Historisch Archief 1877-1940
Rampen in den tuin
onweer
HET is een stille, warme,
zomermiddag. De blauwe lucht lijkt
heel hoog en ver tussen de dunne scha
pewolkjes door. De zon dringt nog
moeizaam heen door een wand van
hitte. Niets beweegt, geen blaadje, geen
vogel zingt, geen enkel geluid breekt
de stilte.
Dan ga ik de tuin binnen en blijf ook
plotseling heel stil staan, bang iets te
verstoren. Als ik mijn adem inhoud is
het alsof ik de planten hoor groeien.
Het is opeens mijn tuin niet meer, het
is een nieuwe wereld, een wereld op
zich zelf, die alleen groeit en bloeit
ter wille van zich zelf. Ademloos en
geboeid sta ik te luisteren naar dit
wonder van mijn tuin.
Een grote, rode klimroos hangt in
zware trossen over de schutting omlaag
en kijkt te voorschijn tussen de dichte
stengels van de paarse Salvia nemorosa.
Eigenlijk is het geen paars: is het paars
met bruin of paars met rood? ik weet
het niet. Het is een kleur vol warmte,
vol gloed, een kleur van de volle
rijkdom van de zomer. Vlak er naast
schieten de sterke stengels van een
groep riddersporen recht omhoog; de
bloemen zijn heel zacht geel. Als de
zon er op schijnt worden ze doorschij
nend, dan is het geen kleur meer, dan
is het alleen nog licht, dan is de hoge,
slanke tros als een lichtstraal, recht de
hemel in. En als een sterk contrast met
al die hoge of breed uitgroeiende plan
ten, al dat overdadige is er in de voor
grond van de border een lange strook
van de kruipende teunisbloem. Hier en
daar ligt tussen het groen een grote,
citroengele klok wijd open tegen de
grijze, bemoste stenen van het pad.
Overal in de voorgrond staan lage,
bossige planten met mooi blad, dat de
hele zomer fris blijft en de uitgebloeide
stengels van irissen en papavers enigs
zins bedekt. Er is de grootbloemige
Nepeta en een zilvergrijze Artemisia,
waartegen de lichtblauwe klokjes van
Campanula aardig uitkomen.
Zo verloren in de wonderen van de
tuin is een grote verandering in het
weer helemaal onopgemerkt gebleven.
Wel is alles nog doodstil maar er is iets
onheilspellends in de stilte gekomen;
donkere, loodkleurige wolken bedekken
met grote snelheid de hele lucht; een
vreemd, onwezenlijk licht komt over
alle dingen. Het groen van de heesters
krijgt een gemene, gelige gloed, de
Salvia's lijken donkerder en zwarter.
Alleen de riddersporen schijnen lichter
en glanzender te worden naarmate de
wereld om hen heen aan kleur verliest.
Het is alsof ze al het zonlicht van de
hele dag in zich hebben opgenomen en
nu weer afstaan, het is als een stralende
lichtplek in het toenemende duister.
En dan barst het onweer los ! Een
plotselinge rukwind giert door de tuin,
een paar hevige donderslagen en dan
ruist een gordijn van regen omlaag.
Haastig gevlucht naar een overdekte
bank volg ik met angstige spanning de
verandering, die nu over de tuin komt
en niet alleen met angst, ook met
gewetenswroeging.
Het was steeds zulk mooi weer, de
hele voorzomer; veel zon, weinig wind,
zo nu en dan op het juiste moment een
stille, zachte zomerregen. En de tuin
groeide, de planten gingen zo mooi
kaarsrecht omhoog, ze waren zo
gezond en sterk en.... ik was lui !
Maar nu zwiepen de stengels van
de Delphinium heen en weer in de wind,
ze buigen onder de zwaarte van de
regen, ze vallen over elkaar heen en
door het gewicht knakken ze elkaar.
De bossige Salvia waait wild dooreen
en buigt naar buiten over, dieper en
dieper. De regen klettert er op neer en
al gauw liggen de eerste takken in de
modder. De klokken van de teunis
bloem plakken tegen elkaar en worden
bruin; de dicht op elkaar staande
Campanula's zijn een kleverige brij.
Weg is de wondere droomwereld
waarin ik me had verloren, maar nu
aan het werk voor de weder-opbouw!
Regendruppels zijn zwaar en daarom
schudden we eerst voorzichtig de
bloemstengels heen en weer, zodat het
water naar alle zijden wegspat. De
geheel geknakte stengels van de ridde- ?
spoor snijden we af en nemen we mee
naar huis. Als we alle bloempjes langs
de tak afplukken kunnen we er een
drijfschaal mee vullen. Maar soms is
een gekneusde stengel nog weer op te
binden aan een lange, sterke stok, die
we een flink eind in de grond steken
recht achter de plant, verborgen door
het blad. Met een dun raffiaband
binden we de tak vast dicht tegen de
stok aan, even boven en even onder de
gekneusde plaats. Dan beuren we de
andere takken voorzichtig op tot ze hun
natuurlijke houding weer hebben her
kregen en we binden ze stevig vast,
tak voor tak verbindend met de stok,
zodat een heel spinneweb van raffia
ontstaat. Hadden we dit maar eerder
gedaan dan was veel schade voor
komen maar het is nu eenmaal zo en
met wat moeite en zorg is toch nog veel
te herstellen.
Ook de Salvia nemorosa wordt onder
handen genomen. Het is onbegonnen
werk deze tak voor tak op te binden,
maar dat is ook niet nodig. Als we hier
en daar een stok zetten en de stengels
in bosjes bijeen nemen wordt het ook
wel goed als we maar zorgen, dat de
natuurlijke houding bewaard blijft
en noch stokken, noch raffia zichtbaar
zijn. We moeten na zo'n storm die een
ravage in de tuin heeft achtergelaten,
nooit een paar dagen wachten. De
bloemen zoeken het licht, zoo ook de
uiteengewaaide stengels, die, als ze op
de grond liggen, zich weer omhoog
rekken, zich kronkelen in vreemde
bochten en als we ze dan gaan
opbinden, de raarste, onnatuurlijkste vor
men hebben gekregen. Minder zware
planten als Artemisia, Gaillardia,
Stachys en dergelijke kunnen we ook
overeind houden door er rijshout
tussen te steken; snoeisel van heesters
kan hiervoor worden gebruikt. De
planten haken vast aan alle zijtakjes
en waaien heen en weer met de wind,
ze worden niet tegen elkaar gedrukt
als ze nat worden, ze behouden hun
veerkracht en de gehele groeiwijze
blijft dan het natuurlijkste.
Nu breken we ook de uitgebloeide
en verregende teunisbloemen uit. Het
gaat hier echter niet alleen om het
wegnemen van de bloem, we willen
ook verhinderen, dat de plant zaad zet.
Het is nu eenmaal de drang van elke
plant om zaad te vormen; pas daarna
is de taak volbracht. Verhinderen we
dat dit zaad tot ontwikkeling komt,
dan zal altijd opnieuw de plant weer
trachten zijn einddoel te bereiken. Er
komen nieuwe knoppen, nieuwe bloe
men, een nieuwe poging om zaad te
zetten. Bij de teunisbloem breken we
daarom de bloemstengel af tot en niet
de zaaddoos aan de voet ervan. Ook
de aan elkaar geplakte en verregende
Campanula-bloempjes plukken we er
uit, met zorg de nieuwe knoppen
sparend. En zo gaat het met alles. Uit
de viooltjes halen we elke dag de uit
gebloeide bloemen weg en de zaad
bolletjes uit de Oost-indische kers.
En als we na een paar uur inge
spannen werken tussen de drijfnatte
planten opzien, breekt juist de zon
weer door. Het is een andere tuin
geworden, een glinsterende,
schoongewassen, blinkende wereld. Het wer
ken tussen de planten leerde ons
nieuwe dingen; op geen betere wijze
leren we de bloemen kennen.
Het onweer heeft een les gegeven,
dat we nooit ons werk mogen verwaar
lozen maar ook bracht het onweer een
nieuwe schoonheid.
DE TUINARCHITECT
Fabeltje voor groote metischen
DAT is een heerlijk plekje, waar
ze ons hebben neergezet !", fluis
terden de blinkend-witte tuinmeube
len, keurig op een groen grasveldje
gerangschikt, tegen elkander. Een
uitgelezen plekje !" En ze prezen de
heesters en struiken rondom, de geur
van de rozen, die langs hen dreef, de
kleine vriendelijke bloemen in de
tuinperken en het vogelgekwetter boven
hun hoofden. ,,Een heerlijk plekje !
En we komen hier zoo goed uit !
Het is werkelijk een geluk te noemen,
dat de oude tuinparasol zijn zin niet
heeft gekregen en mee is gekomen
naar hier. Hij zou beslist uit den toon
vallen."
Ze glimlachten allemaal triomfante
lijk en dachten aan de vervlogen winter
dagen, toen ze op zolder opgeborgen
hadden gestaan. Ze waren toen niet
zoo hagelwit geweest als nu dat
nieuwe lakverfjasje dateerde pas van
een paar weken en in dien ouden
groezeligen toestand hadden ze nogal
wat omgang gehad met den ouden
tuinparasol. nmaal was ook hij
mooi en frisch geweest, helder rood
en wit gestreept, maar nu was veel
van de oude glorie vergaan. Zonne
brand had hem een beetje verschoten
en zelfs water-en-azijn hadden dat
niet te niet kunnen doen. Hier en daar
een roestig vlekje, een klein scheurtje..,
och ja, zoo gaat het.
Maar met dat al had de tuinparasol
toch dolgraag meegewild, toen de
tuinmeubelen naar buiten werden
gehaald om weer gebruikt te worden.
Zijn ijzeren buis om in den grond te
steken, was geroest maar bruikbaar,
zijn mechaniek misschien wat
knarserig maar voor het overige in orde.
Maar daar hadden de tuinmeubelen
zich van den beginne af aan tegen
verzet. Hij was naar den achtergrond
gedrongen. En tot dusver daar gebleven
ook.
Een heerlijk plekje hier," begon
de witte tafel weer. ,,Als er nu maar
gauw menschen komen om ons te
gebruiken. Ik werk graag !"
Daar waren ze het allen mee eens !
Het ongebruikt te pronk staan mocht
dan decoratief staan, het was tevens
oer-vervelend.
Maar zie, de zomerzon brandde nogal
heftig op het mooie, uitgelezen plekje
en wie zich een oogenblikje neerzette
op de uitnoodigende hagelwitte stoelen
vluchtte toch al spoedig.
Een beetje schaduw op dat plaatsje
zou geen kwaad kunnen," zei de ver
standige vrouw des huizes. ,,We zullen
den ouden tuinparasol eens
opschommelen. Hij is niet mooi meer, maar
schoonheid is ook niet alles, 't Voor
naamste is, dat hij bruikbaar is."
En de parasol kwam van den zolder.
Trillend van vreugde maakte hij
mee hoe zijn geroeste buis den
weerspannigen grond ingehamerd werd.
Toen kwam zijn stok, toen kwam hij
zelf. Het rood-en-witte tentdoek spreid
de zich in een beetje verschoten
strepen over de hagelwitte meubelen.
Maar.... die zeiden niets. Die lieten
zich zelfs niet misprijzend uit. Opeens
hadden ze begrepen wat de oude parasol
voor hen waard was.
Hij liet er zich niet op voorstaan.
Hij ging voort zijn strepen nog een
beetje verder te laten verkleuren in de
meedoogenlooze zon en hij hielp op
het groene grasveldje een heerlijk
plekje koele schaduw vormen, waar
iedereen dankbaar voor was. En dat
de hagelwitte stoelen nu veelvuldig
gebruikt en ook veelvuldig geprezen
werden, gunde hij ze van harte !
HENRIETTE LABOUREUR
Was DE GROENE
juist uitverkocht
toen U er naar vroeg?
EEN GOEDE RAAD
neem EEN ABONNEMENT !
PAG. 13 DE GROENE No. 3291