De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 13 juli pagina 18

13 juli 1940 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

HET is opvallend hoeveel schrijvers er 'zijn die hun liefdesavonturen te boek stellen zonder daarbij de ge ringste discretie in acht te nemen. Tallooze auteurs bogen er op het geluk achterhaald te hebben en gedragen zich als reclameagent van hun ted;rste gevoelens. Of zij laten er zich op voor staan het geluk niet gevonden te heb ben, opdat hun martelaarsschap vooral goed blijke. Het zou mij tegen de borst stuiten, iets van mijn zieleleven te openbaren; ik houd er deze onsmake lijke gewoonte niet op na. Maar wel wil ik iets vertellen over een mijner grootste liefdesavonturen. Het was de Douairière de Velours Chiffonnière, een alleraanbiddelijkste nog jonge jongedame, die eensklaps op een zachten lenteochtend mijn hart bekoorde. Niet dat ik zoo gevoelig voor dat soort dingen ben, maar een mensch is tenslotte maar een mensch, en wat bij den een zwakheid is, dat is bij den ander sterkte. Om terug te komen op Douairière de Velours Chiffonnière, reeds menigmaal had ik haar tijdens een galaconcert door mijn gouden tooneelkijker ontwaard. En nu, op zekeren ochtend, terwijl ik tijdens het ontbijt mijn drie zachtgekookte eitjes nut tigde, doemde haar beeltenis plotse ling voor mij op. Als een visioen. Ik zag haar tintelende oogen die glansden als saphieren in een vereenzaamde steengroeve; ik zag haar edel gevormden Griekschen neus en haar ivoren tanden die aan de ruïnes van het oude Athene deden denken; ik zag haar slanken zwanenhals, leniger dan een lus in een bijwagen van lijn 2, en de guitige neusjes van haar opengewerkte voetjes waarvan zij het rechtsche, heel charmant, links hield, en omgekeerd. Ik betrapte mijzelf er op dat ik niet geheel ongevoelig voor haar was, en besloot dus gevoelens van genegenheid voor haar op te vatten. Door een mijner secretarissen liet ik mij haar adres verschaffen. Ik heb namelijk in mijn stamboombibliothe ken uitvoerig adressenmateriaal. Ver volgens liet ik vijfentwintig rijtuigen inspannen en voorkomen. Door mijn tuinlieden liet ik alle roode rozen plukken die er op mijn landgoed voor handen waren, en met deze rozen wer den de voorste vierentwintig rijtuigen volgeladen. In het achterste rijtuig vlijde ik mijzelf neer om over het knar sende grint mijn reis te aanvaarden. De geur van de rozen was zoo bedwelmend, dat ik het raampje van mijn koets sluiten moest om niet in bewusteloozen toestand te geraken. Na enkele uren hielden wij halt bij een herberg. Toen ik uitgestapt was, bemerkte ik dat alle koetsiers op hun bokken lagen te sla pen, uitgezonderd de eerste die frissche lucht had ingeademd. De paarden ston den op hun beenen te wankelen. Daar om tracteerde ik zoowel de koetsiers als de paarden op stevige borrels. Opgemonterd trok mijn stoet verder, maar na verloop van enkele uren was het weer noodig halt te houden om het gelag te herhalen. Voor alle zekerheid nam ik een paar flesschen mee in mijn rijtuig, waarbij mij de wonderschoone beeltenis van Douairière de Velours Chiffonnière helder voor den geest stond. Luid zingende haalden de koet siers hun knallende zweepen over de paarden die om beurten hinnikend en steigerend den weg met horten en stooten vervolgden. Allengs reden de koet sen niet meer achter elkaar, maar groo tendeels naast elkaar. Inzooverre de weg niet breed genoeg was, hobbelden ze vroolijk door slooten, over hooimijten en knotwilgen. Het zweepgeknal was niet van de lucht zoodat onze komst van verre hoorbaar moest zijn. Nadat wij nog bij zes herbergen halt gehouden hadden, naderden wij het kasteel van de Douairière. Ik kon zien hoe zij tusschen de wijdgeopende vleu geldeuren doorglipte om het bordes te betreden, en liet de zweep over de * paarden halen zoodat we in daverenden galop het landgoed binnenstoven. Oogenblikkelijk liet ik de rozen uit laden en naar binnen brengen. Ondertusschen nam ik mijn hoed af en wierp haar met de andere hand een kushand toe. Na een kwartiertje was het kas teel vol met rozen, de ramen puilden uit. Diep Ontroerd staarde de Douairière mij aan, getroffen door mijn edele ge laatstrekken en den fonkelenden blik uit mijn beide oogen. Nu wilde het geval dat ik er altijd een bepaalde op vatting op na heb gehouden ten op zichte van het huwelijk. En wel: dat slechts een vrouw die haar hartstoch ten en zelfs haar subtielere gevoelens weet te beheerschen, waardig is om de naam Van Münchhausen de hare te noemen. Ik was dan ook zeer ont hutst, toen ik zag dat het hart van Douairière de Velours Chiffonnière in vuur en vlam stond. En de engel mij ner droomen sproeide vonken en ver dween in den vorm van een rookzuil in den hemel. Zoodat mijn groote liefde als een nachtkaars uitdoofde.... MIJN HOND<3> Torn gaat met me mee MIJN goede vriend Bob, wien bekend was, dat ik sterk dan aankoop van een hond aan het over wegen was, wist een herdershond te koop van een kennis van een kennis. Deze herder was volgens geruchten een scherpe" hond, niet valsch, maar toch wel scherp. Ik had eerst niet precies de beteekenis van een scherpen hond overzien, maar ik wist nu, na een korte theorie, dat de hond eigenlijk niet valsch, maar toch eigenlijk wel valsch was. Ik begreep, dat een dergelijk karakter tot allerlei ongedachte com plicaties zou kunnen leiden, maar ik liet me door deze overweging niet uit het veld slaan en maakte kennis met den eigenaar van mijn aanstaanden hond. Deze was een man, kleiner, smaller en bleeker dan ikzelf was en dit gaf mij wel esnige moed ten opzichte van zijn scherpen" hond. Helaas eerst later wist ik, dat niet lichamelijke kracht den mensch in sommige op zichten de meerdere doet zijn van het dier, dat men ongestraft redeloos noemt, doch dat die meerderheid alleen verkregen wordt door zeer speciale geesteseigenschappen, als moed en onverschrokkenheid, door een edel, sterk en doortastend karakter, door moreel overwicht en meer van dergelijke niet onmiddellijk aanwijs bare eigenschappen. Nu overwoog ik bij me zelf zoo is de mensch nu eenmaal dat ik inderdaad wel over de noodige geeste lijke wapenen beschikte, ja een geheel arsenaal van geestelijke wapens tot mijn beschikking had. Maar ik vroeg me, niet zonder eenige zorg, af, of mijn a.s. hond al deze kwaliteiten met n oogopslag wel zoo duidelijk zou bespeuren en misschien in de mee ning, met een minderwaardig, laf hartig, onscherpzinnig, weifelmoedig vreesachtig, karakterloos man te doen te hebben mij in een oogenblik van laakbare overmoed zou gaan aanvallen, ja, mij aan de hand van al mijn ver meende slechte eigenschappen, naar eer en geweten doch niettemin op ijselijke wijze zou gaan verscheuren. Temidden van deze misschien iets te pessimistische beschouwingen hup pelde de hond binnen. Zijn baas zei: Torn!" en ik moet eerlijk erkennen, dat Torn verder ging met zijn staart te kwispelen. Torn stak een voorpoot uit, zijn baas nam die in de hand en zei gelijktijdig: Geef eens 'n poot, Torn. Braaf zoo !" Dit prachtstaaltje van dressuur was onze kennismaking. Ik begon me voorzichtig op de hoogte te stellen: Hij is toch niet valsch?" O neen, meneer 'n lam gelijk". Deze vergelijking gaf me voor het oogenblik een tamelijk rustig gevoel en ik vervolgde mijn ontdekkingsreis door deze nieuwe landschappen: Kan ik hem over zijn kop aaien?" ,,O ja, gerust, meneer." Jawel, maar ik bedoel zonder dat hij....» Nee gerust, meneer, gegarandeerd". En zoo aaide ik met garantie den hond over zijn kop en omdat hij het zoo rustig toeliet, zei ik, deswege dankbaar en vriendelijk: Braaf zoo Tom, braaf." Weer aaide ik, zonder me tevoren over verdere uitbreiding der garanties op de hoogte te hebben gesteld. Dit nu was onzakelijk en op zijn minst genomen toch wel onvoor zichtig, maar ik had geluk en Tom ook, want ik wierp hem snel een klontje toe. Ik zag een wolvengebit uit een Klondyke-boek van Jack London, ik hoorde het koude geluid van de tanden, die tegen elkaar klikten toen herhaalde ik behoedzaam, maar niet geheel over tuigd: Braaf, Tom, braaf." Ik kreeg nu de geschiedenis van Tom te hooren. Zijn baas, pas in een baantje als reiziger, vertrekt 's Maan dags ochtends vroeg en keert als regel eerst Vrijdagsmiddags terug. De vrouw, ziekelijk, is den hond niet meester, kan hem moeilijk naar straat brengen en heeft dan last met hem .... daarom moet, helaas, Tom weg. Hij is 2 jaar. . . uit het nest gekregen .... Tom heeft nooit een anderen baas gehad.... Tom is een lam.... Tom komt 's avonds in bed.... Tom heeft graag 's morgens een bakje thee .... Tom is een schat.... Tom kan niet hebben, dat je aan zijn mand komt. . . . Tom is gehoorzaam, vrij gehoorzaam.... Tom is lief in gezelschap.... Een hondenkenner zou zeggen: Tom is verwend" .... Eén ding kan Tom niet zetten en dat ne ding maakt Tom duivelsch: dat is het lawaai van jon gens op rolschaatsen. Ik ben enthou siast, want ik koester hetzelfde af grijzen ten opzichte van dat oorverscheurend geluid en ten opzichte van de lawaai makende knapen, die boven dien op de meest onverwachte oogenblikken de meest onverwachte straten komen uitschieten, plotseling zeer ongemotiveerde bochten draaien en dan weer in het verkeer worden opge lost, zonder dat je ze zien kunt.. .. Maar achter hen aan schatert dat ellendige geluid boven alle andere verkeersgeluiden uit. Ik begrijp de duivelsche haat van Tom tegen de wezens op rolschaatsen en ik neem me voor hem hierin bij te staan en hem verre te houden buiten elke rolschaatsen-sfeer.... De hond en ik zijn elkaar sympa thiek, hij steekt me zijn poot toe en ik zeg, voor het te laat is, zoo snel moge lijk: Geef me eens 'n poot, Tom." Tom vindt waarschijnlijk, dat ik mijn lesje goed opzeg en ik kan het gevoelen niet van me afzetten, dat zijn verstandige hondengezicht eigenlijk zijn lachen niet kan houden. In ieder geval zou ik het waardeeren, als het zoo was en als hij een vleugje humor achter zijn lieve, bruine, schrandere oogen had.... Nu nadert het groote moment. De besprekingen tusschen Tom's baas en zijn a.s. patroon vorderen goed en de bazen worden het ten slotte eens. Ik betaal wat ik betalen moet, krijg hals band, ketting en penning mee en als de trotsche eigenaar van een kloeken herder aan een ketting neem ik af scheid. Maar eigenlijk was het toch wel gek, dat deze transactie heelemaal buiten den hond zelf om ging.. .. Ik dacht daar maar niet te lang over na.... Ik had nu mijn hond, een grooten, mooien herdershond.... Doch het had maar hél weinig gescheeld, of ik had hem dadelijk weer met band en ketting en penning en al aan zijn ouden baas teruggegeven .... Zóó intens verdrietig keek hij naar de deur, die dichtsloeg .... Mt PAG. 18 DE GROENE N*. 3190

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl