De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 6 juli pagina 11

6 juli 1940 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

UIT DE KEUKEN DER BEELDENDE KUNSTEN MAAR hem moest ik zoeken... Tot ik den schilder met zijn vrouw en hun nog heel jonge kinderen terug vond, neergestreken op een verlaten en dus nog wel verwilderd nest, midden in van allerhand warrig verstrengeld en welig bont bloesemend groeisel. Een in zich zelf stil verdroomden hof, waar binnen 't heelemaal onbewust afgezonderd scheen van het geweld dezer tijden. Een tuin dus, die gelijkt op 't werk van zijn schilderijen, zoover ze er, hier en daar een enkele alvast opgehangen, harmonisch vertrouwd in mee doen, zonder eenige pretentie samen met al die verwonderde bloemen en bloeiende planten op de vensterkozijnen. Zij leven hun eigen teeder ver geestelijkte leven en weten niet van wat daar nu buiten, in dat krampende, brandende, weerloos verbloedende Europa gebeurt.... Ja, Van Herwijnen, met zijn rustelooze vage bondeeren over de wereld, onder de menschen van allerlei slag hij had 't nu 't laatst vijf jaren lang hok vast uitgehouden in Bergen. Maar toen moest hij er op dien nacht met de kleine kinderen het bosch in vluchten. En uit instinct van zelfbehoud voor zijn immers nog zoo jonge broed, ging hij meteen op de fiets in 't naburige Schoorl een schuil plaats zoeken. Daar brachten zij eerst dat als een eekhoorntje bruin-gezonde jongetje in z'n wiegetje heen, en 't al wat parmantige zusje. Toen requireerde hij bij den kippenboer .. ja, bij den verbouwereerden kippenboer eischte hij met 't groot lef van den nood z'n vrachtauto op, om de boel" en dus ook zijn schilderijen weg te halen... Zie je, want uit dit landschap achter de NoordHollandsche duinen wilde hij tóch niet meer uit, omdat hij er nu eenmaal de rust in heeft gevonden, om erin te denken, en de intimiteit voor zijn mijme rende verbeeldingen.... Maar nu moet u vooral niet denken, dat ik Jan van Herwijnen hier heb aangetroffen, zoo'n beetje ontredderd als een vluchteling, die er onder 't bom bardement dekking gezocht heeft. Wel integendeel. Dat forsche, jonge gezicht in 't aureool van zijn grijze haren, die heele stevige postuur had zoo iets vertrouwen-wekkends, hij bleek zoo evenwichtig bewust van de dramatische omwentelingen, dat hij blijkbaar den laatsten tijd er al maar pijnlijk over had doorgedacht, om er den dieperen zin voor de menschheid van te doorgronden, de verre uit komsten te voorzien, en zich vooral bewust te worden van zijn eigen houding hierin als schilder als kunstenaar dat wil dus ook zeggen: van zijn mede-artisten. Zoozeer was hij vervuld van al deze verbijste rende problemen, dat ik hem over het tijdelijke van nu niet aan 't praten kon krijgen. Een paar keer begon ik over de tentoonstelling van zijn werk, die juist dezer dagen bij Van Lier, in Amsterdam wordt gehouden. En ook over zijn werken van nu weer.... Maar bij al die machtige openbaringen van de ge schiedenis, waarin een nieuw tijdperk zoo wreed van barensweeën wordt geboren, had hij hiervoor blijkbaar zoozeer geen belangstelling. Och nee, .. eigenlijk 't eenige, waarin zijn jonge vrouw en hij in 't tijdelijke nog heel innig leven, dat zijn hun kinderen. En wij moesten voor den tabaksrook maar vast de buitendeur open zetten, want straks zou de kleine stamhouder, die daar nu nog trappelend tusschen de struiken met de zonneloovertjes lag te spelen, in de aangrenzende huiskamer worden ge voed. ' EN wat heeft Van Herwijnen er nu allemaal over gedacht? Wel, ik zou kolommen kunnen schrijven van zijn zoo eigen, zoo persoonlijke be spiegelingen. Zooals deze arbeidersjongen, die op zijn elfde jaar den Amsterdamschen Jordaan is uitgetrokken op zijn dolagiën door allerlei menschenkringen van vele landen zijn overtuigingen getoetst heeft aan eigen ervaring, aan zijn zoo moeizaam studeerend verworven eigen kennis en eigen be schaving.... met een emotioneele gevoeligheid, die hem zelf als reactie op den oorlog van '14 tijdelijk noodlottig is geworden, uit welke inzinking hij zich, al 'n eind in de twintig, voor 't allereerst als een beeldend kunstenaar heeft geopenbaard in die reeks van navrante teekeningen: Gekken". Want eerder had hij nooit les gehad, nooit geteekend. Heel, heel in 't kort moet ik dus trachten, in deze vooral als photoreportage bedoelde rubriek, iets van een synthese te geven uit onze diepgaande ge sprekken. De kunstenaars meent hij moeten nu in zichzelf inkeeren, om voor zichzelf waar te maken wat zich in de wereld voltrekt. En na deze omwente ling moeten wij ons in de nieuwe menschenwereld PAG. II DE GROENE No. 3289 oriënteeren. Tot nu toe hebben wij over 't algemeen infantiel geleefd, vooral ook tegenover God. En door al die smeerlappen] is oorlog en revolutie over de menschheid gedaald. Voor ons schilders zal het er hierbij niet om gaan hoe we schilderen, niet om de factuur, maar of we gelooven, en hiervan ge tuigen met beeldende talenten. Vincent van Gogh en Cézanne waren niet schilderkundig. Zij hadden geen Kathedralen noodig om de aanwezigheid van God te openbaren. Zij deden dit door een schotel met aardappelen, door een enkel naakt. Zij hebben, zoodoende, door hun getuigen, de verantwoordelijk heid aan zich getrokken. En op die verantwoorde lijkheid zal het nu meer dan ooit aankomen. Op de dwingende innerlijke gebondenheid aan den tijd. Het louter visueele zal dus geen waarde meer hebben, .. 't wordt een belijdenis, .. maar niet gedachte loos, integendeel, na logische aanschouwing waardoor ook weer het bevrijdende element in de kunst zal ontstaan. In het sociale leven zullen ook de kunstenaars practisch geestelijk hun deel moeten nemen aan het maatschappelijke bestaan. Niet door de schilderkundigheid, maar door hun persoonlijk heid. Zoo innerlijk ingesteld op het doodgewone leven, zich refereerende aan de natuur, aan al het geschapene, zullen zij er de synthese van vinden. Wat achter ons ligt zullen wij niet kunnen afschud den maar kunstenaars zijn zieners, door hun intuïtie van het komende, zij zijn hierdoor revolutionnair. IN de nieuwe samenleving zal als reactie op het kapitalisme, alleen arbeid, alleen praestatie waarde hebben. Voor de schilders, de kunstenaars, dus ook. Zij zullen niet meer zijn de luxe-paardjes van de bourgeoisie. Zij zullen voor hun maatschappelijken arbeid noodwendig zijn in het groote bestel en hiervoor erkenning vinden. En met de gelocal:seerde kunst binnen enge grenzen raakte het nu al over de heele wereld gedaan Toen kwam mevrouw Van Herwijnen om den hoek van de huiskamerdeur, en zij lachte maar eens guitig: Ik hoor zóó geweldig praten.... zal ik nog maar een kop koffie brengen? En, Jan, moet jij nu ook zoo afgedrukt worden in het weekblad ?" De schilder werd er even wat verlegen van: Och Heere, als je zoo hardop maar wat voortdenkt.... Maar u zult er toch wel al wat naar pretentie kon zwemen, in den druk, al wat den schijn heeft of ik 't mijn vakgenooten voor gezegd wilde houden.... uit wegretoucheeren ?"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl