Historisch Archief 1877-1940
HET RESTANT
Een verhaal voor De Groene
van Willy van Hemert
HET was een genoegelijke avond geworden,
echt ouderwetser! op z'n Van Dalens: sand
wiches en een licht wijntje en een likeurtje
en een geurig cigaretje en zelfs een niet oninteres
sante conversatie, die net zoo'n beetje langs al die
problemen heenkabbelde. Nu ja, er werd wel eens
een harder woord gezegd, dan strikt noodzakelijk
is, om binnen de perken van een geanimeerd gesprek
te blijven, maar zooiets zie je graag door de vingers.
We leven ten slotte in zoo'n bonte tijd. De menschen
zijn zóó licht geraakt ! Vooral die Willem van
Rechtevoort. Gut, wat heeft die man een zorgen;
gewoonweg onaesthetisch ! En je vraagt je af,
waarom die menschen met hun narigheid zoo te
koop loopen. Wat kunnen wij er nu aan doen, dat
zijn handen scheef staan voor het werk, dat hij
doen moet. Hij is goed beschouwd vréselijk ver
bitterd en dat stoort zoo op dergelijke avonden. Hij
ziet er trouwens erg ongeschoren uit en dan die
woorden, die hij gebruikt: branding en slavernij en
loutering en juk, allemaal woorden, waar je schor
van wordt, als je ze uitspreekt. En die vrouw van
hem zit er maar bij. Dat is zoo'n soort mislukte
Argentina. Ze zegt de heele avond geen woord, maar
kijken doet ze des te meer en ze drapeert zich op een
kussen als een panter voor de voeten van Cléopatra.
Nee, die hoort meer in een artisten-milieu thuis,
waar ze van geëxalteerdheid niet weten, wat ze doen
moeten, waar ze een heele avond kan debatteeren
over de interne tendenzen van een surrealistisch
meesterwerk of zoo iets. Ze past trouwens
heelemaal niet bij hem. Dat kind van ze groeit natuurlijk
op voor galg en rad. Ze zeggen, dat het kind ze bij
elkaar houdt. Nou, dat heeft de stumper zijn heele
leven al gedaan en daarvóór ook al, want Dik zegt,
dat ze daarvoor getrouwd zijn en Dik weet het, want
die heeft eens een blauwe Maandag voor haar ge
voeld.
Ja, niet lang hoor, want Dik is in-fatsoenlijk.
Maar na die tijd heeft ze hem altijd in vertrouwen
genomen, wat erg lastig is voor die goede Dik. Wat
was die anders stil vanavond ! Die schijnt iets
te hebben. Ik heb er nog naar gevischt, hoe gaat dat
op dergelijke avonden. Je kan nooit de juiste sfeer
scheppen voor vertrouwelijkheid, het blijft allemaal
zoo'n beetje aan de oppervlakte. En dat is jammer,
want Dik heeft een echte diepe ziel, etherisch,
vrouwelijk zou je haast zeggen. Hij reageert o zoo
fijntjes. Ja, ik ken hem al jaren. Hij zegt altijd:
Voor jou heb ik een zwak plekje in mijn hart,
Madelon." Ja, dat zegt hij^ nu al jaren, de schat.
Hij kreeg tusschen twee haakjes nog bijna ruzie
met Bets. Bets is ook zoo'n echte flapuit. Ze zei:
Jee, Dik, wat trek je vanavond een
domineesgezicht, je zit zeker weer op een probleem te broeien."
Nu moet U weten, dat Dik het echt moeilijk heeft;
met zichzelf en zoo. Hij spaart zich nooit, als het
op zelfcritiek aankomt, en op zulke avonden kan je
hem het best maar aan zichzelf overlaten. Het is net,
of hij dan op een eiland zit en de menschen noemen
hem daarom soms verwaand. Maar dat is het niet.
Het is meer wat je noemt Hemmungen" en daar
sukkel ik zelf ook zoo vaak mee. Het is dus erg
ontactisch van Bets om daar zoo maar de aandacht
op te vestigen. Maar Bets is zoo. Ze is trouwens van
heel gewone familie. Ik heb me laten vertellen, dat
haar vader een kleine winkel in de provincie heeft,
iets in pullen en zoo. Ze is zelf wel ontwikkeld, hoor,
maar dat blijft toch maar een vernisje.
Het typische is, dat zulk soort met zooveel gemak
in onze kringen binnensluipt en dan nog probeert,
de boventoon te voeren. Zoo'n vrouwtje praat met
een lan over de werken van Mahler, dat je je af
vraagt, of ze soms Courts Mahler bedoelt, want dat
ligt toch meer op haar lijn. Hoe het ook zij, ik mag
haar niet, net zoo min als die andere juffrouw, die
er vanavond was, hoe heet ze ook weer zoo gauw....
Hoeyenbosch. Ja, dat is nu al zoo'n typische oude
vrijster. Daarbij is ze jonger dan ik, maar o hemel
wat een verschil.
Weet U, ze is zoo ontzettend kletserig. Ze kan zoo
doorzagen over een onderwerp, dat niemand interes
seert. Ze hoort zichzelf erg graag praten en zij is
de eenige, die niet merkt, hoe vervelend ze is. Het
grappige is, dat ze zich verbeeldt, dat Dik gechar
meerd van haar is. Bespottelijk gewoon ! Ik ken
Dik nu lang genoeg, om te weten, wat zijn type is.
Nou, zij zeker niet! Maar die jongen is zoo fijn
gevoelig. Hij heeft haar zeker niet voor het hoofd
willen stooten en moest haar voor zijn fatsoen wel
naar huis brengen. Dat mispunt ! Ik had nog wel
zoo half en half gedacht, dat Dik.... enfin, ik ben
gelukkig beschaafd genoeg, om me niet bloot te
geven.
DE van Dalentjes zijn anders wel royaal. Je
vraagt je onwillekeurig af, waar ze het van
doen. Zijn salaris als journalist zal wel niet zoo hoog
zijn. En het is me niet bekend, dat zij veel mee
gebracht heeft destijds. Ik ben soms oprecht bang,
dat het mis gaat met die twee en dat zou zonde zijn,
want het zijn zulke in-lieve menschen. Jammer, dat
hij zoo drinkt, maar iedereen heeft zijn zwakheden
en hij heeft het van niemand vreemd, want zijn
vader schijnt tengevolge van alcoholisme overleden
te zijn. Ja, als beschaafde vrouw zwijg je natuurlijk
over die dingen, maar ik heb er veiligheidshalve
laatst toch eens tegenover haar op gezinspeeld. Het
was als een goede raad bedoeld, maar o, wat kreeg
ik de wind toen van voren. Jammer, dat de meeste
vrouwen zoo bekrompen zijn.
Enfin, ik blijf er niet om weg. Als je al te veel
selectie gaat toepassen, blijf je moederziel alleen
over en beschaving in eenzaamheid is steriel. Dat
is een uitspraak van eene meneer de Goede. Dat
is nu een man naar mijn hart. Hij was er vanavond
ook en hij zingt zeer gecultiveerd. De stem is in de
hoogte wat beverig en de intonatie is niet overal
glaszuiver, maar hij is ook al in de zestig en dan valt
Wagner niet mee. Mooi anders, dat Preislied uit die
lange opera, hoe heet het.
Zingen is, geloof ik, voornamelijk een kwestie
van durf. Ik durf niet, ofschoon soms, diep in rnijn
ziel de muziek klinkt. Er zijn, heb ik me laten ver
tellen, ook veel passieve kunstenaars. Dat zijn
menschen met een kunstenaarsziel, die nooit iets
presteeren. Ze zijn daar vréselijk ongelukkig onder,
omdat ze hun gevoel niet kunnen uitleven. Dat lijkt
me zooiets als een broedsche kip zonder eieren, of
gaat deze vergelijking mank? Maar om nu op die
meneer de Goede terug te komen, die heeft een
effectenkantoor in de stad. Hij is dan ook echt een
Lebemann, draagt een gouden lorgnet en witte
souspieds, decent en toch voornaam. Hij lijkt me wel
een eenzame, als hij zoo wegrijdt in zijn groote
twoseater en je ziet die leege plaats naast hem. Ja, dan
ga je wel eens nadenken. Gelukkig ben ik nog erg
jong, twee en dertig en nog wat maanden, maar de
mannen schatten me allemaal jonger. En ach, zoo
erg jeugdig, daar houdt een man niet van. Die malle
jongen, die Max Hoogenberg, vanavond, die zei,
toen we 't daarover hadden: Geef mij maar een
stukje belegen kaas". Een dergelijke vergelijking
bekoort mij niet, ofschoon er veel waars in zit. Ja,
de jeugd drukt zich grof uit tegenwoordig, dat was
in mijn tijd.... O hemel, laat ik nou niet zoo oude
vrijsterig doen ! Toch is het een feit, dat jongens als
Maxje alleen maar interesse hebben voor tennis en
dansen en goedkoope flirt en dat is een veeg teeken,
want wie moet dan op onze beschaving voortbouwen,
als het de jeugd, ik bedoel de prille jeugd, niet is? !
NOU, en verder waren er geen bijzondere
menschen vanavond, allemaal kaf, dat je
achteloos naast je neerlegt. Er was nog een raadslid
met zijn vrouw, die geen van beiden een woord ge
zegd hebben. (Zij had een werkje bij zich en hij
schijnt vanmiddag in de vergadering zich nogal te
hebben geroerd.)
Verder wat jongelui, te groot voor een servet en
te klein voor een tafellaken en, ja en Theo. Die ont
moette ik voor het eerst. Eendroomerige jongen met
een zwakke borst en een zegelring. Hij had een mooie
naam, die me ontschoten is. Hij leed aan
dietypischaristocratische melancholie, die herinnert aan oer
oude beuken en stoffige torenkamers. Ik moet eerlijk
bekennen, dat hij direct weg van me was. We heb
ben een beetje gepraat over oude kunst en zoo. Hij
speelt viola da gamba en blokfluit en was ook verder
echt iemand, om rnee in het maanlicht te loopen.
Hij dronk niet en rookte peinzend, maar weinig.
Ik heb hem onder het spreken nauwkeurig gade
geslagen en zag aan zijn handen, dat hij nerveus
was. Ik vermoedde een loome, gereserveerde harts
tocht in hem en laat ik maar dadelijk zeggen, dat
hij me thuis gebracht heeft. Natuurlijk zal ik alles
morgen uitleggen, als Dik ernaar vraagt, maar toch
heb ik er geen spijt van. Hij heeft in het park zacht
met me gepraat. Hij zei: ,,Ik ben op een dood spoor.
Ik ben net een salonrijtuig dat ze vergeten hebben
aan te haken en nu sta ik hier maar tegen een
stootblok en geen enkele locomotief komt mij een duwtje
geven." Nadat hij mij gekust had, (nu ja, zooals
een kind kust: koel en toch plotseling onstuimig)
zei hij: Het gaat zoo niet langer. Ik wil stoker
worden." Ik vroeg zacht, om de sfeer niet kapot
te maken: Waarom juist stoker?" Hij zwaaide
slungelig met zijn armen en werd plotseling heftig:
Heb ik geen recht op werk? Zwaar en ver
moeiend werk? Ik ben toch een man ! Ik heb
mijn heele leven nog nooit iets anders gedaan dan
praten, praten en denken en kankeren. En als ik
groot ben, leer ik er nog een ding bij: intrigeeren."
Dat als ik groot ben" verteederde me zoo, dat ik
hem op mijn beurt kuste en toen heb ik hem gezegd,
wat ik ervan dacht. Ik heb hem gezegd, dat hij zoo
heerlijk naïef was, dat hij het nerveuze en decadente
van een edel raspaard had en dat juist zijn aan
geboren beschaving zoo'n zeldzame schat was, een
sieraad voor de maatschappij, maar hij was blijk
baar teveel met zijn eigen gedachten bezig, om mij
te volgen en we zijn als vreemden uit elkaar
gegaan.
Ik vraag me af, wat de oorzaak van deze wan
hoop is, die ik bij meer menschen van onze stand
heb opgemerkt. Ik denk, dat het een natuurlijk
evolutie-proces is en ik zal me er dus maar niet
ongerust over maken.
Al met al is het toch een genoegelijke avond ge
weest.
Kom, ik ga maar naar bed. Morgen is er weer een
dag. Heel diep in mijn binnenste mis ik iets. Ik mis
de feestelijke glans, die de woorden morgen is er
weer een dag" moeten vergezellen. Dat gevoel heb
ik meer na zulke avonden. Het komt, omdat ik zoo
weinig omhanden heb: wat liefdadigheid, een fancy
fair, een religieuze debatingclub, een straatcollecte,
een volksconcert. En dan: ik twijfel aan Dik. Zijn
oogen dwalen zoo dikwijls een andere kant uit, als
ik ze zoek te vangen. Hoe lang houd ik nu al van
hem? Tien jaar. Hij is nog vrij, ik ben nog vrij.
Wat staat ons in de weg ? ! We zijn immers allebei
beschaafd ! Dat met die jongen, die Theo heeft
mij weer wakker geschud. Ik ben toch nog jong !
En wat moet ik hier, alleen, in deze kille kamer ?
Niemand wacht op me. Het ergste is het wakker
worden. Je wacht onwillekeurig met je
oogenopendoen, totdat iemand je goeden morgen
wenscht.
Daar wen je als vrouw nooit aan. Een man is nog
iets anders. Die heeft zijn stimulansen in zijn werk.
Een vrouw verzuurt op den duur. En dat wil ik niet,
ik ben ten slotte geen oude vrijster.
Nou, ik kleed me dan nu maar uit. Ik zal het raam
openzetten, dan hoor ik het carillon, dat kan zoo
gezellig de kamer binnentokkelen. Mooi is zoo'n
gracht in het stille maanlicht. Toch loopt er daar
nog iemand. Dat is een vrouw. Ze loopt heen
en weer. Ze wacht zeker o, wat ben ik dom !
Waar is die ellendige kruik nu weer? Natuur
lijk, een hospita vergeet alles. Enfin, dan maar
probeeren, zoo te slapen. Ellendig, dat ik tegenwoordig
zoo'n last van koude voeten heb. Zou Dik nu al
slapen ?
Morgentlich leuchtend im rosigen Schein.... Die
meneer de Goede zong heel mooi. Toch prettig, om
onder beschaafde menschen....
PAG. 16 DE GROENE Na. 3289