De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 6 juli pagina 15

6 juli 1940 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

Wind als krachtbron Worden de molens in eere hersteld? Het IJ is breed, de Zaan is breed! Wie wil de Zaan bevaren? Men vindt er molens bij de vleet En rijke molenaren. Maar wie de slanke dochters ziet Denkt aan de dikke molens niet. TOT deze regelen inspireerde de Zaanstreek Nicolaas Beets, den schrijver van de Camera Obscura". Er is sedert zijn dagen het een en ander veranderd. IJ en Zaan zijn breed gebleven, de dochters zijn slank als weleer, maar de molens bij de vleet" ? Och arme ! Van de bijkans 900 wind molens, die de Zaanstreek in vroeger dagen heeft geteld, zijn er slechts omstreeks 20 overgebleven. De overige zijn afgebroken, omdat de voortschrij dende techniek den mensch betere en goedkoopere installaties ter beschikking stelde. En in de rest van ons land is het evenzoo gegaan. Stoomwerktuigen, benzine-, diesel - en electrische motoren hebben den oneconomischen windmolen verdrongen. Meer dan vierduizend molens zijn ondergegaan in den ongelijken strijd tegen het moderne kracht werktuig; deels zijn zij, na een periode van verwaarloozing, gesloopt, deels van wieken en kap ontdaan en tot pakhuizen en woningen verbouwd. Droevig steken de beruchte doofpotten" hun romp omhoog op de plaats, waar vroeger een fiere, Hollandsche windmolen de schoonheid van het Nederlandsche landschap verhoogde. ER is een tijd geweest, waarin de wind in ons land vrijwel de enige bron van energie was. Dezelfde wind, die het water opzwiepte en ramp spoedige overstroomingen veroorzaakte, werd met behulp van den windmolen dienstbaar gemaakt aan de bestrijding van het kwaad, dat hij stichtte. Men liet hem den arbeid verrichten, die noodig was om de dreiging van het water voorgoed te niet te doen; plassen en meren werden drooggemalen en in landerijen herschapen. Maar ook leverde hij de kracht voor vele bedrijven, als houtzagerijen, pellerijen, maal-inrichtingen, kortom voor de verwerking van een reeks grondstoffen van zeer verschillende aard. Dat was de tijd, waarin 6500 windmolens hun wieken zwaaiden boven onzen vaderlandschen bodem. Aan dezen tijd denken wij thans weer, nu een noodzakelijke beperking van het brandstof verbruik ons wellicht zal dwingen, nogmaals een beroep te doen op de energie, die de wind ons gratis ter beschikking stelt. Het is waar: onze ouderwetsche windmolen is even oneconomisch als onpractisch. Oneconomisch, omdat hij slechts weinig energie levert in verhouding tot de kosten van bouw en onderhoud; onpractisch, omdat hij alleen draait als er voldoende wind is. Deze beide bezwaren, die hem het onderspit deden delven in den strijd tegen de moderne krachtwerk tuigen, zijn evenwel voor een groot deel te onder vangen. De techniek, welke den molen versloeg, heeft ons tevens de middelen aan de hand gedaan, die hem tot nieuw leven kunnen brengen. Het is daarom vooral in deze dagen, de moeite waard een onderzoek in te stellen naar zijn gebreken en te zien, op welke wijze deze zijn te herstellen. De gebreken van onzen ouden, trouwen vriend zijn inderdaad vele. Zijn houten assen, dito tandraderen, slechte lagers en onvolkomen maal- en pompwerktuigen beteekenen een enorm verlies aan de door de wieken opgevangen wind-energie. ?Deze bezwaren zijn evenwel bij den huidigen stand der techniek zonder moeite te ondervangen; stalen assen, kogellagers, een betere krachtsoverbrenging en gemoderniseerde arbeidswerktuigen kunnen dit verlies voor een zeer groot deel elimineeren. Toch blijft het nuttig effect van den windmolen, ondanks deze verbeteringen, nog gering. Dit feit moet worden toegeschreven aan den vorm en de constructie der wieken. Zij immers zijn het, die de energie opvangen en omzetten in een draaiende beweging; van hun bouw hangt het af, of de molen uit den wind haalt, wat erin zit. Men mag er den ouden Hollandschen molenbouwers geen verwijt van maken, dat zij ons molens hebben nagelaten, welker wieken niet de juiste gestalte hebben. In tegendeel: wanneer men de Hollandsche molenwiek vergelijkt met de constructies, welke men thans nog in Frankrijk, Spanje en Griekenland aantreft, moet men erkennen, dat zij heel wat meer blijk hebben gegeven van een juist inzicht in de wiekconstructie dan hun collega's elders. Nochtans blijft het een feit, dat de gebrekkige wiekvorm de voor naamste handicap van onzen molen is. WANNEER men een naar boven gerichte molen wiek nauwkeurig beschouwt, ziet men aan de linkerzijde van de houten of ijzeren roede de windzoom met de afneembare windborden, aan de rechterzijde het karakteristiek gevormde latwerk, den hekopstand, die het zeil draagt. De dwarslatten van dezen hekopstand, die door de roede zijn ge stoken en onderling door langslatten verbonden, maken dicht bij de molenas een grooteren hoek met het vlak van rotatie dan de dwarslatten aan den wiektop. Dit houdt verband met het snelheidsverschil tusschen wiektop en wiekbasis. Een fraai, schroefvormig vlak wordt op deze manier gevormd. Het is de verdienste van onze molenbouwers van weleer, dat zij destijds reeds hebben ingezien, welke gestalte zij moesten geven aan het vlak, dat zijn energie van den wind ontvangt. Hoewel de voorzijde van de ouderwetsche molenwiek niet zonder meer ideaal mag worden genoemd, kan men toch zeggen, dat zij aan redelijke eischen voldoet. Hetzelfde kan echter geenszins gezegd worden van de achterzijde. In dezen achterkant, die, naar men thans weet, een zeer belangrijke rol speelt, schuilt de grote fout. Met zijn schadelijke uitsteeksels van roede en latten bederft hij grootendeels het effect, dat met de gunstig gevormde voorzijde wordt verkregen. Wij leven in den tijd van de stroomlijn. Onze vliegtuigen met hun afgeronde, vloeiende vormen leveren daarvan het duidelijkste voorbeeld. Doch niet alleen zij, maar alle voorwerpen, die zich met eenige snelheid bewegen, worden dusdanig ge vormd, dat zij een minimum aan luchtweerstand ondervinden. Men denke aan de bolle voorzijde van onze electrische en diesel-treinen en aan de experimenten, welke men met stoomlocomotieven heeft genomen en die een gunstig resultaat hebben opgeleverd. De snelheid van deze laatste beweegt zich om de 100 kilometer per uur en hoewel haar gewicht door het aanbrengen van een stroomlijnpantser is vermeerderd, heeft de vermindering van den luchtweerstand toch reeds geleid tot een be sparing op het kolen verbruik. Met dit voorbeeld voor oogen zal men begrijpen, dat het wegwerken van de schadelijke uitsteeksels aan de molenwiek moet leiden tot een vergrooting van het molenvermogen. De snelheid van den wiektop immers doet geenszins onder voor die van de locomotief. Een kapitale molen, welks wiekenkruis een diameter heeft van 30 meter, maakt bij een flinke wind 20 omwentelingen per minuut. De wiektoppen leggen dus per minuut een afstand af van 20 X 30 X 3,14 meter of 1885 meter, hetgeen neerkomt op een snelheid van ruim 113 kilometer per uur. Een stroomlijnpantser is hier dus zeker op zijn plaats. Het is reeds geruimen tijd geleden, dat onze landgenoot de molenbouwer Dekker dit inzag en octrooi verkreeg op zijn systeem, dat sedertdien in ons land en ook in Belgiëeen vrij groote ver breiding heeft gevonden. Ten einde de schadelijke wervelingen, veroorzaakt door de scherpe hoeken en uitsteeksels der molenwieken te elimineeren, omkleedde hij windzoom en roede met aluminium platen, die aan de achterzijde alle bol zijn, aan den voor-kant bij de as eveneens bol, doch naar den top langzamerhand een vlakken en zelfs hollen vorm aannemen. Een op deze wijze verbeterde wiek veroorzaakt bij haar snelle reis door de lucht minder remmende wervelingen, hetgeen haar snel heid ten goede komt. Hiermede hangt weer samen een wijziging in den stand van de dwarslatten, terwijl voorts, als gevolg van de omkleeding, een der zeer schadelijke langslatten kan vervallen. Alles bijeengenomen beteekent het systeem-Dekker een groote verbetering, waardoor het vermogen van den windmolen belangrijk wordt opge voerd. Een nadeel, dat ondanks deze verbetering blijft bestaan, is het manoeuvreeren met de zeilen. Naar mate de windkracht toeneemt, moet de molenaar de met zeil bedekte oppervlakte der wieken ver kleinen of zelfs de zeilen geheel oprollen. Men heeft getracht dit bezwaar te ondervangen door de wieken met draaibare kleppen in plaats van met zeilen uit te rusten. De bedoeling hiervan is, dat de wind, wanneer hij te sterk wordt, deze kleppen opendrukt en een weg vindt door de wiek heen. Wel is waar vergemakkelijkt dit stelsel de taak van den molenaar, doch uit aerodynamisch oog punt is het verre van ideaal. De naar achteren openslaande kleppen verwekken namelijk juist de wervelingen, die men door het stroomlijnen van de wieken wil voorkomen. Boven : Een van de in het Noord-Hollandsche landschap zoo typische poldermolentjes. Onder.-De tot werkloosheid gedoemde, een doofpot". EEN andere poging in deze richting is gedaan door den Duitschen majoor Kurt Bilau, die een stroomlijn-wiek construeerde, welke in plaats van latten en zeilen een draaibare klep draagt, wordt door een te groote windkracht de snelheid der wieken te hoog, dah beweegt een door een veer gespannen gewicht ten gevolge van de middelpunt vliedende kracht de klep dusdanig, dat de stroomlijnvorm wordt verbroken. Hierdoor treedt een remming op, die het te snel draaien van den molen verhindert. Ook aan dit systeem kleven nadelen, o.a. een onvolkomen stroomlijnvorm en het op treden van enorme krachten, waardoor schade aan den molen niet denkbeeldig is. Het heeft dan ook betrekkelijk weinig toepassing gevonden. Zooals men ziet is er aan onzen Hollandschen molen al het een en ander gedokterd. Hij heeft, mede dank zij Nederlandsche vindingrijkheid, verbeteringen ondergaan, die hem wellicht in staat zullen stellen een plaats onder de krachtwerktuigen te blijven innemen. Niettemin: hij blijft afhankelijk van de onge durigheid van den wind en men dient dus om te zien naar een manier, waarop men in de vette" uren energie kan verzamelen ten einde het tekort, door de magere" uren veroorzaakt, aan te vullen. Hierover in een volgend artikel. MOLENAAR Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE PAG. 15 DE GROENE No. 3269

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl