De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 20 juli pagina 16

20 juli 1940 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

WIJ hadden ons laatste dubbeltje vier keer omgedraaid, vóór we het in een rustiek winkeltje met een koperen balans op de toonbank en zand op de vloer uitgaven. Het dubbeltje afgesleten en wel, had zijn plicht gedaan: vier krentenbollen. Irene staarde in de verte, waar een toren boven de donkere boomen uitstak. Mogelijk herinnerde die toren haar aan het kasteel, dat ik haar beloofd heb, toen we trouwden. Irene", zei ik, ik zie een rozijn." Ze bewoog niet. Ze staat namelijk verschikkelijk sceptisch tegenover de buitenkansen, die ik nog altijd in het leven meen te kunnen vinden. Ik peuter de het lokkend-bruine vruchtje uit het waterfletse deeg en hield hem tusschen haar en het luchtkasteel. Voor een kus mag je hem heelemaal hebben." Gelukkig heeft zij een zwak karakter en de transactie kwam tot stand. Goed beschouwd heel erg goed beschouwd, zijn we een gelukkig paar. Ik heb een prachtige toekomst, die ik altijd al gehad heb en tot aan mijn dood zal houden. Bovendien hebben we ieder een onverwoestbare fiets en een dito vertrouwen in het spreekwoord: Als de nood het hoogst is. .. .". Omdat de nood altijd erg hoog was, was de redding ook altijd erg nabij en dat gaf ons een prettig-zeker gevoel. Ik overdacht dit alles, terwijl ik naast Irene in het bermgras zat te soezen en de zon onze make up verzorgde. Toen ik voelde, dat we bruin genoeg waren, zei ik: Kom" en we fietsten, natuurlijk met wind tegen, naar het kasteel. Het ding was even deftig als verwaarloosd en herinnerde in menig opzicht aan de gekke freule", die in elke groote stad de plaaglust van de straatjeugd wekt. Maar de oeroude beuken langs de oprijlaan imponeerden ons toch, speciaal de eerste beuk, die een oud schild voerde, waarop stond: Wacht u voor den hond". Ik fluisterde: Ga jij eerst, Irene, volgens het schild is het een mannetjeshond en ik weet, hoe jij met mannen omgaat." Na een kort debat ging ik dan ook als eerste het hek binnen. Het was een scheme rige laan en de grond was bedekt met dorre, halfvergane bladeren. Er hing een bedompte, vochtige lucht, die mij met weemoed herinnerde aan de atmosfeer in oude wijnkelders. De brug was neer gelaten, men had ons dus niet verwacht. Ik zei: Irene, doe feodaal", en zelf vertraagde ik mijn pas vanwege de waardigheid en den hond. De binnenplaats lag verlaten in de zon. Er was een opgedroogde fontein en dito mesthoop. De kanteelen van de omringende muren wierpen grillige schaduwen op de grond. Aan de overkant was een open deur en met kloppend hart betraden we de koele ruimten van het adellijk verblijf. We liepen door een sombere wapenzaal, waar een heel regiment van roestig metaal tegen de muur stond opgesteld. Toen ik langs al die ridderlooze ridder gestalten schreed, voelde ik me, of ik een parade afnam. Ik geneerde me een beetje vanwege mijn veldgrijze colbertje en mijn opgevulde schouders. Ik stond in diep gepeinzen voor het restant van de een of andere jan van Arkel, toen Irene mij wenk te. Zij bracht mij in het grafelijk slaapvertrek. Als een reusachtige poffertjeskraam stond daar een bed. Vier lachende leeuwen droegen het dak op hun manen en schilden op hun buik. Het dak zelf was bewerkt met twaalf kinderkopjes en aan het hoofdeind droegen twee adelaren een ingewikkeld blazoen. Hand in hand stonden we een wijle te staren naar deze vorstelijke rustplaats. Wij waren te vol van krentebollen en aanstormende gedachten, om veel te kunnen zeggen. Hier, waar de jeugd tegenover de grijze oudheid stond, voelden wij ons op de juiste plaats. We hadden ons altijd met dédain afgewend van de massa en gezocht naar het diepe geestelijke contact met het blauwe bloed. Hier was het, en wij voelden, dat wij op de drempel stonden van ons eigenlijke leven. We keken elkaar aan en er was een stil begrijpen in onze blikken. Zonder veel overbodige woorden maakten wij gelijktijdig een grenzeloos aristocratisch gebaar naar het bed, strekten ons erop uit en sliepen spoedig in. Ik weet niet, door welke geheime deur hij binnen was geslopen, maar plotseling stond hij naast me. Hij droeg een eenvoudige kamerjapon van zwaar wijnrood brocaat met gouden kwasten, bestikt met zilveren kroontjes en gegarneerd met bronzen brandebourgs. Hij liet zich neer op de rand van mijn bed en draaide peinzend aan zijn knevel. Hij zei: Dus eindelijk ben je dan gekomen, Halewijn. Het heeft lang geduurd." , Ja", zei ik, we hadden wind tegen". Het verwonderde mij, dat hij me Hale wijn noemde, want ik heb lange tijd geen wijn gehaald. Hij monsterde mij scherp en speelde non chalant met de kwasten van zijn kamerjapon. Ik word oud", zuchtte hij weemoedig, het goed behoeft bestiering". Kom, kom", zei ik, om hem te troosten, maar hij maakte een loom gebaar van gelaten wanhoop. Mijn dagen en mijn geld zijn geteld", vervolgde hij, het laatste ligt onder de toren". Ik begreep mijn plicht en besloot de toren in het oog te houden. De graaf verliet mijn bed en tuurde uit het raam. Er zeilden ronde witte wolken door het blauw en duiven koerden in de boomen langs de slotgracht. Nu pas zag ik, hoe oud de graaf was. Zijn gelaat had de kleur van vergeeld perkament en zijn haar was zilverwit. Hij legde zijn smalle, witte hand op de vensternis, zoodat de brillianten aan de vingers fonkelden in het licht van de late zon en fluisterde: Dit moet het afscheid zijn". Met een ruk wend de hij zich tot mij en zijn stem was plotseling krachtig, alsof de aanblik van mijn heroïsche gestalte hem met nieuwe moed vervulde: Halewyn, sta op". Ik deed, wat mij gevraagd werd en volgde hém naar de wapenzaal. Met het verstrooide gebaar der nonchalant-bezittende klasse wees hij naar de Jan van Arkels: Alles U" en volkomen verward van blijdschap over het bezit van zooveel malien kolders en beenkappen stamelde ik: Dank U wel". Hij bleef staan bij een roestbruine wapenrusting van zeldzame afmetingen: Dit droeg ik in de slag bij Nieuwpoort". Aha!", riep ik trots en blij, in 1600 !" ??? Hij lette er niet op en vervolgde fier: Het was een hard gelag, maar wij hebben het defi nitief uitgevochten en jij, Halewyn, plukt daar de heilzame vruchten van". Ik dacht lang na over die vruchten en merkte daardoor nauwelijks, dat de graaf mij het kolder over de schouders wierp. Voor ik wist, wat er gebeurde, zat ik al in het blik. Ik verlangde plotseling hevig naar Irene, die een zakspiegeltje heeft. Ik ben niet ijdel, maar ik ben tenslotte niet met de helm geboren en dan wil je wel eens zien, hoe zoo'n ding past bij je uilenbril. De graaf bekeek mij als een verkooper in een confectiemagazijn en zei dan ook: Het zit U gegoten". Wij verlieten de wapenzaal en ik kletterde achter de graaf aan de uitgesleten treden van een lange wenteltrap af. Wij kwamen in een vochtig en schemerig vertrek. Maar het spaarzame zonlicht, dat hier doordrong, was voldoende, om de stapels goud in gloed te zetten. Het was een prachtig effect, al dat goud zonder n effect. In het midden stond op een gouden drievoet een groote schaal met edelgesteenten. Ik bekeek de standaard ? nauwkeurig en mijn hart klopte onstuimig bij de idee, dat ik nu vis a vis de gouden standaard stond. De graaf legde er een bevende hand op en zei zacht: Ik moet dit verlaten". Ik verwon derde mij erover, dat een ridder zich zoo modern wist uit te drukken, maar ik wilde mij niet met hem in debat begeven. Wel in hét bad, want ik merkte nu, dat het zweet mij tappelings langs het kolder liep. Ik voelde me langzamerhand als een ingeblikte roze zalm. Ik stelde hem voor, een frissche dronk te gebruiken op het terras, maar hij wilde er niet van weten. Mijn uur is bijna geslagen", sprak hij, volg me, dan toon ik U vanuit de torenkamer mijn bosch en mijn stamboom." Ik strompelde duizelig de duizend treden op naar de torenkamer. Mijn zwaard hinderde me ontzettend en het vizier drukte op mijn slapen. Al trager werd mijn tred. De graaf liep geruischloos voor mij uit. Bij iedere ronding van de trap zag ik juist de gouden kwast van zijn kamerjas verdwijnen. Ik beloofde mezelf, dat ik bij de volgende bocht minstens een stukje kamerjas te zien zou krijgen, maar het wilde niet lukken. Integendeel, ik bleef steeds meer achter. Ik kreeg het drukkende gevoel, dat ik alleen was en dat deze trap zich eindeloos voortzette in eeuwige rondingen. Door de schietgaten in de muren floot de wind en telkens zag ik een flits van wuivende boomkruinen diep beneden me. Het angstzweet kwam zich bij het gewone zweet voegen, toen tot mij doordrong, dat de toren in werkelijkheid niet zoo hoog was. Ik moest nu al honderden meters hooger zijn, dan de toren. De treden werden nu ook glibberig. Kon het eeuwige sneeuw zijn, die op de steenen koekte? Dit is een roltrap en ik loop precies in de verkeerde richting, wist ik. Die zeker heid brak mijn laatste verzet. Twee raven krasten in een spleet van de muur. Hun oogen fonkelden en hun gele snavels gingen bliksemsnel open en dicht, zooals de lippen van zeer oude begijnen, die roddelen. Zij hadden klaar blijkelijk ruzie: Maar als ik U nou toch zeg. .. .", zei de eene, twee kwartjes", knarste de andere. Het eerste, dat ik voelde, was een velletje, dat vastgekleefd zat aan mijn gehemelte. Ik peuterde het ijverig los met mijn tong. Het smaakte zurig. een krent", vermoedde ik. Ik combineerde snel: krentenbollen. .. . het laatste dubbeltje. .. . het bed met de lachende leeuwen. ..." Ik opende mijn oogen. Irene's jurk was gekreukeld en ze had een malle roode slaapstreep als een lidteeken over haar wang. De graaf was veranderd. Hij had zijn kamerjas uitgetrokken en droeg nu een een voudig blauw jak zonder andere versiering dan een zilveren ornament op de revers: Gids.?Twee kwartjes", zei de graaf. Maar als ik U nou toch zeg. . . . ", zei Irene. Maar de graaf zwoer blijkbaar plotseling bij een zilveren standaard en was niet van zijn twee kwartjes af te brengen. ,,Maar. .. .", snikte Irene. Ik kan geen tranen zien en trachtte de zaak dus te sussen. Nou", zei ik, als hij niet alles tegelijk wil geven, laten we dan maar genoegen nemen met twee kwartjes". Kom d'r af jij", zei de graaf en hij was zeer ernstig. Irene zei tegen me: Kijk Piet" (?Halewyn", protesteerde ik zacht) Kijk Piet, deze meneer is de gids en hij wil twee kwartjes hebben voor de bezichtiging van het kasteel". Da's tarief", bromde de graaf serieus. Ik taste in mijn kolder, maar ik had noch een zwaard noch een portemonnaie. Er begon iets van waan zinnige drift in de oogen van de graaf te gloeien, en tranen in die van Irene. Ik draaide mij om naar het bed. De leeuwen lachten. Ik stak mijn tong tegen ze uit, nam Irene's hand en zei: Kom". Kalm en waardig, zonder dringen verlieten wij het kasteel. Toen we bij de eerste beuk gekomen waren, waar onze fietsen nog stonden, zei Irene zacht: Wat een hondsche man." Ik antwoordde niet, maar wees niet een eindeloos veelzeggend gebaar naar het schild, dat de stam van de beuk ontsierde: Wacht U voor den hond". We stapten op en gingen de laan uit. Op het laatste moment klonk er een ontzaggelijk gegrom achter ons. Een groote hond achtervolgde ons en ik begreep, dat de graaf zich gewroken had. Toen het ondier dichterbij was, keek ik wat nauw keuriger. Irene", zei ik, het is een teef". We kozen het eerste het beste hazenpad naar huis en namen ons voor, op onze volgende fietstocht een pot witte veri mee te nemen, om de N van den hond wit te schilderen. WILLY VAN HEMERT PAG. 16 DE GROENE No. 3291

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl