De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 20 juli pagina 15

20 juli 1940 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

NAAR HET LAND VAN VEENMOS EN VARENS V uit!" roepen de groote vèreenigingen ter bevor dering van het toerisme ons van alle kanten toe. Vlieg er eens uit, dat ver zet uw zinnen het sterkt uw geest". Vlieg er eens uit naar...." adverteeren de hotel- en pensionhouders alsmeda de menschen van de kampeerterreinen in een bepaalde plaats, en daarbij prij zen ze de geneugten van hun streek de schoonheden van het land of van het water dier contreien. Maar zag u al eens een advertentie om u erop attent te maken, dat land en water steeds aan elkaar grenzen en dat er in het grens gebied, dat we menigmaal noch tot het water, noch bij den vasten grond zou den durven rekenen, heel veel is, dat de natuur schijnbaar voor ons verbor gen houdt omdat we er maar zoo wei nig naar gaan kijken? Neen natuur lijk. Welnu, laat deze schrijverij dan als een soort annonce in dien geest fungeeren; laat u verleiden eens een bezoek te brengen aan het randgebied van een plas of meer, het domein van biezen en riet, van veenmos en varens, van land, dat we nog rriaar nauwelijks land durven noemen omdat het wiebelt en golft onder den voet, drijvend op het water van den plas of op een zeer weeke modderlaag. Trek vooral iets makkelijks aan, iets dat rustig een beetje nat of een tikje vuil mag worden, want het groeiende veenland, dat ge gaat ontdekken, zal niet alleen uw spoor ontvangen, doch u ook het zijne mee geven, dat kan niet missen. En nu de kwestie hoe in het onbe kende terrein door te dringen. Wellicht slijt ge het overgroote deel van uw leven veilig ergens aan den wal" en vaart ge ook niet in uw vrije uren voor uw plezier. Dan zijt ge natuurlijk inge steld op den weg over land; wat in den regel zeggen wil: door het land van n of meer boeren, die uiteraard liever geen vreemdelingen op hun grond toelaten. Dat is het eerste nadeel. Het tweede is, dat ge door wei- of hooiland naar het veenmoeras trekkend de film der landwording eigenlijk voor u laat terugdraaien; immers, ge be gint bij het einde van het groeiproces dat daarginds aan den waterkant nog slechts in zijn beginstadium is. En dat heeft voor een goed overzicht van het groote geheel zeker zijn nadeelen al zult ge u ook ongetwijfeld niet minder verlustigen aan de schepselen van flora en fauna, welke ge gaat ontmoe ten. Ga daarom wanneer het maar even kan over het water, maak u geen zor gen dat ge de schoone zeilkunst niet meester zijt of dat ge niet in een wie belende kano zult durven. Want geen schip is zoo geschikt voor deze reis als het type, dat de volksmond den weidschen naam van pieremegochel heeft toebedacht; de meer of minder sierlijk vervormde kist van den primi tieven schuitenverhuurder dus, voor zien van een tweetal einden hout, die zooal geen roeiriemen zijnde, dan toch kunnen dienen om het geval in bewe ging te krijgen en te houden. Dit schip heeft alles voor. Uw rugzak met etens waren en fotogerei vindt er een ruime plaats in, ge kunt gezellig buitenboord leunen om een bloem of een libel nader te bezien, het gaat vooruit wanneer ge de roeihouten beweegt en het dobbert zalig indien ge alles laat voor wat het is. Vanaf de wijde, spiegelende plas vaart ge er langzaam mee naar het riet aan den oever, en doordringend tot bij het reeds genoemde weiland van-dien-boer krijgt ge de verschil lende phasen der veenvorming in de juiste volgorde te zien en ge kunt zeer rustig genieten van de schepselen, die daar een rol bij spelen. Ga dus varen, ge zult er geen spijt van hebben ! Op het open water dat heerlijk tegen uw schuit klotst zult ge nog niet direct gezelschappen van werkelijk veen vor mende planten ontmoeten hoogstens wat ondergedoken waterplanten, vederkruid, hoornblad, waterpost of fonteinkruid die aan uw roeiriemen komen te hangen. En ook wanneer ge, het riet aan den oever dichter naderend ver zeild raakt tusschen kostelijke waterleliën, gele plompen en klatergouden watergentianen, die daar stil droomen op het diep-donkere piaswater, hebt ge nog geen kennis gemaakt met de ware landwinners. Doch ge komt in de buurt. Zoek nu langzamerhand een rustigen inham, dien ge als haven gaat gebrui ken en roei er naar binnen. Roei tot uw schip zacht vastloopt in een dichten warboel van boven water priemende stekelbladeren met zaagranden, waartusschen vriendelijke witte bloemen lokken. Zie, dat zijn de ware broeders, deze krabbescheren, wateraloë's, igelstikkels of hoe men ze verder noemen mag. Ze zinken ieder najaar op de bodem, die steeds dichter bij komt om dat ze hem eiken keer een paar milli meters ophoogen; zoo leggen deze ste kelplanken het fundament van het veenland. VERDER doorvarend in uw natuur lijke haven zult ge nog steeds de krabbescheer als hoofdbestanddeel der vegetatie zien, en inmiddels ontdekt ge dat de rietzoom in wezen uit nog veel meer dan alleen maar riet be staat. Daar aan dien binnenkant groeit van alles en nog wat: lampenpoetsers, engels koppen, wilde gele irissen (die al uit gebloeid zijn), wilgenroosjes, kalmoes, waterweegbree, dito zuring en ten slotte natuurlijk het alomtegenwoordig riet. Laat hier uw vaartuig in den steek, na het eerst wat op den kant getrokken te hebben, en tracht door dezen zeer dichten buitensten begroeiingsrand heen te breken. Wat u allicht een paar natte voeten kost. Maar uw loon zal groot zijn ! Want niet heel lang is deze riet wildernis bijna onneembaar; het wordt beter en beter, het riet wordt schraal, andere nog niet eerder opgemerkte planten nemen zijn plaats in en, wat heel belangrijk is: we zien geen water meer onder ons tusschen de planten maar mos, prachtig lichtgroen mos. Dat is nu het veenmos, de plant waar over gansche boekdeelen geschreven zijn en nóg wel te schrijven zijn. De belangrijke landvormer, de plant, die hier in massa optreedt, van onderen even snel afstervend en tot laagveen wordend als ze van boven aangroeit. Tot laagveen wordend", het is zoo vlug geschreven (en ook betrekkelijk vlug gebeurd) en het is toch eigenlijk zoo'n wonder op zichzelf dat het ge schiedt. Dat die doode veenmosdeelen niet wegrotten en eindelijk ontbonden worden in chemische verbindingen, welke oplossen in het water. Doch hier voor zorgt het mos zelf, het sluit met zijn bovenste lagen niet alleen van de buitenlucht af wat daaronder is, maar het maakt den jongen bodem ten over vloede nog behoorlijk zuur. Velerlei planten willen graag op deze bodemlaag komen groeien; hoe langer ge rondkijkt, hoe meer ge er zult zien. En aldoor weer zult ge u verwonderen over de schoonheid van deze veenbewoners. Daar zijn de gulden wederikken, die naast de zachtgele poelruit staan, de kleine moerasviooltjes van het voorjaar, veenbes en de in secten etende zonnedauw, boersche handekenskruiden en even verder een van onze kostelijkste orchideeën, de wespen-orchis. Fijnslippige moerasvarentjes staan er onder machtige koningsvarens, die ons doen denken aan de planten uit het steenkooltijd perk. Haagwinde slingert zich langs de stengels omhoog en andoorns prijken er met purperen bloemen. Vlinders komen hier zooveel ge maar wilt, dagpauwoogen op valeriaan en koninginnekruid, citroentjes en koolwitjes op de zeer donkere andoorns, de fijnste kleu rencombinaties scheppend. De libellen vliegen hier alleen of getweeën rond, soms rustend op riet of berkentakje. Want struiken zijn hier ook, op de hoogere deelen. En tenslotte is er het gansche vogelkoor, van kleine karakiet tot koet, fuut en roerdomp. En er is heel veel kans, dat ge de bruine kiekendieven dicht boven het riet zult zien scheren en dat ge hun foeileelijke jongen vindt in het nest op den bodem. En dan is er nog veel meer in dit jonge land, te veel om te noemen zelfs. Vlieg er maar eens uit naar het land van veenmos en varens, daar raakt ge nooit uitgekeken ! KEES HANA 6/oe/ende water-a/o of Krabbescheer PAG. 15 DE GROENE No. 3291

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl