Historisch Archief 1877-1940
Dagboek van een
burger mannetje
VLIEG er eens uit! U hebt wat
vacantie noodig!" Dien
beminnelijken raad, zoo echt altruïstisch
gegeven, trof mijn hart, telkens als ik
hem ergens zag aangeplakt. En het
mooie ervan scheen me, dat dat niet
maar een goeie raad was van den
eenen vriend aan den anderen, maar
van een vriend tot ons allen; enfin,
een vriend dus van ons allen; een
echten sympathieken allemansvriend.
Een vriend van het Nederlandsche volk;
we kunnen ze gebruiken !
Nu, ik heb dien raad opgevolgd, en
ben er op uit gevlogen. Met een ge
lukkig hart; waarin een gevoel leefde
zoo ongeveer als in 't hart van een
verwend kind; dat uittrekt, begeleid
door de goede raadgevingen van lief
hebbende ouders, en dat dan denkt,
dat hij overal even liefderijk zal worden
behandeld als in 't ouderlijk huis.
Eenige prospectussen, ook zoo maar
in mijn brievenbus geworpen, hadden
dat geloof in mij versterkt; er stonden
daar ook al van die lieve dingen in:
,,in ons hotel is alles gereed om het u
naar den zin te maken"; ,,u zult zich
een verblijf in onze heerlijke omgeving
niet beklagen," en zoo meer. Dus.
Dus kocht ik, waar de grenzen
althans voor Nederlandsche producten
van mijn soort gesloten zijn, een
universeel Nederlandsch reisbiljet, zoo
een voor acht dagen, waarmee men
kris-kras kan rondtrekken, en alle van
ouds dierbare plekjes opzoeken, en
nieuwe plekjes dierbaar kunt laten
worden. Dat reisbiljet was me óók al
in zoo aanmoedigende termen aanbe
volen; nu ja, maar zóó gek ben ik niet,
of ik begreep, dat daar eenig eigen
belang achter zat; eigenbelang van de
Spoorwegen; ze steken dat trouwens
niet onder stoelen of banken, ze
onderteekenen het geval ! Enfin, met liefde
stralende oogen vloog ik erop uit; had
ik niet ook in de couranten gelezen,
dat onze hotels en pensions zoo
openarmig gereed stonden; zoo heelemaal
in de stemming van Welkom, land
genoot !"
K|U, we zochten eerst eenige
vrien' ' den op; en dat was zonder eenig
voorbehoud heerlijk. En toen gingen
we dan het burgervrouwtje en ik
kriskrassen.
Eerst krasten we naar De Steeg; dat
tot de rubriek oude dierbare plekjes
behoort. Het was er mooi; il n'y a pas
a dire; en heel oud-vertrouwd mooi;
uit het raam van het hotel zag ik een
paar koeien op een piertje in den IJssel
staan, net zooals vroeger, en zér
pittoresk; een koe die daar speciaal
zou zijn neergezet door de Vereeniging
voor Vreemdelingenverkeer, kon 't
niet beter doen en 't niet beter doen",
op z'n schildersch gezegd. Maar het
begon alras te regenen. Ergo, we
voelden nattigheid; ik bedoel: we
beseften, dat het landelijke, dat in zoo'n
geval beduidt, uit de ramen naar een
natten weg koekeloeren, ons niet zou
voldoen; en we togen 't is leuk, zoo'n
spoorkaartje waarmee je zonder forma
liteiten maar alle stations in- en
uitwandelt naar Arnhem. In 't spoor
zitten als 't regent, is heelemaal niet
naar. We waren vrij, we waren blij
rnet de vacantie, we reisden in 't gast
vrije, open-armige Nederland, naar
nieuwe open armen. En ziet, voor we
te Arnhem waren, was de regen be
daard; en daar er 'n heerlijk tiep van
'n oud koetsiertje bij 't station stond,
had ik al dadelijk zin, ook weer zoo
dierbaar-ouderwets in een bakkie te
stappen. Intusschen, je moet
we'-goedmaar-niet-gek- zijn; en ik informeerde
of het hotel waar we heen wilden,
soms heel dichtbij was. Tien minuten
loopen", zei het koetsiertje met een
wasch-echt accent van waarheid. Nu,
we hadden koffertjes, 't was warm ....
Vooruit!
Het was geen tien minuten loopen;
het was zoowat vijf minuten, bleek
me; en als de koetsier den kortsten weg
had genomen, was 't nog minder ge
weest. Maar dat deed hij niet, en zoo
kwam 't dan toch bijna uit. En wat
'n aardig, oud, stijf en hooge-hoedig
kereltje was dat exemplaar daar vóór
ons op den bok! Hoe veel is het?"
vroeg ik met een stem vol sympathie,
toen we na twee minuten in elk
geval twee genotvolle minuten ?
er waren.
Het koetsiertje antwoordde niet
onmiddellijk. Hij scheen berekeningen
te maken; in elk geval: hij peinsde.
Toen zei hij zacht, maar beslist, en
ietwat schor:
Eén guldentje."
Hè?!" zei ik.
Het was exorbitant. Hij mompelde
moeilijk een verhaal van vaste ta
rieven" en elke rit in de stad". Ik
aarzelde. Maar ik wou het vroolijk
uit"-zijn niet met gekibbel en
geknibbel beginnen, en gaf hem den
gulden. Als ik niet een burgermannetje
was geweest, had ik hem in deze om
standigheden geen fooi gegeven. Maar
ik was, als steeds, wél een burger
mannetje, en dus gaf ik hem wel een
fooi, maar de kleinst denkbare: een
vierkant stuivertje.
U kunt mij verwijten, dat dit verhaal
tot-nog-toe uiterst onbelangwekkend
is; nu ja, had u 't anders van een
Burgermannetje verwacht? Voor mij,
was dit allergewoonst, allerdagelijkscht
gebeuren met den koetsier, dat brokje
knus-herdacht verleden, een hevige
teleurstelling. En dat niet, nee, waar
achtig niet, tout Burgermannetje que
je suis, niet om dien gulden. Maar om
de teleurstelling. Ik had, nu ja, vaag
gehoopt althans, dat er iets waar was
van die gulle ontvangsten en die open
armen, per prospectus beloofd. Dat
er in deze omstandigheden, onder
landgenooten, iets van gemeend was. Maar
't was anders. Dit was de eerste kleine
belevenis; ik heb ze bij dozijnen gehad;
en geen andere. Er zijn weinig
touristen; haal van die weinige, wat
je halen kunt." Ik ben wantrouwig
geworden; als vroeger; prijzenvragerig ;
ik verwacht geen open armen meer.
En ik begrijp dat al die fraaie leuzen
zijn uitgevonden door leugenachtige
exploitanten, zooals de Moederdag door
zoetsappige zoetelaars en bloemisten
en, in navolging de Vaderdag door den
sigarenhandel. Ik begrijp 't wel wat
laat, zult u spottend zeggen. Nu ja,
een Burgermannetje heeft nu eenmaal
ook iets van Don Q-.iijote.
BURGERMANNET JE
MIJN HOND'4»
Na een jaar
DAT eerste jaar ! Dat was toch wel
erg moeilijk! Ongetwijfeld niet
in de laatste plaats voor Tom-zelf.
Maar voor mij, z'n baas, en voor de
vrouw toch ook wel.
Die eerste weken ! Die waren niet
zoo eenvoudig. Want Torn wilde niet
dat je aan zijn mand kwam, althans:
dan ging hij met opgetrokken lippen
aan het grommen en aangezien ik me
als baas, als eigenaar van den hond
moest introduceeren, hebben zich aan
die groote hondenmand in den beginne
hél wat drama's afgespeeld. En ik
beken nu mtt schaamte en nog
navoelbare spijt dat de zweep er een
paar maal aan te pas kwam. En ik
hoop dat Torn er nooit spijt van gehad
heeft, dat hij ons in die eerste week
vier of vijf maal flink gebeten heeft....
We waren toch eigenlijk zijn baas
nog n iet!
Ik hoop verder ook, dat Tom van
ons iets geleerd heeft 'n tikje
zelfbeheersching, 'n beetje orde en wat
regelmaat, maar wij hebben van Tom
ongetwijfeld heel vél geleerd. Wij
hebben van hem geleerd 'n tikje
zelfbeheersching, 'n beetje orde en wat
regelmaat, en bovendien leerden wij
veel geduld en zachtmoedigheid, at
tentie voor een ander wezen en een
streven om een ander te begrijpen en
ons te verplaatsen in den
gedachtengang van iemand, die het niet met ons
eens is. Wij wisten, dat het heel prettig
is met je hond op mooie najaarsdagen
in het bosch te hollen, maar we leerden,
dat je niet mopperen mag, als je op een
regenachtigen November-avond, als de
Zuidwesterstorm door de boomen van
de grachten giert, met dienzelfden
hond nog een straatje om moest. En
je leert, dat je niet uit je humeur mag
wezen, als je vroolijke hond, die uitge
laten over een weiland dartelt, zich op
een oogenblik vol welbehagen
rondwentelt in groote, groen-bruine
koeienplakken. En ik heb geleerd, dat je om
het armoed-zaaierige snoet, waarmee
hij daarna langzaam en schoorvoetend
naar je toe komt, in je binnenste moet
lachen, terwijl je hem bedeelt met een
straffe vermaning. En ik heb ge
lukkig al heel gauw geleerd, dat
zweepen niet voor honden en zeker
niet voor mijn hond gefabriceerd
worden. En ook heb ik geleerd, dat
honden spreken kunnen....
Laat nooit iemand bij me komen om
het tegendeel te beweren en te zeggen
dat honden niet kunnen praten ! Ik
zal hem binnen een half uur van het
tegendeel hebben overtuigd en ik ga
zelfs zoo ver te beweren, dat mijn hond
beter met mij kan praten dan ik met
mijn hond.
Of Tom praten kan?
Er wordt aan de huisdeur gebeld.
Tom springt op uit zijn sluimering,
vliegt door de kamer, rent door de
gang en bespringt de voordeur, dan
vliegt hij naar de huiskamer terug, ziet
ons aan en spreekt, snel en onrustig:
Zeg, baas, er wordt gebeld, zou je
niet eens gauw willen gaan zien, of
dat wel goed volk is !"
En tegen den bezoeker zegt hij:
Voorzichtig, vriendje ! Mijn baas is
een aardige kerel en van de vrouw houd
ik óók heel veel. Wil je daaraan
denken? .. . ."
En als 'n andere keer ik zijn
mand nader, begint hij opeens te
praten, heel duidelijk met zijn staart te
praten en hij zegt: Dag, baas, ik vind
jou 'n geschikten knul en ik vind het
altijd prettig, als je bij me bent."
En als ik dan zeg: Brave Tom,"
dan spreekt zijn staart nog wat luider
en roept: Brave baas, brave baas,
brave baas !"
En als ik hem over zijn neus strijk,
praat hij met zijn dichte oogen en zegt:
Lekker is dat, baas, toe nog eens
over mijn neus fijn, baas !"
Of hij praat met zijn voorpooten, als
hij rechtop voor de koektrommel gaat
zitten, die op het dressoir staat.
En als de vrouw hem onder zijn kin
in de hals kriebelt, begint hij zachtjes
te kirren en zegt duidelijk, zoodat
iedereen het kan verstaan: Ik vind
jou o ! zoo'n lieve vrouw en dat je me
zoo in mijn hals kriebelt vind ik echt
fijn !"
En zoo praat en keuvelt de hond
maar door hél den langen dag en
hij zegt alles zoo duidelijk, dat een
kind hem kan verstaan. En het is
dubbel prettig naar het keuvelen van
je hond te luisteren, omdat hij nooit
n leugentje gebruikt en in alles, wat
hij zegt, volkomen openhartig en
eerlijk is.
Als ik 's middags tegen etenstijd het
huis nader, rent hij van het raam waar
hij al sedert een uur had zitten kijken,
door kamers en gang met volkomen
negatie van de wanorde, die hij schept
in kleeden en kleedjes, vliegt naar het
tuinhek, zet er zijn voorpooten op en
groet me dan uitbundig met zijn
rechterpoot. Dag, baas, dag baas, wat
ben ik blij dat je weer thuis bent !"
Ik vraag eiken lezer, of het hem in
zijn leven niet wel eens is overkomen,
dat hij met een vriendelijk gelaat
groetend een hand uitstrekt en in zijn
hart iets denkt, dat heelemaal niet in
overeenstemming is met het vriend
schapsgebaar en de woorden, die hij
daarbij spreekt....
Maar dat overkomt mijn Tom niet.
Die meent eerlijk wat hij zegt, altijd
en tegenover iedereen.
Neen, laat nooit iemand mij ver
tellen, dat honden niet kunnen spreken.
Mt.
%/f
op pagina 20
PAG. 18 DE GROENE No. 3191