Historisch Archief 1877-1940
BLOEDONDERZOEK OP ALCOHOL
VOLGENS WIDMARK
WAT moet er nu van mijn vrouw en kinderen
worden, Edelachtbare,? ik was toch dron
ken !" zoo luidde het verweer, dat ik eens voor den
politierechter hoorde uiten door een overtreder
van ik weet niet welke Nederlandsche wet. De
delinquent voerde hier dus dronkenschap aan als
verzachtende omstandigheid, met de bedoeling,
zijn straf te zien verminderen.
Het omgekeerde ziet men tegenwoordig mér
gebeuren; bij verkeersongevallen zal de rechter
met een grootere strafmaat meten, als hij meent,
dat de man, die voor het ongeluk wordt aansprake
lijk gesteld dronken was, onder den invloed"
verkeerde, ja zelfs, wanneer slechts vaststaat, dat
de betreffende alcohol gebruikt heeft. Uit n en
ander vloeit voort, dat de steeds naar gerechtigheid
strevende Kadi, wel gaarne over een objectieve
methode zou beschikken, om uit te maken, of
iemand dronken is, en zoo ja, in welken graad van
dronkenschap hij dan verkeert. Wat is namelijk
het geval?
De criteria, welke nog tot voor kort golden, om
dronkenschap aan te nemen, dan wel uit te sluiten,
zijn gebleken in vele gevallen, volkomen onbetrouw
baar te zijn. Het ruiken naar drank, de waggelende
gang en de lallende spraak kunnen bv. optreden bij
iemand die slechts een zér geringe hoeveelheid
alcohol heeft gebruikt, doch die tengevolge van het
ongeval in een heftigen shock toestand is gekomen.
De kleinste hoeveelheid alcohol kan den
ademlucht al sterk naar alcohol doen ruiken, terwijl dan
de loop- en spraakstoornissen als shock symptomen
moeten worden opgevat.
Omgekeerd is het echter ook mogelijk, dat een
heftige schrik volkomen ontnuchterend" werkt
op een beschonkene, zoodat bij iemand, die zeer
vél alcohol gebruikt heeft, coördinatiestoornissen,
die tevoren aanwezig waren, door den schrik
plotseling volkomen verdwijnen, waardoor de
diagnose: dronkenschap" naar het beeld, dat de
betreffende vertoont, niet meer gesteld kan worden.
Als betrouwbare maatstaf heeft men nu gemeend
te mogen aannemen:
ten eerste, de hoeveelheid alcohol, die in totaal
verbruikt is; ten tweede, de hoeveelheid, die op een
bepaald oogenblik nog in het lichaam circuleert, d.w.z.
de wijze, waarop het lichaam de geboden alcohol
verwerkt.
De praktijk heeft geleerd, dat de hoeveelheid
gebruikte alcohol, nimmer bij het verhoor naar
waarheid wordt opgegeven, doch naar den lagen
kant toe geflatteerd. Daarmede is dan de eisch naar
voren gekomen, van etnpractisch bruikbare methode
om de hoeveelheid alcohol, die op een gegeven
oogenblik in het bloed circuleert, te bepalen.
Nu bestaan er voor deze bepaling een aantal
titratie-methoden van betrekkelijk ouden datum.
Zij hebben alle een gemeenschappelijk nadeel:
namelijk vereischen zij een vrij groote hoeveelheid
bloed.
Het is nu de verdienste van Widmark geweest,
dat hij een methode heeft uitgewerkt, waarbij
slechts 2 a. 3 druppels (100 a 150 m.gr.) bloed
noodig zijn.
Het essentieele van deze door Widmark uitge
werkte techniek is de constructie van zijn destillatie
toestel, waardoor bij de destillatie geen alcohol
verloren gaat, zoodat de hoeveelheid te onder
zoeken bloed tot een minimum kan worden
beperkt.
Bovendien is een voordeel der methode, dat de
tijd van bloed afname- en onderzoek t.l. ver uit
elkaar mag liggen, en het bloed zelfs na 24 dagen
nog voor dit onderzoek geschikt is, natuurlijk mits
het op de juiste eveneens door Widmark aangegeven
wijze wordt opgevangen en bewaard.
De bepaling moet, zooals trouwens elke micro
bepaling, met de uiterste nauwkeurigheid geschieden,
en een grondige technische voorbereiding is nood
zakelijk, vóór men zich aan conclusies waagt.
Met zekerheid kan echter thans nagegaan worden,
hoe hoog het percentage alcohol op een gegeven
oogenblik in het bloed is; de vraag is nu maar, wat
een dergelijke uitkomst voor de praktijk te
beteekenen heeft. Het aantal onderzoekingen, dat hier
over verricht is, loopt reeds in de duizenden !
WELK verband bestaat er, tusschen de klinische
(soms psychotechnische) diagnose dronken
schap en het gevonden alcohol gehalte ?
De resultaten van alle gevonden uitkomsten
vindt men in onderstaande tabel:
i. Onder normale omstandigheden (dus zonder
nig drankgebruik) bedraagt het alcohol
gehalte van het bloed 0,03 "/'?. Bij alcohol
gebruik stijgt dit gehalte en wel zoodanig dat:
2. i /00 overeenkomt met de geanimeerde
stemming van het eerste en het begin van het
tweede stadium der dronkerschap (verlies
van zelfcritiek, ,,decorum"verlies, wegval
len van psychische remmen).
3. 2 %o overeenkomt met het eind tweede en
begin derde stadium (loop-spraak stoor
nissen enz.)
4. z'/jj ",'00 identiek is met een zware roes.
5- 3>5°/uo de zwaarste vormen van de alcohol
vergiftiging aangeeft, welke meestal doodelijk
eindigen.
Bij een gehalte van minder dan 0,8 ".'?kon in
geen enkel geval, bij dat boven 2 %0 altijd de aan
wezigheid van dronkenschap klinisch worden vast
gesteld.
Slechts zér enkele onderzoekers (Wierenga,
Heise) meenen, dat bij een veel kleiner gehalte, nl.
i3 /on reeds zoodanige stoornissen optreden, dat
het besturen van een motorrijtuig niet goed meer
mogelijk is.
Uit het medegedeelde blijkt dus, dat het mogelijk
is, op een bepaald oogenblik na te gaan, hoe groot
het alcohol gehalte van het bloed is, en eventueel
hieruit conclusies te trekken, of de betrokkene op
dat tijdstip al dan niet onder invloed" verkeerde.
Een dergelijke bepaling, zegt echter niets, over
het alcohol gehalte in het bloed ten tijde van het
ongeval, wanneer tenminste de tijden van ongeval
en bloedafneming eenigermate ver uit elkaar
liggen, m.a.w. tot nu toe is nog niets bekend over
de wijze, waarop het lichaam de alcohol verwerkt. ..
Hiervoor dient men nu aan proefpersonen een
bekende hoeveelheid alcohol toe, en stelt, telkens
na een bepaalden tijd, de concentratie in het bloed
vast, die natuurlijk eerst stijgt, de periode, waarbij
de alcohol door den maagwand in het lichaam
opgenomen wordt, om daarna te dalen, de periode,
waarin de alcohol langs huid, longen en nieren
uit het lichaam wordt uitgescheiden.
De gevonden waarden geven, graphisch voorge
steld, een rechte lijn zoowel wat de stijgende als de
dalende tak van de curve betreft. Dit verraadt den
chemisch ingewijden, dat per tijdseenheid steeds
eenzelfde hoeveelheid alcohol wordt afgebroken,
welke waarde de alcohol concentratie ook heeft.
Bij een proefpersoon, wien alcohol is toegediend
kan dus de concentratiedaling in promillen per
tijdseenheid experimenteel worden bepaald door
op gegeven tijden bloed af te nemen en volgens
Widmark te onderzoeken.
Interessant is nu, dat werd vastgesteld, dat ge
woontedrinkers sneller verbranden dan
gelegenheidsdrinkers, voorts, dat ook de buitentemperatuur
invloed heeft op de snelheid van verbranding; in het
koude jaargetijde of in koude streken heeft het
lichaam meer calorieën noodig en zal daarom sneller
verbranden.
NU bekend is, dat de concentratie daalt volgens
een rechte lijn, en tevens de daling per tijds
eenheid is bepaald: kan de alcoholconcentratie op elk
willekeurig oogenblik berekend worden. De eenige
voorwaarde is, dat de bloedafname plaats vindt,
minstens i' '., uur na het laatste alcoholgebruik,
d.w.z. op een tijdstip, dat alle alcohol reeds uit de
maag is verdwenen.
In Zweden en Duitschland bestaat een regeling,
waarbij de verdachte verplicht is, bloed voor onder
zoek af te staan. Deze regeling moet een wettelijke
zijn, omdat in het algemeen een verdachte niet
behoeft mede te werken aan het verzamelen van
bewijsmateriaal tegen zich zelf.
Ten gerieve van den rechter, ten slotte wien een
hoeveelheid verbruikte alcohol meer zegt, dan een
gevonden concentratie in het bloed van zóó- en
zooveel promillen, kan de gevonden concentratie
door een eenvoudige berekening herleid worden
tot een bepaalde hoeveelheid alcohol in grammen,
en deze desgewenscht" weer in glazen bier of
jenever, wanneer men het alcoholgehalte van bier
stelt op 3",, en dat van jenever op 30".. enz.
Al met al hebben wij hier een practisch zér
bruikbare methode voor ons om langs meer exacten
weg, het al of niet aanwezig zijn van dronkenschap
te constateeren.
Zakelijkheid en
Cornelis Veth
WIJ zijn allen kinderen der natuur. Hoezeer
wij ons er ook, moedwillig of door den
drang der omstandigheden, door onze
opvoeding, onze omgeving of onze neigingen, van
verwijderd hebben, wij kunnen de natuur niet ver
loochenen. Chassez Ie naturel, zegt Destouches,
il reviendra au galop.
De kunst is een uiting van den mensch, en dus,
door zijn tusschenkomst, ook van de natuur. Of is
zij bij geval, integendeel een uiting van dat deel
van den mensch, dat niet natuurlijk is, maar kunst
matig? Of zelfs gekunsteld? Is zij een kasplant,
uitkomst van een weloverlegde kruising misschien.
zorgvuldig op temperatuur gehouden, en met
chemische middelen gekweekt ? Is er, om het zoo
uit te drukken, een soort geestelijke kunstmest
noodig om van den mensch een kunstenaar te
maken ?
En zelfs als dit alles zoo was, als het talent een
soort van couveuze-kindje was en het genie een
vorm van waanzin, dan nog blijft de natuur de
moeder, en de kunstenaar misschien een moeilijk
kind, een smartekind, maar altijd haar kind.
De natuur is de moeder, en we zien haar wetten
gelden, ook op het gebied der kunst. Ook hier zien
we, hoe gul ze is, hoe verkwistend, hoe grillig, hoe
meedoogenloos, hoe zij overdadig kan zijn, en vol
vernielzucht, hoe onberekenbaar in haar verdeeling
van goederen, en van hoe oneindig veel vormen en
schakeeringen deze goederen zijn. Wij kennen
groote en kleine, krachtige en zwakke talenten,
wij kennen oorspronkelijke en parasiteerende talen
ten, onbewuste en overbewuste, eenzijdige en veel
zijdige, gezonde en ziekelijke, evenwichtige en
mankgaande, onrustige, eeuwig zoekende en
strevende, en effen, zelfs makke talenten.
Zoo ontsnapt men er niet aan, een kind der
natuur te zijn, en zoolang de mensch nog niet, als
een scheikundig preparaat, door een laboratorium
wordt afgeleverd, zijn wij allen verschillend.
Ja, gelukkig zijn we allen verschillend. Wij zijn
ook allen, als kinderen der natuur, vatbaar voor
invloeden, onderworpen aan het karakter onzer
omgeving, wij zijn kwetsbaar, kwetsbaar in het hart,
kwetsbaar in het zenuwstelsel. Wij zijn gevoelig,
en wij zouden het niet anders willen.
De mensch is kind der natuur. Alle vormen,
waarin de beeldende kunst zich uitdrukt, moeten
afstammen, hoe ver dan ook, van vormen die de
natuur heeft aangegeven. Ook waar het geldt de
decoratieve kunst, misschien zelfs het ornament.
En dat om de eenvoudige reden, dat we ze anders
niet begrijpen, omdat ze ons geen beeld geven. Als
iemand een kleur schildert en mij vertelt: dit
beteekent de vroolijkheid, of hij schildert een groep
kleurvlekken of hij teekent bogen en strepen, en
hij noemt dat: de glimlach van een kind deze
voorbeelden zijn niet door mij bedacht dan
zeg ik dat hij lijdt aan zelfbedrog, want wat die
kleuren en lijnen voor hem zeggen, dat zeggen ze
U of mij daarom nog niet en wat ze hem vandaag
zeggen, dat zeggen ze hem misschien morgen niet
meer. Wanneer hij daarentegen een plek groen
schildert, en hij zegt: dit beteekent gras, dan vind
ik misschien dat hij er zich wat gemakkelijk afge
maakt heeft, maar we kunnen tenminste verder
praten. We hebben een aanknoopingspunt.
Wil dit nu zeggen, dat iedereen schilderen moet
zooals hij ziet? Dit is een heel gevaarlijke theorie,
want ze wordt maar al te gemakkelijk zoo uitgelegd,
dat de schilder de dingen net zoo moet zien als wij
zelf. Wij hebben eigenlijk geen andere controle.
Maar we weten niet hoe een ander ziet. En toch,
neen, hij behoeft zelfs niet te schilderen zooals hij
zelf ziet ! De fantasie kan hem er toe brengen, dat
hij, zooals de Perzen in hun miniaturen een
carmijnroode koe schildert hoewel zulke koeien niet be
staan, of een paard van balletjesblauw, en zulke
paarden niet bestaan. Want waarom zou de kunste
naar alleen niet mogen doen, wat iedereen doet,
wanneer het in zijn kraam te pas komt: de natuur
veranderen? Wanneer wij onze bloemen mogen
omtelen tot ze andere vormen en kleuren hebben,
wanneer wij onze baarden mogen afscheren, onze
lippen bijverven en zelfs onze wenkbrauwen
overteekenen, dan doen we iets gekunstelds. Wie
zegt, dat de kunst niet gekunsteld mag zijn?
Juist de kunst, alleen de kunst, ausgerechnet de
kunst?. . . .
Hierbij moet echter toch wel duidelijk sprake zijn,
ook bij versiering, van fantasie, van een instelling
op de verbeelding en den droom. De willekeur,
PAG 8 DE GROENE No. 3289