De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 13 juli pagina 7

13 juli 1940 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

De wetenschap werkt voort III. De plantkunde en haar huidige moeilijkheden DE biologie, in het bizonder de plantkunde, heeft voor het sociale en economische leven primordiale beteekenis. Landbouw en land bouwindustrie, noch industrieën die gebruik maken van biologische omzettingen kunnen buiten haar. En ten aanzien van verschillende, zeer uiteenloopende, toegepaste wetenschappen vervult zij de grondleggende functie. Men kan zich de geneeskunde, de pharmacie, deveeartsenijkunde, de landbouw-wetenschap niet zonder haar denken. Dat deze wetenschap voortwerkt is dus van het grootste belang. En men stelt daarom terstond de tijdsvraag: Kan zij voortwerken? De plantkunde ondervindt door de huidige tijds omstandigheden een ernstige belemmering. Zij is het contact met Indiëvolkomen kwijt. Indien dit lang zou duren, zou niet alleen het aantal laboranten hier aanzienlijk verminderen, want 75 pCt. der biologen vindt in Indiëzijn taak, maar tevens is Indiëzulk een onontbeerlijk proef-terrein, dat de botanici hier de samenwerking met Indiëen de mededeelingen, die hun uit Indiëgeworden, onmo gelijk kunnen missen. De Indische cultuur-maatschappijen hebben haar prachtige centrale proef stations, en wanneer in Indiëhet antwoord gezocht wordt op een vraag van de praktijk, dan vindt men organisaties met bijvoorbeeld 180 fabrieken bereid, onder toezicht van het proef-station, proeven over te nemen en krijgt men na een jaar een betrouwbaar antwoord op de vraag. Deze gecentraliseerde appa ratuur is voor de toegepaste plantkunde van vitaal belang. De selectie-arbeid, die tot gevolg heeft, dat de oogsten vele malen worden vermenigvuldigd, het onderzoek naar het weerstandsvermogen tegen ziek ten, de afweer van insecten-plagen, het bestand-zijn van planten-soorten tegen ongunstige bodem-ver houdingen, een gunstige groei-wijze, kortom, de veelzijdige onderzoekingen over het geheele biolo gisch gebied, om de gedragingen van het gewas na te gaan, hebben aan een dergelijke gecentraliseerde en breed samenwerkende organisatie behoefte. In Europeesch Nederland heeft men, te Wageningen en elders, Rijks-instituten die zeer verdienstelijk werk verrichten, maar men mist hier te lande, waar het agrarisch bedrijf in een eindeloos aan tal kleine ondernemingen is gesplitst, den mach tigen steun eener in grooten stijl werkende, orga nisch samenhangende landbouw-industrie. Voor de plantkunde met haar vele vertakkingen in het praktische leven, geldt in het bizonder de vraag, of zij voldoende bewerktuigd is door de Uni versitaire en andere Rijks-instituten. En men zal zeker den belangrijken steun der NederlandschIndische cultuur-ondernemingen en het contact tusschen de werkers in Indiëen de Universiteiten in Nederland, niet kunnen ontberen. Er is in Indiëzoo ontzaglijk veel te bestendigen. Men denke o. m. aan de vele vraagstukken, die de botanie en de scheikunde gemeenschappelijk hebben op te lossen, aan het rubber-vraagstuk en aan de bemestings-problemen. Ook denkt men aan het ge combineerde werk van geologie, bodemkunde en botanie, zooals bijvoorbeeld de bodem-chemische onderzoekingen over het fosfaatvraagstuk in de gronden op Java, waar de fosfaat-opname door het suiker-riet werd bestudeerd. Voor de gelukkige uit komsten van dit onderzoek zijn de beschikbare proefveld-resultaten een onontbeerlijke factor ge weest. Zij geven nauwkeurig aan, waar fosfaat bewerking wel en waar zij niet noodig was. Toen bij de restrictie gronden moesten worden uitge schoten, konden op de grondsoortenkaart van de ondernemingen de arealen worden aangewezen, waarvan de exploitatie duur zou zijn. INDIËheeft in den crisistijd, zoo omstreeks 1933'34, zichzelf en de botanische wetenschap veel schade toegebracht door de al te drastische bezuini gingen. Daarna ging men inzien, dat andere landen een voorsprong gingen krijgen door de bezuiniging, en men was in Indiëjuist bezig met groote verbete ringen, ook van Rijkswege, toen plotseling de oorlog aan alles een eind maakte. In Nederland mist men instituten, die andere lan den, als Amerika en Denemarken te aanschouwen geven, waar, los van de Universiteit, de wetenschap voor zichzelve beoefend wordt, en daarom hield het onderwijs hier te lande rekening met de in Indi voorhanden gelegenheid. Er bestaat een Buitenzorgfonds, dat een maal in de twee jaren pas afgestu deerde botanici in de gelegenheid stelt, in Nederlandsch-Indiëte werken. Maar, zooals gezegd, al deze waardevolle con tacten met Indiëzijn thans verloren gegaan. De botanie is op het oogenblik in mi neur-stemming, zij verlangt slechts vurig naar den tijd, waarin Indiëweer voor haar zal worden opengesteld. Toch werkt zij door, onvermoeid. Maar zij vertoont de eigenaardigheid, dat haar toepassingen ver vooruit zijn op haar exacte kennis, en zij gevoelt telkens de dringende noodzakelijk heid, haar empyrie door exacte kennis gesteund te weten. HETGEEN voor de physica gold en voor de astronomie, geldt voor de botanie misschien nog in verhoogde mate: de eisch der samen werking en taakverdeeling. Haar ge bied is zoo onmetelijk, dat het wel niet mogelijk is voor een enkele Uni versiteit de wetenschap compleet te beoefenen. De Leidsche Schoot van Prof. Baas Becking houdt zich vooral bezig met het photo-synthese proces en de structuur van chlorophyl, het eenig proces, waarbij uit het anorganische, organische stof wordt gevormd, waarvan alle levende we zens afhankelijk zijn. Groningen bestudeert bij voorkeur transportvraagstukken; de opname van anorganische stoffen door het levende protoplasma, Amsterdam de problemen der stikstof-omzettingen, ook hierom van groote beteekenis, wijl de stikstof een van de belangrijk ste bouwsteenen is van het eiwit. Utrecht bestupeert de phyto-hormonen. De groei wordt geregeld door stoffen, die in minimale hoeveel heden (milliardste deelen van een "e£ kruisen gram) door de plant worden gepro- ')0es wor<^en duceerd. Door de onderzoekingen van H. Kögl c.s. heeft men de natuur de zer stoffen leeren kennen. Het zijn organische verbindigen, die kookbestendig zijn en niets met leven hebben te maken. Nu is het ook mogelijk gebleken met behulp van dergelijke groeistoffen stekken tot beworteling te brengen, die het anders niet zouden doen. Men heeft praeparaten vervaardigd, die de beworteling van stekken kunnen stimuleeren. Maar ook hier is de toepassing ver vóór op de kennis, zoodat verder onderzoek noodig is. Deze onderzoekingen zijn boeiend en interessant. Men zoekt het verband van de werking dezer stof (auxine) met de andere levens-processen. Het is een onuitputtelijke studie-gebied. Wij komen terug op de noodzakelijkheid van arbeidsverdeeling in de plantkunde en in de biologie in het algemeen. Voor een leek is het binnentreden in dit gebied van wetenschap verbijsterend, om de veelheid der vertakkingen, waarin deze studie zich splitst. Een afzonderlijk veld van onderzoek is de mikrobiologie, waaraan Prof. Kluyver in Delft en Prof. Smit in Wageningen hun krachten wijden. Een ander gebied: de erfelijkheidsleer, waarmee Prof. Honing te Wageningen, Prof. Sirks te Gro ningen en Prof. Stomps te Amsterdam zich bezig houden. Dan is er de planten-sociologie, die het verband onderzoekt van natuurlijke vegetaties. Het rechtstreeks belang van dergelijke onderzoekingen is het duidelijkst in landen waar de veeteelt een groote rol speelt. Onontbeerlijk is, ten slotte arbeid als door de Professoren Pulle, Lam, Danser en Jeswiet worden verricht, de systematiek en de plantengeografie, die zich bezig houdt met de inventariseering en samen stelling van de flora, en daarbij voert tot het bekend worden met de voor de samenleving belangrijke gewassen. Het zou te ver voeren wanneer wij het geheele gebied van de botanie en hare toepassingen en zusteren dochter-wetenschappen op onze beurt gingen in ventariseeren. Wij willen liever nog met een enkel woord herinneren aan haar samenwerking met andere wetenschappen en aan enkele harer actueele moeilijkheden. Hetgeen daarbij treft is de betrekke lijk groote afstand tusschen zoölogie en botanie. Hij is bijvoorbeeld grooter dan die tusschen plantenphysiologie en organische scheikunde. De physica bewijst aan de botanie belangrijke diensten. Zoo past Dr. Wassink, privaat-docent aan de Utrechtsche Universiteit met zijn medewerkers de meest exacte physische meet-methoden toe op physiologische onderzoekingen. van suikerriet voor veredelingsdoeleinden. Binnen een katoenen mannelijke pluimen rondom een vrouwelijke aangebracht. DE botanie bevindt zich bij haar onderzoek voor minder groote complicaties dan de zoölogie. Het dier is veel minder toegankelijk voor het experiment dan de plant. Er staat tegenover en ziet hier de actueele moeilijkheid ! dat de botanie buiten gewoon kostbare onderzoekings-methoden noodig heeft. Levende dingen zijn afhankelijk van uit wendige invloeden. Alle milieu-omstandigheden, die werken op het plantkundig verschijnsel moeten constant gehouden worden; er moeten constante temperaturen worden gehandhaafd en constante vochtigheidsgraden. En dat kost geld. Men vraagt zich af, hoe men deze onderzoekingen op den duur zal kunnen voortzetten, nu er wederom 40",, van de reeds zwaar gekorte subsidie is weggenomen. Intusschen, de botanie laat het hoofd niet hangen. Zij is zich al te zeer van het vitaal belang harer taak voor menschheid en wetenschap bewust. En haar centrale uitkomst is voor ons, leeken, die in de resultaten der exacte wetenschappen een troost zoeken tegen het verdelgend karakter van dezen tijd, een kostbaar geschenk. Zij toont ons hoe lan ger hoe meer het onomstootelijk feit aan van de eenheid in de levende natuur. Dat de diepste levenswet die der eenheid is, dat geeft ons vertrouwen en bemoediging, het voor naamste steunpunt in een wereld, die thans in puin vergruizeld ligt. R. Abonneert U NU op amtnet PAG. 7 DE GROENE No. 3190

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl