventiende-eeuwsch taaleigen, het boerenvolk in Vlaanderen ligt het middeleeuwsch nog in den mond. Toen het in boek vorm tot ons, benoorden den Moerdijk, begon over te komen,, vond het er een feestelijk onthaal. De natuurlijke plastiek van deze taal, haar onbe schroomdheid, het primitieve, maar tegelijk radde vermogen zich zonder moeite in verhaal om te zetten, ontmoette in het vaderland van de woord kunst" vriendelijk ontfermen, ook genegenheid en bewondering. Maar het Vlaanderen der letteren kon niet een harmonische eenheid zijn, omdat de staat Belgi geen taalkundige eenheid waarborgt. Zooals er een grenslijn door ons land trekt tusschen Noord en Zuid, zoo is er in Belgiëeen tusschen de ZuidNederlandsche en de Noord-Fransche cultuurgroepen. De rechtstreeks uit het volk stammende Vlaamsche kunst die der primitieven, als het ware bleef een tegenstelling vormen met de kunst van wie der Vlaamsche schrijvers den invloed van de overige Europeesche, inzonderheid de Fransche, cultuursfeer ondergingen. In de vrije, ruige, onbe lemmerde taal werkte de cultuur-moeheid van ginds door, het psychologisch raffinement, dat een logisch Latijnsch, koel apparaat behoefde, vond hier een instrument, dat eeuwenlang aan een bloedrijker, levenskrachtiger gesteldheid had gehoorzaamd. Onbewust maakten de jongere Vlaamsche schrijvers hun welige taal gereed voor zijn nieuwe taak van wrange oprechtheid en ontluisterende soberheid. Ook het werk van Zielens draagt de sporen van dit geforceerd aanpassingsproces. Het is met duidelijke inspanning gedistingeerd gehouden; van tijd tot tijd breekt het ietwat onbehouwene van het taaieigen door. Die dwang beheerscht ook de teekening der figuren. Wanneer hij in dit boek een psychologisch conflict behandelt, dan wil hij zijn personen vooral niet al te zeer in hun menschelijken staat toonen: ze mogen hoogstens zichtbaar en tastbaar algemeene levenssituaties belichamen. In dezen korten roman Op een namiddag in September", in den vorm van brieven geschreven, schetst hij de jonge minnenden en het oudere echtpaar als een tegelijk bestaand dubbelbeeld, als elkanders tegenstelling of aanvulling, als in eikaars verlengde liggend of in eikaars tegendeel. Deze vier figuren zijn het alleen, die het verhaal dragen; hij vermoeit ons niet met bijfiguren en achtergronden. Zijn werk is duidelijk ontvlaamscht, omdat het de neiging onderdrukt naar het picturale. Alle kracht is gezet op de scherp gekozen situatie zelve: onder den invloed der eerste mobilisatie van September 1938, ontloopt een negentienjarige Jeanne Flénu het ouderlijk huis te Brussel om zich Restaurant DORR1US N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE in dit, als uiterste gevoelde, moment haar jongen minnaar, den soldaat Lucien te geven. Hun wan hoop aan de toekomst doet de gelieven besluiten samen uit het leven te scheiden. Hierin mengt zich, onuitgesproken, tevens de natuurlijke wanhoop, die de zaligheid van zeer jonge gelieven gewoonlijk begeleidt. Intusschen, Jeanne wordt niet getroffen en het eenzaam achtergebleven meisje biecht nu haar moeder haar smartelijke verrukking nmaal maar dan ook waarlijk, te hebben geleefd. Deze bekentenis wordt met die der moeder beantwoord. Marie Flénu is niet gelukkig geweest; in Herman, haar man, heeft zij hetzelfde gezocht als haar dochter Jeanne het in Lucien deed -?maar dit hu welijk is doorgegaan en dood geraakt. Toch zal zij het uit liefde voortzetten, uit de liefde, die zij pas goed verstaan heeft uit Jeanne's biecht. Feitelijk is er niet veel meer dan dit, maar de bladzijden spreken nog een diepere taal dan zij verwoorden, zij ademen de zware Septembersfeer van welken en van rottende onzekerheid. De schrij ver heeft een guirlande van wingerdbladen willen strengelen om de idee: de liefde hij heeft die idee in moeheid en vertwijfeling met een doodswade van afgevallen bladen willen dekken. In een der brieven aan Jeanne geeft Marie een gesprek weer tusschen haar en Herman, die het lichtzinnig gedrag" van zijn dochter afkeurt. ,,?....Ik weiger dit educatiesysteem te aan vaarden, het is genoeg dat zij hier mag terugkeeren, wanneer zij wil, laten wij haar nu nog niet te voet vallen. - - Willen wij zwijgen ? C'.aat het mv gevoel te boven, laat u\v ver stand u in den steek ? - - Ik vraag n even op te honden, ik kan er niet op dien toon over praten, ik kan het niet. Het is niet noodig, dat gij de stem verheft, goed we zullen er over zwijgen, als wij kunnen, dij . zijt overprikkeld, gij zoudt goed doen door wat te gaan rusten. In hoeveel nachten hebt gij al niet meer geslapen?. ..." Ook in zulk een kort gesprek tusschen echtgenooten voelen wij het krampachtig geweld, dat de schrijver zich aandoet zijn menschen zoo min moge lijk het waarmerk der echtheid te schenken en ze daardoor op een algemeener plan te bewaren. De idee, de poëtische gevoelswaarde, gaat hem boven al. Zijn boek moet worden los gedacht van de rea liteit. Het geeft slechts, in een zichtbaar gebeuren, het onzichtbaar zwevende van mentaliteiten en stemmingen, voornamelijk die der vertwijfeling en hopelooze berusting. Hij vervolgt hiermee duide lijk de lijn, die zich van de Vlaamsche boerenkunst verwijderde langs Cyriel Buysse, Herman Teirlinck, Gerard Walschap. NIET een man van de stad, niet een man van een verfijnde cultuur, doch een kind van zijn volk, dat de taal, ook de vertelling, niet uit de boeken leerde maar uit de mond van zijn ouders, is Ernest Claes. Hij behoort tot de soort der natuurtalenten als Streuvels en Timmermans. Zoo een als hij is uit de diepste diepte van het boerenvolk opgekomen. Hij heeft in zijn jeugd niet geweten, dat er zoo iets als een cultuur bestond. Hij zat als kind aan den rookenden haard in het boerchuis tusschen Zichem en Averbode, hij hoorde de verhalen over spoken en wonderen, hij deelde den schrik voor den duivel van die daar zaten. Zijn ver beelding wordt sterk geprikkeld, vooral als een ziekte hem doof, een latere hem tijdelijk blind maakt. Hij leert dan de fluisterende stem van den ziekelijken vader verstaan, die het kind, dat niet buiten mag, met zijn vertellingen bezighoudt. Het duurt niet lang of hij gaat onder zijn kameraden de opgezamelde stof weer uitgeven, hij voegt aan het gehoorde toe en verzint er nieuwe. Van meet af aan is Ernest Claes de jongen, die leeft en opneemt met elke vezel en die het opgenomene in een nieuwen vorm weer uitstoot. Ernest Claes is niet een schrij ver geworden, hij is het geweest van zijn prilste bewustwording af. Het opnemen en weergeven is hem een primaire levensfunctie. En tegenover welk een vergezicht kwam hij te staan! Tegenover niets minder dan het volle, bedrijvige leven, de immer wisselende natuur, de groote ver scheidenheid van karakters, die de omringende stre ken opleverden. Zijn ouderlijk huis stond immers op het grensgebied tusschen twee bevolkingssoorten van uiterst verschillende geaardheid: de stille, gesloten Kempenaars naar den kant van Averbode, niet te vergelijken met den Kempenaar van verder in Limburg of Antwerpen, maar het kind van bosch en heide, met zijn oeroude geheimzinnigheid en stilte", anderzijds de plezante Zichenaars, van wie men zei, dat het Spaansche bloed ze zoo la chend, zoo los en open had gemaakt. Tegenover zulk een wereld van verscheidenheid kwam het kind te staan, dat reeds een opmerker en verteller was, dat van cultuur niets wist maar dat in zijn harde jeugd alleen maar had geleerd hoe groot en stormig, hoe geheimzinnig en rijk het leven is. En dat met al zijn jonge kracht van honger en ver langen op dat leven afstormde. Een geheel andere instelling dan Zielens, zoo men ziet. Bij dezen de met cultuur beladen mensch, die den mensch stilzwijgend rechten en onderschei dingen toekent, die aan het leven eischen stelt en mokt en revolteert, wanneer de vordering niet te innen blijkt, en die een erfenis te verdedigen heeft bij Claes het jonge dier, dat ontwaakt in de wereld der wonderen en dat juichend en jubelend ontdekt, dat het menschdier zich een nog grootere wereld scheppen kan, dat er diepere wonderen achter de horizon verborgen liggen. Naast Zielens, de teleur gestelde mensch, Claes: het verraste kind. DIT is de hoofdtrek, die ons het boek geeft van Ernest Claes, getiteld Jeugd". Hij heeft in vele boeken van die jeugd verhaald. Hij had zijn typen gegrepen uit de rijke stof, die voor den on bevangene, den verwonderde altijd rijk is. Hij had er ook verhalen van gemaakt, die ons minder kon den treffen. Maar in dit boek gebruikt hij zijn menschen niet als stoffage"; hij geeft ze hier zoo maar, onbewerkt, de herinneringen uit zijn jeugd en aan al die menschen met hun ongevormden, primitieven aard, waarin alleen het primitief menschelijke tot uiting komt; hij vertelt van zijn vader en moeder, van zijn broertjes en zusjes, van de rabauwen, de stroopers, de woonwagenmenschen, die aan den veilig beschermden haard in het eenzame huis een toevlucht zoeken. Dit alles is genoeg om een kereltje als hij was, niet te sterk, niet al te bruut, ruwweg de geaardheid te geven van een kleinen peinzer. Maar dan opent zich door de school (en welk een!) ook nog die andere wereld, die wereld ver van het boereland, de wereld van den geoefenden geest. In het strafkamertje van den meester ontdekt hij een rij of wat boeken. Het zijn de boeken van Hendrik Conscience. Dat wat in dat Vlaamsche volkje, bewust of onbewust, leefde, dat wat nog voor eiken dag, en in elk dezer leemen huizen gold, die levenswet van bestaansstrijd, van worsteling om behoud van eigen aard, dat alles vond hij nu ook in de boeken. Deze boeken zijn prachtig: ze zijn prachtig in de oogen van een kind, dat deze waarheid kende en dat niet wist, dat er boeken bestaan. Hier is geen critiek mogelijk, geen bedenken, dit is de schoonste schildering van het bestaande en van wat bestaan heeft. Deze boeken geven een verrui ming van de stof, die den kleinen Nest bezighoudt. Zijn verhalen worden rijker, hij, die van de lippen al het vertellen geleerd had, bevestigt nog het ge leerde uit de boeken. Is het wonder, dat het moment aanbreekt en op dit moment breekt hij zijn jeugdrelaas af waarop wij Ernest Claes zien gaan om zich aan te geven als drukkersgast in de kloos terdrukkerij te Averbode"? Het bewustzijn bij deze wereld te behooren, die van het boek, is in het kind, dat reeds onbewust die wereld toebehoor de, bestendigd. Natuurlijk geeft het boek Jeugd" ook meer dan dit. Het geeft ook de historie van een kinder leven, maar van een kind zonder de complexen, die het in sommige oogen slechts belangwekkend maken. Het geeft van zulk een eenvoudig kind de hemelbestormende jubelingen, de diepe neerslachtig heid, overwinningen nederlaag, en den eenvoudigen harmonischen groei. Het geeft daarenboven het leven van een menschcngroep, onverbasterd, onbe schaafd, maar van zuivere gesteldheid, het geeft een beeld van het land, dat sindsdien geheel ver anderd is, sinds met de rookerige vuurplaatsen ook de spoken, de witte vrouwen, het booze oog en zijn betooveringen geweken zijn voor vulkachels en -haarden en een grootere portie nuchterheid. AAN INZENDERS VAN MANUSCRIPTEN wordt verzocht bij hun bijdragen een ge frankeerd briefomslag met adres van den afzender in te sluiten. Op het adres van stukken, voor de redactie bestemd, ver melde men geen namen van personen. PAG. 8 DE GROENE No. 3287

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl