De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 29 juni pagina 17

29 juni 1940 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

HET INDISCHE OERWOUD HET oerwoud heeft den tijd, het is sterk en taai. Donkergroene wouden strekken zich uit aan weerszijden van vele Indische rivieren. Bij hoogen waterstand omspoelt dicht bij de monding het zilte water de mangrove-wortelen. Soms kan men, waar het opgaand hout minder dicht is, wat dieper in het bosch zien en zoover het oog reikt, glin stert het water tusschen de stammen en hooge wortels. Het bosch groeit door in het water, veroverd terrein, moeizaam, geduldig. Wanneer bij ebbe het bruine water valt, ziet men het grijsblauwe slijk, waaruit de duizendarmige steltwortels opgaan. Het spel van ebbe en vloed duurt van eeuwigheid tot eeuwigheid in nooit veranderende regelmaat. Het taaie mangrovenwoud vecht met de zee en wint terrein op haar, duim voor duim. Het heeft den tijd. .. . Vele uren lang kan men per prauw door de mangroven stroomopwaarts varen. Urenlang vaart men soms langs de veder-palmen, die aan beide kanten langs de rivier groeien. Als geweldige coulissen verrijst dan langs de oevers het maagdelijk oerwoud met zijn eindelooze wirwar van groen, zijn torenhooge boomreuzen. Een diepe stilte heerscht alom, slechts onderbroken door het gelijkmatige geplas der pagaaien. De koperen ploert staat aan den hemel als een witte vlam. De lucht boven het water trilt van de hitte. Schier ondragelijk wordt de vochtige druk kende warmte. Langzaam plassen de pagaaien in het water men vaart als in een droom. De dierenwereld slaapt. In de helle lucht hangt een donkere vogel als een verloren plek. Op een tak in de schaduw zitten eenige apen; als franje hangen hun staarten naar beneden. Bij het naderen van de prauw, springen zij snetterend in de dichte struiken. Stilte heerscht dan weer, dieper, intenser, na het apengeschreeuw. Broeiende warmte drukt op de natuur. Hoe hooger de zon stijgt, hoe stiller het wordt. Het is of het leven gebluscht is in deze roerloosheid. Geweldig hooge muren van groen ver heffen zich majesteitelijk aan de oevers, guirlandes, luchtwortels, boomkronen boven boomkronen, alles vergroeid en overwoekerd door een wirwar van lianen en slingerplanten, zoodat geen plaatsje vrij is. De rivier vernauwt zich. De boomkronen aan beide oevers naderen elkaar. Eenvormig is het algemeen aspect, een groen dat opaque is, een muur van groen, maar welk een oneindige wisseling en vormenschoonheid biedt deze o ver weelderige vegetatie. Geen boom, geen stam, gelijkt op den andere; fijne en grove, massale, smalle en breede vormen, reuzen en dwergen, naast, over, door elkaar. .. . het is een zinnenverwarrende, verlammende indruk van groen. Alles is groen ! Kleuren ontbreken; waar heen men blikt, het is al groen, groen. Wel bloeien roode bloemen aan een boom, witte bloesems, een tak kleurige orchideeën, maar het speelt geen rol bij het totale beeld, dat groen is, groen. Waar een woudreus is gevallen, groeit en groent het leven des te overvloediger om de opening te dichten. De dood geeft ruimte aan nieuw leven. Soms valt zoo'n afgestorven reus krakend in den stroom en dondert een slag, maar dan heerscht weer stilte en rust. Leven en dood strijden een stillen, ver bitterden strijd; wij vermoeden hem, wij voelen hem, maar uiterlijk ademt alles vrede. Geen blik kan in het binnenste van het oerwoud dringen, ondoordringbare loofmassa's sluiten alles af; tevergeefs speurt het oog naar een opening. Donkergroene sluiers be dekken de geheimen van de rimboe. De rivier slingert zich door het onmetelijke bosch, dat ons omsluit. Wij varen door groene schaduwen, groene schaduwen liggen over het water en groene schemering heerscht aan de oevers. Wij voelen ons als gevangen tus schen groene kerkermuren. Langzaam gaat de tijd voorbij. Tegen den avond wordt het koeler en als de zon ver dwenen is, verandert bij de snel invallende diepe duisternis, plotseling het oerwoudbeeld. Kort duurt de schemering, de stilte wijkt. Het geluid van myriaden insecten doordringt hel en monotoon de nacht, zonder een oogenblik op te houden. Klagelijk roept een nachtvogel. Ergens in het eindelooze oerwoud weerklinkt een heesche roep. Maar ononderbroken hoog en schril, steeds weer aanzwellend en afnemend, klinkt over het water uit de diepe duisternis van het woud, het tropisch concert der cycaden. Aan het firmament flonkeren de sterren. In sommige boomen en in het struik gewas is een fantastische illuminatie van vuurvliegjes, minuscule lichtjes, die tege lijkertijd uit en aan gaan. Zoo is de oerwoudnacht. Een gevoel van oneindige verlatenheid sluipt in onze ziel. BIJ DE FOTO'S Boven: Zonlicht door het bosch. Daar onder: Troperwoud. Onder:" Een pad door het jonge bosch. PAG. l7sDE GROENE No. 3288

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl