De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 29 juni pagina 18

29 juni 1940 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

OP aandringen van mijn achterneef Jonkheer Van Fladderack tot Pommerans hebben wij onze jaarlijksche hengelpartij gehouden. Met z'n drieën, want mijn neef Baron Goudknots wilde zijn hengelsportiviteit met daadwerkelijkheden demonstreeren, en wel om revanche te nemen. Zooals algemeen bekend is, houdt iedere hengelaar er de gewoonte op na, om de grootte van een door hem gevangen visch aan te duiden met de beide handen die dan zoo ver als mogelijk is van elkaar gehouden worden. Het noodlot heeft gewild dat mijn neef Baron Goudknots, wat betreft de lengte van zijn ledematen, van nature zeer misdeeld is. Al zou hij nog zoo graag willen, hij kan zijn handen niet verder van elkaar houden dan ik mijn ellebogen, en als hij zijn hengelaarsavonturen opdischt, wordt hij door zijn dikke korte armen gehandicapt. Hiermede heb ik de hunkering van mijn neef Baron Goudknots naar revanche uit eengezet. Nadat wij gedrieën, vergezeld door een groote schaar emmer- en hengel dragers, bij mijn grootsten vijver waren aangekomen, nestelden wij ons op onderling behoorlijken afstand aan den oever. Wij zaten in comfortabele fauteuils onder beschuttende zonne schermen. Voor de aanvoer van de bij de enerveerende sport zoo onmisbare verfrisschende dranken zorgde een serveerboy met motoraandrijving die met drie butlers bemand was. Men moet een sport immers voor zijn ge noegen beoefenen, en niet om zichzelf tot last te zijn. Mijn hengel, de langste van de drie, liet ik door drie mijner houthakkers vasthouden, want ik had, met het oog op het formaat van de te vangen visch, lieden met gespierde armen noodig. Onder mijn toezicht liet ik door den tuinman een regenworm uitgraven en deze aan den zil veren haak bevestigen. Waarop de haak met een forschen zwaai uitge worpen werd. Nu was afwachten het motto. Om den tijd te dooden liet ik mij telkens enkele glazen whiskysoda in schenken, en natuurlijk volgden mijn beide neven mijn voorbeeld. Af en toe wierp ik door mijn verrekijker een blik op mijn dobberman, die, in een roei boot j e gezeten, den dobber moest gade slaan. Tot mijn verwondering zag ik dat deze man naarstig aan het roeien was zonder van plaats te veranderen. Op hetzelfde oogenblik hoorde ik mijn neef Baron Goudknots schreeuwen: Ik heb beet!" Krampachtig hield hij met zijn eene hand zijn hengel vast terwijl hij, om te voorkomen dat hij niet in het water getrokken zou worden, zich met zijn andere hand vastgreep aan den serveerboy. Welke laatste tenslotte mét mijn neef Baron Goud knots in het water stortte, gepaard gaande aan een hevig glasgerinkel. Op hetzelfde oogenblik kwam het bootje van mijn dobberman vlot. Mijn neef dreef statig over de wateropper vlakte ; de visschen, opgevroolijkt door den alcohol, sprongen op en neer en over hem heen. Jonkheer Van Flad derack tot Pommerans, die aanvan kelijk ietwat bedroefd scheen over het alcoholverlies, merkte op: We hoeven ze niet meer te vangen, want ze staan al op sterk water." Ondertusschen kwam mijn dobber man aan land en bracht mij den gouden vischhaak mitsgaders den hen gel van mijn stuurloos ronddrijvenden neef. Het bleek onmogelijk te zijn hem aan land te krijgen; het water was veel te onrustig vanwege de hoe langer hoe hooger opspringende visschen. Door de drie houthakkers liet ik mijn hengel in de richting van het slachtoffer dirigeeren, mijn neef greep het snoer, waar hij omheen spartelde in zooverre zijn korte beentjes hem dat toelieten, en waarin hij zich tenslotte verwarde. Ik besloot van den nood een deugd te maken en liet ik hem als dobber fungeeren. Want bij een groote dobber hoort een groote visch. Nu eerst begon ik mijn ware hengelaarsgeduld uit te oefenen. Mijn achter neef sliep in en ook Baron Goudknots aanvaardde, zacht op het water wie gende, zijn middagslaapje, waarbij hij op zijn gezicht de uitdrukking van een tevreden zuigeling kreeg. Plotseling, als bij tooverslag, ver dween hij onder water. Zijn stem, die uit het water opborrelde, waarschuwde mij dat er iets aan de hand was. De drie houthakkers wilden de hengel op halen, maar hun krachten schoten te kort. Met behulp van zes paarden lukte het mijn neef, die zich grootendeels tusschen de opengesperde kaken van een reuzensnoek bevond, boven water te krijgen. Het dier was blijkbaar gestikt in het groote aas. Na enkele uren zwoegen kregen we den snoek uit het water, waarna mijn neef uit den bek bevrijd kon worden en weer tot bewustzijn kwam. Terwijl de visch Mff door de paarden naar mijn keukens gesleept werd, wekte ik Jonkheer Van Fladderack tot Pommerans uit zijn middagslaapje en vertelde hem de grootte van mijn vangst. Omdat het mij niet mogelijk was de lengte van den visch met mijn beide handen aan te geven, liet ik mijn butler James met opgeheven hand een groot eind van mij af staan, wat mij bovendien het gemak opleverde dat ik slechts n hand hoefde uit te steken om de grootte aan te duiden. Het behoeft geen betoog dat er dien avond een ongeëvenaard vischdiner plaats had, waarbij vijftig aaneengezette badkuipen als vischschaal dienst deden. Het is wél wonderlijk hoe subjectief sommige menschen kunnen zijn. Mijn neef Baron Goudknots beweerde in een speech dat de snoek feitelijk door hém gevangen was, maar toen verslikte hij zich gelukkig in een graat en hoestte zich de zaal uit. Dagboek van een burgermannetje HET is weer de tijd van die examineerende en geëxamineerde helf ten des Nederlandschen volks; en ik geloof nu voor het eerst, dat die doormiddendeeling niet een mop is, zelfs geen overdrijving, maar ,,de waar achtige waarheid". Dat geloof is gegrond op eigen ervaring. Men heeft mij namelijk ook benoemd tot lid eener examencommissie. Sterker kan 't niet; en dus ! En dus tijg ik iederen morgen voor dag-en-dauw uit mijn woonstee naar die examenstee. Als ik om kwart vóór zessen opsta zonnetijd vijf minuten over vieren stap ik net precies om half negen die verre school ergens in Nederland binnen; waar men mij met gemengde gevoelens wacht. Ik ben nog nooit zoo vroeg opgestaan; dat doen wij burgermannetjes niet; en heb dat uur altijd beschouwd als een tijdstip waarvan alleen de geruste" landman notie had en notitie nam; moetende hij alsdan de koeien melken. Maar nu ben ik daar dan zelf bij; al melk ik niet zelf, want ik ben gecommitteerde, of eigenlijk heet dat bij de H.B.S. deskundige"; een woord dat ik liever vermijd; als men 't in letterlijken zin opvat, klinkt het wel-is-waar zeer vleiend, maar er hebben zich aan deze qualificatie nu eenmaal mettertijd eenige bijgedachten van ongeoorloofd vroedvrouwschap gehecht; en dus zeg ik liever gecommitteerde". Nu dan, de gecommitteerde trekt niet eigen handig the milk of human knowledge uit de geduldige gedierten; dat doet de leeraar-examinator, de gecommit teerde zit er maar bij; en doet zoo'n beetje aanmoedigend, tenminste zoo vat ik deze rol op, althans zoolang ik niet al te slaperig word. Als u bedenkt dat ik op landelijken melktijd opge staan 's morgens van half negen tot half n twaalf examens a twintig minuten aanhoor, of althans behoor aan te horen, zes in 't Fransch en zes in 't Duitsch en dan komen er 's middags nog zes in 't Nederlandsch , dan begrijpt u wel, dat dit te lang is voor een aanmoedigende houding"; die dan ook allengs in den loop der vier consecutieve uren tot een glazigen blik verstart, nu en dan door een opgeschrikten, schichtigen glimlach doorschokt; zoo'n glimlach, die beteekent: Jaja, ik ben er wel bij, hoor !" Vooral wanneer de leeraar grappig is en leeraren zijn veel grappig is zoo'n glimlach wel zeer gewenscht. Maar ik vrees toch wel, dat ik vele malen zoo'n moment van vereischte belangstelling heb verzuimd. En dan schaam ik me; en dwing mijn aandacht, die soms zoo gezellig naar heel ver kan afvloeien, met ijzeren dam naar dat geval, dat zich daar afspeelt, terug; naar dien leeraar die daar trekt en trekt, en dien candidaat die zoo moeilijk enkele druppeltjes melk van twijfelachtige qualiteit loost. O, het is niet altijd zoo; er komen soms fleurige knapen binnen, met oolijke snuiten, die rappe en handige partners in 't matig doctum colloquium zijn; en parmantige dribbel meisjes; strak-energieke wezens ook soms; wie weet, wat er voor enkelen van hen allemaal achter dat fel willen slagen zit. Ach ja, het is in elk geval een heel brok werken van minstens vijf jaar lang, dat erachter zit; en soms want in de vier uur dat men aan zoo'n tafeltje zit, zwieren velerlei sensaties mijn hoofd en hart binnen soms voel ik ook wel even het wezenlijk karakter van mijn daar-zijn; waar de leeraar en ik aan den loopenden band telkens een nieuw object al of niet van 'een schakeltje voorzien, dat het al of niet klinkt aan een maatschappelijke loopbaan. En soms ook zie ik het heele geval als uit de verte, uit ergens in 't heelal; een leelijk lokaal, een tafeltje, drie menschdiertjes met 'n ietwat zot ten ernst daaraan gezeten, vragend de een, benauwd kijkend de ander, aan moedigend of verveeld de derde; en dan schijnt dat verveeld" me, zoo sub specie aeternitatis nog de best verantwoordbare houding. Ook, en passant, leer ik veel. Er komen vragen te berde, die mij angstig doen kijken; als daar zijn: Wat zijn de vijf kenmerken van de romantiek?" Als je als deskundige" zoo-iets hoort, kan je je soms schrik kelijk des-onkundig voelen; en als je nog niet de gewoonte hebt van de baan, sper je je oogen angstig open; maar dan bedenk je: Gelukkig, hij vraagt 't niet aan mij"; en dat is dan een sensatie als wanneer je benauwd hebt gedroomd, en je ontwaakt, en 't is fijn niet echt. En dan zet je een verwaand gezicht; en tuurt rustig langs leerling en leeraar heen; en wacht, steeds ver waand, tot 't jonk wat zegt, waardoor je er meteen zelf achter komt; achter nde vijf kenmerken". En soms is er dan wel n van de vijf op den loop, en de arme duvel op dat stoeltje tegenover den leeraar, oogt angstig terzij naar den grond, of dat vijfde kenmerk daar soms ligt; maar soms ook ratelen ze ze op, hoor; keurig, en met zelfvol doening; en die blijdschap voel je mé; 't is goed hoor; en dan ineens kan je weer denken: m'n hemel, wat een duffe, mekanieke waanzin is dat. Maar dat moet je niet te dikwijls denken; want anders deug je heelemaal niet voor dit baantje; en 't gaat je walgen, zoo die oude, fleurige en veel kleurige idealismen met de" vijf ken merken te zien gestempeld. .. . Neenee, dat niet. .. . Luisteren, attent; waardeerend; 'n verheugd jjja, góéd" in je hoofdbeweging zoo nu en dan. .. . En dan verwart er es n Richardson en Addison, of voegt Armoede bij ? Ammers-Küller en De Opstandigen bij Boudier- Bakker; en dat is dan rg; nu ja, misschien niet zóó erg; maar enfin; 't i's erg.... Want 't is een fout in 't vak Neder landsch; ener wordt hier aan vakken" gedaan; en ik doe hier ook aan mijn vak; 't vak van ,,des"kundige ! BURGERMANNETJE PAG. 18 DE^GROENE Na. 3288

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl