De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 6 juli pagina 16

6 juli 1940 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

HET RESTANT Een verhaal voor De Groene van Willy van Hemert HET was een genoegelijke avond geworden, echt ouderwetser! op z'n Van Dalens: sand wiches en een licht wijntje en een likeurtje en een geurig cigaretje en zelfs een niet oninteres sante conversatie, die net zoo'n beetje langs al die problemen heenkabbelde. Nu ja, er werd wel eens een harder woord gezegd, dan strikt noodzakelijk is, om binnen de perken van een geanimeerd gesprek te blijven, maar zooiets zie je graag door de vingers. We leven ten slotte in zoo'n bonte tijd. De menschen zijn zóó licht geraakt ! Vooral die Willem van Rechtevoort. Gut, wat heeft die man een zorgen; gewoonweg onaesthetisch ! En je vraagt je af, waarom die menschen met hun narigheid zoo te koop loopen. Wat kunnen wij er nu aan doen, dat zijn handen scheef staan voor het werk, dat hij doen moet. Hij is goed beschouwd vréselijk ver bitterd en dat stoort zoo op dergelijke avonden. Hij ziet er trouwens erg ongeschoren uit en dan die woorden, die hij gebruikt: branding en slavernij en loutering en juk, allemaal woorden, waar je schor van wordt, als je ze uitspreekt. En die vrouw van hem zit er maar bij. Dat is zoo'n soort mislukte Argentina. Ze zegt de heele avond geen woord, maar kijken doet ze des te meer en ze drapeert zich op een kussen als een panter voor de voeten van Cléopatra. Nee, die hoort meer in een artisten-milieu thuis, waar ze van geëxalteerdheid niet weten, wat ze doen moeten, waar ze een heele avond kan debatteeren over de interne tendenzen van een surrealistisch meesterwerk of zoo iets. Ze past trouwens heelemaal niet bij hem. Dat kind van ze groeit natuurlijk op voor galg en rad. Ze zeggen, dat het kind ze bij elkaar houdt. Nou, dat heeft de stumper zijn heele leven al gedaan en daarvóór ook al, want Dik zegt, dat ze daarvoor getrouwd zijn en Dik weet het, want die heeft eens een blauwe Maandag voor haar ge voeld. Ja, niet lang hoor, want Dik is in-fatsoenlijk. Maar na die tijd heeft ze hem altijd in vertrouwen genomen, wat erg lastig is voor die goede Dik. Wat was die anders stil vanavond ! Die schijnt iets te hebben. Ik heb er nog naar gevischt, hoe gaat dat op dergelijke avonden. Je kan nooit de juiste sfeer scheppen voor vertrouwelijkheid, het blijft allemaal zoo'n beetje aan de oppervlakte. En dat is jammer, want Dik heeft een echte diepe ziel, etherisch, vrouwelijk zou je haast zeggen. Hij reageert o zoo fijntjes. Ja, ik ken hem al jaren. Hij zegt altijd: Voor jou heb ik een zwak plekje in mijn hart, Madelon." Ja, dat zegt hij^ nu al jaren, de schat. Hij kreeg tusschen twee haakjes nog bijna ruzie met Bets. Bets is ook zoo'n echte flapuit. Ze zei: Jee, Dik, wat trek je vanavond een domineesgezicht, je zit zeker weer op een probleem te broeien." Nu moet U weten, dat Dik het echt moeilijk heeft; met zichzelf en zoo. Hij spaart zich nooit, als het op zelfcritiek aankomt, en op zulke avonden kan je hem het best maar aan zichzelf overlaten. Het is net, of hij dan op een eiland zit en de menschen noemen hem daarom soms verwaand. Maar dat is het niet. Het is meer wat je noemt Hemmungen" en daar sukkel ik zelf ook zoo vaak mee. Het is dus erg ontactisch van Bets om daar zoo maar de aandacht op te vestigen. Maar Bets is zoo. Ze is trouwens van heel gewone familie. Ik heb me laten vertellen, dat haar vader een kleine winkel in de provincie heeft, iets in pullen en zoo. Ze is zelf wel ontwikkeld, hoor, maar dat blijft toch maar een vernisje. Het typische is, dat zulk soort met zooveel gemak in onze kringen binnensluipt en dan nog probeert, de boventoon te voeren. Zoo'n vrouwtje praat met een lan over de werken van Mahler, dat je je af vraagt, of ze soms Courts Mahler bedoelt, want dat ligt toch meer op haar lijn. Hoe het ook zij, ik mag haar niet, net zoo min als die andere juffrouw, die er vanavond was, hoe heet ze ook weer zoo gauw.... Hoeyenbosch. Ja, dat is nu al zoo'n typische oude vrijster. Daarbij is ze jonger dan ik, maar o hemel wat een verschil. Weet U, ze is zoo ontzettend kletserig. Ze kan zoo doorzagen over een onderwerp, dat niemand interes seert. Ze hoort zichzelf erg graag praten en zij is de eenige, die niet merkt, hoe vervelend ze is. Het grappige is, dat ze zich verbeeldt, dat Dik gechar meerd van haar is. Bespottelijk gewoon ! Ik ken Dik nu lang genoeg, om te weten, wat zijn type is. Nou, zij zeker niet! Maar die jongen is zoo fijn gevoelig. Hij heeft haar zeker niet voor het hoofd willen stooten en moest haar voor zijn fatsoen wel naar huis brengen. Dat mispunt ! Ik had nog wel zoo half en half gedacht, dat Dik.... enfin, ik ben gelukkig beschaafd genoeg, om me niet bloot te geven. DE van Dalentjes zijn anders wel royaal. Je vraagt je onwillekeurig af, waar ze het van doen. Zijn salaris als journalist zal wel niet zoo hoog zijn. En het is me niet bekend, dat zij veel mee gebracht heeft destijds. Ik ben soms oprecht bang, dat het mis gaat met die twee en dat zou zonde zijn, want het zijn zulke in-lieve menschen. Jammer, dat hij zoo drinkt, maar iedereen heeft zijn zwakheden en hij heeft het van niemand vreemd, want zijn vader schijnt tengevolge van alcoholisme overleden te zijn. Ja, als beschaafde vrouw zwijg je natuurlijk over die dingen, maar ik heb er veiligheidshalve laatst toch eens tegenover haar op gezinspeeld. Het was als een goede raad bedoeld, maar o, wat kreeg ik de wind toen van voren. Jammer, dat de meeste vrouwen zoo bekrompen zijn. Enfin, ik blijf er niet om weg. Als je al te veel selectie gaat toepassen, blijf je moederziel alleen over en beschaving in eenzaamheid is steriel. Dat is een uitspraak van eene meneer de Goede. Dat is nu een man naar mijn hart. Hij was er vanavond ook en hij zingt zeer gecultiveerd. De stem is in de hoogte wat beverig en de intonatie is niet overal glaszuiver, maar hij is ook al in de zestig en dan valt Wagner niet mee. Mooi anders, dat Preislied uit die lange opera, hoe heet het. Zingen is, geloof ik, voornamelijk een kwestie van durf. Ik durf niet, ofschoon soms, diep in rnijn ziel de muziek klinkt. Er zijn, heb ik me laten ver tellen, ook veel passieve kunstenaars. Dat zijn menschen met een kunstenaarsziel, die nooit iets presteeren. Ze zijn daar vréselijk ongelukkig onder, omdat ze hun gevoel niet kunnen uitleven. Dat lijkt me zooiets als een broedsche kip zonder eieren, of gaat deze vergelijking mank? Maar om nu op die meneer de Goede terug te komen, die heeft een effectenkantoor in de stad. Hij is dan ook echt een Lebemann, draagt een gouden lorgnet en witte souspieds, decent en toch voornaam. Hij lijkt me wel een eenzame, als hij zoo wegrijdt in zijn groote twoseater en je ziet die leege plaats naast hem. Ja, dan ga je wel eens nadenken. Gelukkig ben ik nog erg jong, twee en dertig en nog wat maanden, maar de mannen schatten me allemaal jonger. En ach, zoo erg jeugdig, daar houdt een man niet van. Die malle jongen, die Max Hoogenberg, vanavond, die zei, toen we 't daarover hadden: Geef mij maar een stukje belegen kaas". Een dergelijke vergelijking bekoort mij niet, ofschoon er veel waars in zit. Ja, de jeugd drukt zich grof uit tegenwoordig, dat was in mijn tijd.... O hemel, laat ik nou niet zoo oude vrijsterig doen ! Toch is het een feit, dat jongens als Maxje alleen maar interesse hebben voor tennis en dansen en goedkoope flirt en dat is een veeg teeken, want wie moet dan op onze beschaving voortbouwen, als het de jeugd, ik bedoel de prille jeugd, niet is? ! NOU, en verder waren er geen bijzondere menschen vanavond, allemaal kaf, dat je achteloos naast je neerlegt. Er was nog een raadslid met zijn vrouw, die geen van beiden een woord ge zegd hebben. (Zij had een werkje bij zich en hij schijnt vanmiddag in de vergadering zich nogal te hebben geroerd.) Verder wat jongelui, te groot voor een servet en te klein voor een tafellaken en, ja en Theo. Die ont moette ik voor het eerst. Eendroomerige jongen met een zwakke borst en een zegelring. Hij had een mooie naam, die me ontschoten is. Hij leed aan dietypischaristocratische melancholie, die herinnert aan oer oude beuken en stoffige torenkamers. Ik moet eerlijk bekennen, dat hij direct weg van me was. We heb ben een beetje gepraat over oude kunst en zoo. Hij speelt viola da gamba en blokfluit en was ook verder echt iemand, om rnee in het maanlicht te loopen. Hij dronk niet en rookte peinzend, maar weinig. Ik heb hem onder het spreken nauwkeurig gade geslagen en zag aan zijn handen, dat hij nerveus was. Ik vermoedde een loome, gereserveerde harts tocht in hem en laat ik maar dadelijk zeggen, dat hij me thuis gebracht heeft. Natuurlijk zal ik alles morgen uitleggen, als Dik ernaar vraagt, maar toch heb ik er geen spijt van. Hij heeft in het park zacht met me gepraat. Hij zei: ,,Ik ben op een dood spoor. Ik ben net een salonrijtuig dat ze vergeten hebben aan te haken en nu sta ik hier maar tegen een stootblok en geen enkele locomotief komt mij een duwtje geven." Nadat hij mij gekust had, (nu ja, zooals een kind kust: koel en toch plotseling onstuimig) zei hij: Het gaat zoo niet langer. Ik wil stoker worden." Ik vroeg zacht, om de sfeer niet kapot te maken: Waarom juist stoker?" Hij zwaaide slungelig met zijn armen en werd plotseling heftig: Heb ik geen recht op werk? Zwaar en ver moeiend werk? Ik ben toch een man ! Ik heb mijn heele leven nog nooit iets anders gedaan dan praten, praten en denken en kankeren. En als ik groot ben, leer ik er nog een ding bij: intrigeeren." Dat als ik groot ben" verteederde me zoo, dat ik hem op mijn beurt kuste en toen heb ik hem gezegd, wat ik ervan dacht. Ik heb hem gezegd, dat hij zoo heerlijk naïef was, dat hij het nerveuze en decadente van een edel raspaard had en dat juist zijn aan geboren beschaving zoo'n zeldzame schat was, een sieraad voor de maatschappij, maar hij was blijk baar teveel met zijn eigen gedachten bezig, om mij te volgen en we zijn als vreemden uit elkaar gegaan. Ik vraag me af, wat de oorzaak van deze wan hoop is, die ik bij meer menschen van onze stand heb opgemerkt. Ik denk, dat het een natuurlijk evolutie-proces is en ik zal me er dus maar niet ongerust over maken. Al met al is het toch een genoegelijke avond ge weest. Kom, ik ga maar naar bed. Morgen is er weer een dag. Heel diep in mijn binnenste mis ik iets. Ik mis de feestelijke glans, die de woorden morgen is er weer een dag" moeten vergezellen. Dat gevoel heb ik meer na zulke avonden. Het komt, omdat ik zoo weinig omhanden heb: wat liefdadigheid, een fancy fair, een religieuze debatingclub, een straatcollecte, een volksconcert. En dan: ik twijfel aan Dik. Zijn oogen dwalen zoo dikwijls een andere kant uit, als ik ze zoek te vangen. Hoe lang houd ik nu al van hem? Tien jaar. Hij is nog vrij, ik ben nog vrij. Wat staat ons in de weg ? ! We zijn immers allebei beschaafd ! Dat met die jongen, die Theo heeft mij weer wakker geschud. Ik ben toch nog jong ! En wat moet ik hier, alleen, in deze kille kamer ? Niemand wacht op me. Het ergste is het wakker worden. Je wacht onwillekeurig met je oogenopendoen, totdat iemand je goeden morgen wenscht. Daar wen je als vrouw nooit aan. Een man is nog iets anders. Die heeft zijn stimulansen in zijn werk. Een vrouw verzuurt op den duur. En dat wil ik niet, ik ben ten slotte geen oude vrijster. Nou, ik kleed me dan nu maar uit. Ik zal het raam openzetten, dan hoor ik het carillon, dat kan zoo gezellig de kamer binnentokkelen. Mooi is zoo'n gracht in het stille maanlicht. Toch loopt er daar nog iemand. Dat is een vrouw. Ze loopt heen en weer. Ze wacht zeker o, wat ben ik dom ! Waar is die ellendige kruik nu weer? Natuur lijk, een hospita vergeet alles. Enfin, dan maar probeeren, zoo te slapen. Ellendig, dat ik tegenwoordig zoo'n last van koude voeten heb. Zou Dik nu al slapen ? Morgentlich leuchtend im rosigen Schein.... Die meneer de Goede zong heel mooi. Toch prettig, om onder beschaafde menschen.... PAG. 16 DE GROENE Na. 3289

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl