De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 22 juni pagina 9

22 juni 1940 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Beeldende kunst J_Je .Belgische tentoonstelling in net Jxiiksniuseuni BIJ veel onzekerheid over het lot van hun levens is het in meer dan n opzicht wel dadig, te midden van de zekerheid te zijn van hun werken. De tentoonstelling zou, gemeten naar hetgeen wij weten van hun schilders en beeldhouwers, niet ontkomen aan enkele vragen. Maar waarom zouden wij in dezen tijd, waarin wij de weldaad beleven van het werk van de Zuide lijke kunstenaars, de critische vragen belangrijker achten dan het ervaren van het waardevolle en de vreugde, die men deelachtig kan worden op deze tentoonstelling, die ons, nu het persoonlijk verkeer nog niet mogelijk is, toch het verkeer met het beeldend geestelijk werk mogelijk maakt. Den ouderen, die hier goede groepen hebben en langzamerhand goede bekenden geworden zijn (bv. Opsomer, Permeke, Gustave de Smet, Minne met teekeningen en beeldhouwwerken, de fijne Walter Vaes) kunnen wij de aandacht geven, die zij vanzelfsprekend reeds ontvangen. Het goede van de tentoonstelling is echter bovendien, dat ze ook enkele schilders hier bekend maakt, die tot nu toe hier weinig te zien waren. EEN van deze is Albert van Dyck, slechts met n enkel doek vertegenwoordigd, jonge boer met pint. Dit eene werk is echter overtuigend genoeg van zijn qualiteiten, om in het bijzonder aandacht voor hem te vragen. Hij is 38 jaar. In 1918 begon hij (volgens de gegevens van Albert van Hoogenbeemt) te schilderen in de avondklasse van de Antwerpsche academie. Hij komt onder invloeden van den vroeger Picasso, van de Smet en Smits. Het Vlaamsche expressionisme heeft hem te pakken, doch langzamerhand wint hij een eigen vorm. Zijn schilderijen en teekeningen van kinderen vooral winnen aan eenvoudige natuur lijkheid. Een schilderij van hem, dat ik dezen winter zag in de collectie van Arthur Cornette te Antwerpen, boeide onweerstaanbaar door de zachte vastheid van de schildering, de onopzichtige, geschakeerde stille kleur, de fijnheid van de stilte in deze meisjesfiguur achter een tafel. Het was geen gewoon realisme, maar een door de verdiepte aan dacht algemeen geworden gestalte, eenigszins ge sluierd door een onmiskenbare reserve, door een schroomvalligheid, die desondanks het wezen trillend Albert van'Dijck: Boer met pint en zuiver ontving en teruggaf. Dit werk was bijgebleven. Het enkele doek in Amsterdam beves tigde den indruk. Het onderwerp is anders, de compositie dezelfde. Een afwezigheid van schilderach tige pose. Slechts een boer in zijn werkkiel met een hoed op het hoofd achter zijn tafel. Alles zoo simpel mogelijk, maar sterk ge zien en opmerkelijk van schil dering. Op grooten afstand in deze zeer groote zaal blijft het werk zich handhaven. Het is indrin gend van visie en behandeling, zonder dat men kan zeggen waar in dat indringende eigenlijk is ge legen. Zou ik voorbeelden moeten noemen van verwante ervaringen, dan denk ik inzonderheid aan Maurice Asselin. Diens zedige stille grootheid heeft indertijd een ver wanten indruk gemaakt. Verder terug in den tijd kan men aan de gebroeders Le Nain herinneren. Chabot bij ons zou het gegeven waardeeren, doch is in de vorm geving expressionistischer, feller, hoekiger. EEN andere, hier weinig bekende schilder, is War van Overstraten (1892). Een autodidact, publicist, die vrij laat is gaan schilderen. Een interieur en een kinderportret doen zijn fijne zachte kleur herkennen. Maar het treffendst is toch, op andere wijze dan bij van Dyck, de argeloosheid van deze menschelijke schilderkunst. Het meisjes portret heeft niets kleins in de behandeling en toch is het alles pril, jong en bekoorlijk, met dat onmiskenbare accent van echtheid, waar juist op tentoonstellingen als deze gemakkelijk aan voorbij wordt gezien door de bravour of de folklore van anderen. Zoo is Bonlez stellig in het oogvallender, door zijn onderwerp (het roode huis), door de meer op Parijs afgestemde behandeling (het stilleven), maar hij dient toch, bij de hier minder bekenden, Van Overstraten: Meisjesportrct te worden onderscheiden als een talent van be lang. Belgiëheeft tusschen zijn bekende figuren talenten die hier stellig meer aandacht verdienen. Zoo hadden wij hier gaarne eens werk van de ge broeders de Roouer gezien, van Paul Haesaerts, Delvaux, Magntte, Dasnoy. Doch zooals gezegd, wij mogen niet ontevreden zijn. Pijnlijk slechts trof het Servaes niet in den catalogus te vinden, doch dit werd ruimschoots goed gemaakt door zijn voortreffelijk avondlandschap, buiten catalogus. DE beeldhouwers komen goed voor den dag. Een Eva van Dolf Ledel doet een verwant schap zien met Chabot bij ons. Een verwant respect voor het materiaal, een verwante zuiverheid van behandeling, grootheid van vorm en elegische expressie. Oscar Jespers (1887), Puvrez (1893), twee krachten van sterk karakter. In Jespers herkent men ook de schilders, als de Smet c.s. Dezelfde summiere trekken; negerkunst op den achtergrond, maar daar bovenuit een rasechte eigen uitdrukkings vorm van leven. Zie het prachtige relief van Jespers, met oud-Indische accenten. Zie de Vlaamsche Najade van Puvrez. Geheel anders van behande ling, iets minder uitbundig, maar toch verbon den van sentiment en aard aan figuren als Rik Wouters. Puvrez is evenwichtiger, bijna streng van vormbewaking, maar vol warm leven. Verheugd begroet men hier ook Jozef Cantré(ook bij de graphiek). Bekend werk, maar hoe kantig en levend van behandeling, hoe vrij van dorre of conventioneele plekken en hoe eigen. Met Jespers, Puvrez, Cantréworden die markante mogelijkheden aangegeven, dietezamen den rijkdom der moderne beeldhouwkunst voor een belangrijk deel bestrijken. MEN heeft hier de laatste jaren een nogal een zijdige voorstelling gekregen van de Belgische schilderkunst. Over de beeldhouwkunst heeft men zich in den regel al heel weinig bekommerd, na de jaren waarin Meunier en Minne bekend zijn ge worden. De vorige oorlogsjaren brachten Rik Wouters en Jozef Cantré. Er is iets goed te maken en deze tentoonstelling kan, mits met onderschei dingsvermogen bekeken, het gangbare beeld wijzi gen en aanvullen. Moge het leven zich zoo ont wikkelen, dat zij, meermalen en beter dan voor heen, de Belgische schilders zullen leeren kennen. Zij verdienen dat ten volle en wij kunnen er altijd uit leeren, welk een kostbaar iets het voor haar schilderkunst geweest is, dat zij het verband met het natuurlijke en eenvoudige leven, meer wellicht dan elders, heeft weten te bewaren. Zij hebben er aan hartelijkheid en warmte mee gewonnen e.i c e groote mogelijkheden der moderne middelen een locaal beslag gegeven, dat menig experiment gered heeft van vervluchtiging.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl