De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 29 juni pagina 9

29 juni 1940 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Bij Albert van Dalsum thuis M, J. Brusse NEE.... da's waar, 't geitje weet van niets, daar in 't gras, dat hoog noodig eens ge maaid moest worden, en zijn halmpjes krijgt en de boterbloemen, de roode zuring, die allemaal immers ook van niets weten, 't Geitje, dat zelfs nog niet graast, niet waar? zóó van- 'r moeder, zij heeft alleen nog maar haar vertrouwen. Allereerst in de bazinne, die zoo zorgelijk telkens heel behoedzaam, met de gratie van een Japansch vrouwtje, stilletjes op het bordesje verschijnt, de groote witte kom melk in haar twee fijn-gevormde bruine handjes. Ook heeft 't geitje wel een beetje ha:r geloof in den meester zelf. Want als die op de bank in de tuinkamer stukken zit te lezen, of eens voor zichzelf om zijn vreugde aan den klank, een paar strofen uit een drama van Vondel hardop zegt, en 't begint hard te regenen, dan schiet hij pardoes zijn motorjas aan, gespt zijn motorkap vast en neemt 't weerlooze ruige diertje met die even al sater-achtige spleetoogjes vierkant in zijn leeren armen, om 't weg te dragen, door 't verwilderde bosje heen van de haag, naar 't boetje; waar 't dro-g is en veilig. Trouwens, zoodra 't onder 's meesters moeizaam vergaren van 't repertoire voor zijn jong geboren tooneelgezelschap het Voetlicht" maar zoo'n beetje vragend, zoo'n beetje dwingerig en al gauw zelfs verongelijkt klagelijk gaat staan mekkeren, steil achterover zich rekkende aan 't touw, dan komt Van Dalsum op dat ^gehunker even goed overeind uit z'n nog even nageprevelde rol, zoekt in de keuken rond naar de melkkan en de kom. Maar zooals hij 't geitje wil laven, wordt 't meteen 'n dolle boel. Want de meester zelf doet dit natuur lijk heelemaal niet zoo als van een Japansche hout snee strak ingetogen, met die zekere wijding van de ceremonie, van 't offer, had ik bijna gezegd. Hij loopt er wat onvast mee door dat gladde hooge gras, bang om te morsen, waardoor hij vanzelf juist morst. Maar 't overvloedige plengen van dit lauwe heulsap maakt 't geitebokje zóó niet te houden belust, zoo dronken bij voorbaat, dat 't wild los wil steigeren van de pin, en dan buitelend z'n sierlijkst malle bokkesprongen gaat cancaneeren, waarop Van Dalsum in den lach schiet, nog grooter plenzen morst de kom liever even neerzet en 't gulzig als aan de speen zuigend en in de ruimte van den bak rond proestend en spattend gediertje al eens aan de achterhand er beter heen tracht te sturen.... Maar dit denkt hiervan dat 't dus weer spelen wordt. En dat wordt 't dan ook, een blij mekkerend en jongensachtig schaterend jolig spelletje waarin 't geitje 't verre van den grooten tooneelspeler wint in 't snijden van de geestigste mimiek als een kleine sater, en de verrassendst plastische standen.... En dit zegt toch nogal wat, om hierin van Dalsum te overtreffen. Zoodat 't geitje er allemaal niets van weet, ja, als er nog wel eens vliegtuigen over z'n koppetje heenkomen knetteren, zou je zoo zeggen, dat 't zelfs gerechte maling aan deze hemelsche teekenen heeft. En allerhande vogels, die immers zoet water vinden in de plassen in ons duin zij maken een kwinkeliersche pret met hun jonge broed, daar in die struiken rond om zijn erf. Ochkom zei Van Dalsum laten we liever hier over schrijven. Over al die dieren en dat groeisel, dat er heelemaal niets van weet en onbe zorgd zijn gang gaat van sedert de schepping. En dan zeggen: dat wij allemaal net zoo moesten doen. Want zoo'n buitenman is onze groote tooneel speler nu al wel geworden, sedert zij verleden jaar hier ook in Groet zijn komen nestelen. Maar dat dit buiten wonen warempel niet alles weelde is voor een leidend Nederlandsch auteur nam ik den vorigen herfst nog eens waar. Wij hadden twee vrijbiljetten van hem gekregen voor Het Chineesche landhuis, in een gelegenheidstooneelzaaltje van een naburige provinciestad. En omdat de plaatsen ons niets kostten, veroor loofden wij ons dan maar eens de weelde van een taxi. j "T" WAS op een smokkelige Zondagavond en in l 't zaaltje vonden wij 't ook al niet zoo zeer feestelijk met dat Zondagsch confectie-publiek, Van Dalsum, in immers een van zijn monumentaalste rollen, gaf zich heelemaal in dien zóó voornamen Oosterling, dat je je langzaam aan hiertegenover ging voelen als toch maar burger petten, patjepeeërs, van het westelijke front en hij had een groot, een warm succes. Toen dachten wij: hoe zou Van Dalsum straks door dien klammen herfstnacht naar Groet terug gaan ? En nog heelemaal op den eerbiedigen afstand tot dien ongenaakbaren patriarch, over wogen we of we hem wel een plaats in die huurauto zouden durven aan bieden. Ik vatte moed, waagde mij in 't kleedhokje en toen zei hij, dat hij niets liever zou willen. Maar hij moest wel op z'n motor ik wist: een niet altijd willige tweedehandsch, om mee op en neer te gaan naar 't werk. En als u die nu hier laat staan ? 't Is zulk zuur weer en de wegen zijn zoo slecht.... Maar nee, dat kon onmogelijk. Want morgenochtend om acht uur moest hij er weer mee op naar Amsterdam voor de repetitie.... En wij verbeeldden ons in zijn maj statelijke waardigheid dien ook gees telijk overmachtigen Chinees Albert van Dalsum, immers die zoo juist dit provinciale Zondagspubliek door een waas sigarenrook heen in oprechte ver voering gebracht had: hakkepofferende door den herfstnacht naar zijn eigen bescheiden landhuis, en na te korten slaap den anderen morgen alweer al die kilometers naar den Stadsschouwburg afjakkeren. Maar hoe is dit toch mogelijk?" vroeg ik ,,in zoo'n omgeving als daar?" O weerde hij af zoo'n rol is immers lang voorbereid, veel gespeeld iets in je zelf, je eigendom gewer den, dat je ergens kunt neerzetten, al is de omgeving ook nog zoo ongun stig. Hoewel vanzelf prettiger is in een mooie dan in een slechte entourage. Maar juist in die gelegenheden in de provincie is dikwijls de ontvankelijk heid van 't publiek grooter .... en dan kunnen hun sigaren je niet zooveel meer schelen .... Van die ontvankelijkheid gesproken.... Er is nu een dikke streep gezet onder wat allemaal oude geschiedenis is geworden, ook voor ons tooneel. Een aanleiding, dunkt me, om den balans op te maken. Wat hebben u en uw vakgenooten voor hun deel naar uw meening, hierin.... laten we zeggen de laatste vijf en twintig jaar, gegeven? Van Dalsum keek me, op deze examenvraag even 'n beetje bezwaard glimlachend aan. Toen zei hij: Wij zijn uit de school van Rooyaards en Verkade, al hebben we natuurlijk een enorme bewondering voor individueele tooneelspelers, die hen vóór gegaan zijn, zooals de Bouwmeesters, La Roche.... Maar in ieder geval hebben wij een goede kinderkamer gehad, waar ons een grootere eerbied voor het vak is ingeprent. Toen is er een nieuwe vormenwereld voor ons opgegaan, in de schilder- en beeldhouwkunst, maar ook, door het expressionisme, op tooneel. Wat ik in dien modernen stroom zinnig vond, heb ik geprobeerd te realiseeren zonder de vaak dwaze buitenissigheden. En eerst met het OostNederlandsch Tooneel, waarvan ik samen met Dr. Weinand Frans de leiding gehad heb , en later met de Amsterdamsche Tooneelvereeniging, met Defresne als mijn mede-directeur, hebben wij ver scheiden stukken gespeeld uit het internationale repertoire, die gericht waren.... ja, in humanistischen zin. Politiek-propagandistische tooneelstukken heb ik nooit willen opvoeren. Dat was vooral met Defresne als regisseur een bijzonder pleizierige samenwerking. Wij waren zóó op elkaar afgestemd, dat, als hij een idee had ik het gewoonlijk al gauw kon zetten in het raam van de decors. En ook Charlotte Kohier is hier tot ontplooiing gekomen. Later heb ik bij het Nederlandsch tooneel ook wel gelegenheid gehad tot belangrijk werk, vooral met Don Carlos en de Vroolijke vrouwtjes van Windsor. En nu? Zijn de Nederlandsche kunstenaars er van zelf toe gekomen samen te beraden. Vooral voor het tooneel blijken de werkmogelijkheden wel ontzettend moeilijk geworden, want die zijn in de provincie vernietigd. Door de gebrekkige verbin dingen en de verduistering. Er zijn geen bussen om er heen en vandaan te komen. Stel u voor in den winter, als 't er bij aankomst om 7 uur al volslagen donker zal zijn.... en in aardeduister de uittocht. Hoe 't in de steden zal gaan? Met de gestemdheid ook van de bevolking ? Er is nog geen peil op te trekken, ondanks vele lofwaardige Alben van Dalsum in Pygmalion pogingen, om ons tooneel weer overeind te brengen. Wat ons betreft, u weet, dat Lou Saalborn, die acht jaar lang de artistieke leiding heeft gehad van het Gezelschap M. Parser, naar het Nederlandsch Tooneel is overgegaan. Deze directeur kwam toen bij mij, en met hem als zakelijk, met mij als artistiek leider, waren we bezig een gezelschap te vormen dat nu Het Voetlicht" zal heeten, en waarin onder anderen Jan Musch, Lou Nijhoff, Tatia Wijma, Leo den Hartogh, vermoedelijk ook Henri Erens, Rinne Groenier, Paul Storm zullen deelnemen. Maar 't is ontstellend zooals, ónder de dikke streep", alles gewijzigd blijkt voor de plannen. Ik had het repertoire gevormd. Toen ik het enkele dagen na de bezetting ging nalezen, bemerkte ik, dat de meeste stukken nu niet meer aan de orde zijn. Allerminst omdat 't geen goede stukken zouden zijn, of stukken waartegen nu mogelijk bezwaren zouden bestaan.... nee, allerminst. Maar ik moest in dien tijd voor overleg zijn in Rotterdam .... Toen ik daar langs al dat puin door de binnenstad liep, begon ik mij te schamen, dat ik hier nu was heengekomen om te spreken over.... tooneel. Want wat zou er nog uitgaan boven de hevigheid van deze realiteit? Immers, alleen in een rustige zeker heid, in welken vorm ook zal er weer tooneel gespeeld kunnen worden, dacht ik even. Als daar niet sterker was die drang, dat geloof in de tooneel spelers van ras dat er juist nu gespeeld moet worden. Ik heb alles van ons aanvankelijk repertoire na dit bezoek laten rusten en ben vanzelf gekomen tot Vondel tot Adam in ballingschap allereerst. Tot onzen grootsten Nederlandschen dichter, die in tijden van de hevigste beroeringen óók doorge werkt heeft. En vooral om zijn volheid van de Nederlandsche taal. Nu ben ik bezig overal de mogelijkheden te onderzoeken om in de open lucht Adam in Ballingschap op te voeren?zooals ik hierin onder Rooyaards heb meegespeeld. Het zal in Nijmegen gaan, waarschijnlijk in Amsterdam. We kunnen natuurlijk het heele seizoen door niet alleen Vondel spelen. Wat dan verder? Dit zal maanden beraad kosten. Voorloopig blijkt er instemming rnet het plan, al maakt de financieele onzekerheid, ook voor menschen die vroeger graag meededen voor 't tooneel, de omstandigheden wel erg bezwaarlijk. Toch is mijn overtuiging heel stellig, dat uit al deze verschrikkingen het tooneel niet enkel meer zijn kan een verfraaiing van het leven, maar een noodzakelijkheid. Welke offers wij ons ook zullen moeten getroosten: het tooneel in Nederland moet blijven leven. En in dit geloof gaan we ons serreeren .. . ." PAG. 9 DE GROENE No. 3288

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl