Historisch Archief 1877-1940
WIJ hadden ons laatste dubbeltje vier keer
omgedraaid, vóór we het in een rustiek
winkeltje met een koperen balans op de
toonbank en zand op de vloer uitgaven. Het dubbeltje
afgesleten en wel, had zijn plicht gedaan: vier
krentenbollen. Irene staarde in de verte, waar een
toren boven de donkere boomen uitstak. Mogelijk
herinnerde die toren haar aan het kasteel, dat ik
haar beloofd heb, toen we trouwden. Irene", zei ik,
ik zie een rozijn."
Ze bewoog niet. Ze staat namelijk verschikkelijk
sceptisch tegenover de buitenkansen, die ik nog
altijd in het leven meen te kunnen vinden. Ik peuter
de het lokkend-bruine vruchtje uit het
waterfletse deeg en hield hem tusschen haar en het
luchtkasteel. Voor een kus mag je hem heelemaal
hebben." Gelukkig heeft zij een zwak karakter en
de transactie kwam tot stand.
Goed beschouwd heel erg goed beschouwd,
zijn we een gelukkig paar. Ik heb een prachtige
toekomst, die ik altijd al gehad heb en tot aan mijn
dood zal houden. Bovendien hebben we ieder een
onverwoestbare fiets en een dito vertrouwen in
het spreekwoord: Als de nood het hoogst is. .. .".
Omdat de nood altijd erg hoog was, was de redding
ook altijd erg nabij en dat gaf ons een prettig-zeker
gevoel. Ik overdacht dit alles, terwijl ik naast Irene
in het bermgras zat te soezen en de zon onze
make up verzorgde.
Toen ik voelde, dat we bruin genoeg waren, zei ik:
Kom" en we fietsten, natuurlijk met wind tegen,
naar het kasteel. Het ding was even deftig als
verwaarloosd en herinnerde in menig opzicht aan
de gekke freule", die in elke groote stad de
plaaglust van de straatjeugd wekt. Maar de oeroude
beuken langs de oprijlaan imponeerden ons toch,
speciaal de eerste beuk, die een oud schild voerde,
waarop stond: Wacht u voor den hond". Ik
fluisterde: Ga jij eerst, Irene, volgens het schild
is het een mannetjeshond en ik weet, hoe jij met
mannen omgaat." Na een kort debat ging ik dan
ook als eerste het hek binnen. Het was een scheme
rige laan en de grond was bedekt met dorre,
halfvergane bladeren. Er hing een bedompte, vochtige
lucht, die mij met weemoed herinnerde aan de
atmosfeer in oude wijnkelders. De brug was neer
gelaten, men had ons dus niet verwacht. Ik zei:
Irene, doe feodaal", en zelf vertraagde ik mijn pas
vanwege de waardigheid en den hond.
De binnenplaats lag verlaten in de zon. Er was
een opgedroogde fontein en dito mesthoop. De
kanteelen van de omringende muren wierpen
grillige schaduwen op de grond. Aan de overkant
was een open deur en met kloppend hart betraden
we de koele ruimten van het adellijk verblijf. We
liepen door een sombere wapenzaal, waar een heel
regiment van roestig metaal tegen de muur stond
opgesteld. Toen ik langs al die ridderlooze ridder
gestalten schreed, voelde ik me, of ik een parade
afnam. Ik geneerde me een beetje vanwege mijn
veldgrijze colbertje en mijn opgevulde schouders.
Ik stond in diep gepeinzen voor het restant van
de een of andere jan van Arkel, toen Irene mij wenk
te. Zij bracht mij in het grafelijk slaapvertrek.
Als een reusachtige poffertjeskraam stond daar een
bed. Vier lachende leeuwen droegen het dak op
hun manen en schilden op hun buik. Het dak zelf
was bewerkt met twaalf kinderkopjes en aan het
hoofdeind droegen twee adelaren een ingewikkeld
blazoen. Hand in hand stonden we een wijle te
staren naar deze vorstelijke rustplaats. Wij waren
te vol van krentebollen en aanstormende gedachten,
om veel te kunnen zeggen. Hier, waar de jeugd
tegenover de grijze oudheid stond, voelden wij ons
op de juiste plaats. We hadden ons altijd met dédain
afgewend van de massa en gezocht naar het diepe
geestelijke contact met het blauwe bloed. Hier
was het, en wij voelden, dat wij op de drempel
stonden van ons eigenlijke leven. We keken elkaar
aan en er was een stil begrijpen in onze blikken.
Zonder veel overbodige woorden maakten wij
gelijktijdig een grenzeloos aristocratisch gebaar naar
het bed, strekten ons erop uit en sliepen spoedig in.
Ik weet niet, door welke geheime deur hij binnen
was geslopen, maar plotseling stond hij naast me.
Hij droeg een eenvoudige kamerjapon van zwaar
wijnrood brocaat met gouden kwasten, bestikt met
zilveren kroontjes en gegarneerd met bronzen
brandebourgs. Hij liet zich neer op de rand van mijn
bed en draaide peinzend aan zijn knevel. Hij zei:
Dus eindelijk ben je dan gekomen, Halewijn.
Het heeft lang geduurd." , Ja", zei ik, we hadden
wind tegen". Het verwonderde mij, dat hij me Hale
wijn noemde, want ik heb lange tijd geen wijn
gehaald. Hij monsterde mij scherp en speelde non
chalant met de kwasten van zijn kamerjapon.
Ik word oud", zuchtte hij weemoedig, het goed
behoeft bestiering". Kom, kom", zei ik,
om hem te troosten, maar hij maakte een loom
gebaar van gelaten wanhoop. Mijn dagen en mijn
geld zijn geteld", vervolgde hij, het laatste ligt
onder de toren". Ik begreep mijn plicht en besloot
de toren in het oog te houden. De graaf verliet
mijn bed en tuurde uit het raam. Er zeilden ronde
witte wolken door het blauw en duiven koerden in
de boomen langs de slotgracht.
Nu pas zag ik, hoe oud de graaf was. Zijn gelaat
had de kleur van vergeeld perkament en zijn haar
was zilverwit. Hij legde zijn smalle, witte hand op
de vensternis, zoodat de brillianten aan de vingers
fonkelden in het licht van de late zon en fluisterde:
Dit moet het afscheid zijn". Met een ruk wend
de hij zich tot mij en zijn stem was plotseling
krachtig, alsof de aanblik van mijn heroïsche
gestalte hem met nieuwe moed vervulde: Halewyn,
sta op". Ik deed, wat mij gevraagd werd en volgde
hém naar de wapenzaal. Met het verstrooide gebaar
der nonchalant-bezittende klasse wees hij naar
de Jan van Arkels: Alles U" en volkomen verward
van blijdschap over het bezit van zooveel malien
kolders en beenkappen stamelde ik: Dank U wel".
Hij bleef staan bij een roestbruine wapenrusting
van zeldzame afmetingen: Dit droeg ik in de slag
bij Nieuwpoort". Aha!", riep ik trots en blij,
in 1600 !" ??? Hij lette er niet op en vervolgde fier:
Het was een hard gelag, maar wij hebben het defi
nitief uitgevochten en jij, Halewyn, plukt daar de
heilzame vruchten van". Ik dacht lang na over
die vruchten en merkte daardoor nauwelijks, dat
de graaf mij het kolder over de schouders wierp.
Voor ik wist, wat er gebeurde, zat ik al in het blik.
Ik verlangde plotseling hevig naar Irene, die een
zakspiegeltje heeft. Ik ben niet ijdel, maar ik ben
tenslotte niet met de helm geboren en dan wil je
wel eens zien, hoe zoo'n ding past bij je uilenbril.
De graaf bekeek mij als een verkooper in een
confectiemagazijn en zei dan ook: Het zit
U gegoten". Wij verlieten de wapenzaal en ik
kletterde achter de graaf aan de uitgesleten treden
van een lange wenteltrap af. Wij kwamen in een
vochtig en schemerig vertrek. Maar het spaarzame
zonlicht, dat hier doordrong, was voldoende, om
de stapels goud in gloed te zetten. Het was een
prachtig effect, al dat goud zonder n effect. In
het midden stond op een gouden drievoet een groote
schaal met edelgesteenten. Ik bekeek de standaard ?
nauwkeurig en mijn hart klopte onstuimig bij de
idee, dat ik nu vis a vis de gouden standaard
stond. De graaf legde er een bevende hand
op en zei zacht: Ik moet dit verlaten". Ik verwon
derde mij erover, dat een ridder zich zoo modern
wist uit te drukken, maar ik wilde mij niet met hem
in debat begeven. Wel in hét bad, want ik merkte
nu, dat het zweet mij tappelings langs het kolder
liep. Ik voelde me langzamerhand als een ingeblikte
roze zalm. Ik stelde hem voor, een frissche dronk te
gebruiken op het terras, maar hij wilde er niet van
weten. Mijn uur is bijna geslagen", sprak hij,
volg me, dan toon ik U vanuit de torenkamer mijn
bosch en mijn stamboom." Ik strompelde
duizelig de duizend treden op naar de torenkamer.
Mijn zwaard hinderde me ontzettend en het vizier
drukte op mijn slapen. Al trager werd mijn tred.
De graaf liep geruischloos voor mij uit. Bij iedere
ronding van de trap zag ik juist de gouden kwast
van zijn kamerjas verdwijnen. Ik beloofde mezelf,
dat ik bij de volgende bocht minstens een stukje
kamerjas te zien zou krijgen, maar het wilde niet
lukken. Integendeel, ik bleef steeds meer achter.
Ik kreeg het drukkende gevoel, dat ik alleen was
en dat deze trap zich eindeloos voortzette in eeuwige
rondingen. Door de schietgaten in de muren floot
de wind en telkens zag ik een flits van wuivende
boomkruinen diep beneden me. Het angstzweet
kwam zich bij het gewone zweet voegen, toen tot
mij doordrong, dat de toren in werkelijkheid niet
zoo hoog was. Ik moest nu al honderden meters
hooger zijn, dan de toren. De treden werden nu ook
glibberig. Kon het eeuwige sneeuw zijn, die op de
steenen koekte? Dit is een roltrap en ik loop
precies in de verkeerde richting, wist ik. Die zeker
heid brak mijn laatste verzet.
Twee raven krasten in een spleet van de muur.
Hun oogen fonkelden en hun gele snavels gingen
bliksemsnel open en dicht, zooals de lippen van
zeer oude begijnen, die roddelen. Zij hadden klaar
blijkelijk ruzie: Maar als ik U nou toch zeg. .. .",
zei de eene, twee kwartjes", knarste de andere.
Het eerste, dat ik voelde, was een velletje, dat
vastgekleefd zat aan mijn gehemelte. Ik peuterde
het ijverig los met mijn tong. Het smaakte zurig.
een krent", vermoedde ik. Ik combineerde snel:
krentenbollen. .. . het laatste dubbeltje. .. . het
bed met de lachende leeuwen. ..." Ik opende
mijn oogen. Irene's jurk was gekreukeld en ze
had een malle roode slaapstreep als een lidteeken
over haar wang. De graaf was veranderd. Hij had
zijn kamerjas uitgetrokken en droeg nu een een
voudig blauw jak zonder andere versiering dan
een zilveren ornament op de revers: Gids.?Twee
kwartjes", zei de graaf. Maar als ik U nou toch
zeg. . . . ", zei Irene. Maar de graaf zwoer blijkbaar
plotseling bij een zilveren standaard en was niet van
zijn twee kwartjes af te brengen. ,,Maar. .. .",
snikte Irene. Ik kan geen tranen zien en trachtte
de zaak dus te sussen. Nou", zei ik, als hij niet
alles tegelijk wil geven, laten we dan maar genoegen
nemen met twee kwartjes". Kom d'r af jij",
zei de graaf en hij was zeer ernstig. Irene zei tegen
me: Kijk Piet" (?Halewyn", protesteerde ik zacht)
Kijk Piet, deze meneer is de gids en hij wil twee
kwartjes hebben voor de bezichtiging van het
kasteel". Da's tarief", bromde de graaf serieus.
Ik taste in mijn kolder, maar ik had noch een zwaard
noch een portemonnaie. Er begon iets van waan
zinnige drift in de oogen van de graaf te gloeien, en
tranen in die van Irene. Ik draaide mij om naar het
bed. De leeuwen lachten. Ik stak mijn tong tegen
ze uit, nam Irene's hand en zei: Kom". Kalm en
waardig, zonder dringen verlieten wij het kasteel.
Toen we bij de eerste beuk gekomen waren, waar
onze fietsen nog stonden, zei Irene zacht: Wat een
hondsche man." Ik antwoordde niet, maar wees
niet een eindeloos veelzeggend gebaar naar het
schild, dat de stam van de beuk ontsierde: Wacht
U voor den hond". We stapten op en gingen de laan
uit. Op het laatste moment klonk er een ontzaggelijk
gegrom achter ons. Een groote hond achtervolgde
ons en ik begreep, dat de graaf zich gewroken had.
Toen het ondier dichterbij was, keek ik wat nauw
keuriger. Irene", zei ik, het is een teef". We kozen
het eerste het beste hazenpad naar huis en namen
ons voor, op onze volgende fietstocht een pot witte
veri mee te nemen, om de N van den hond wit te
schilderen.
WILLY VAN HEMERT
PAG. 16 DE GROENE No. 3291