De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 20 juli pagina 18

20 juli 1940 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

Dagboek van een burger mannetje VLIEG er eens uit! U hebt wat vacantie noodig!" Dien beminnelijken raad, zoo echt altruïstisch gegeven, trof mijn hart, telkens als ik hem ergens zag aangeplakt. En het mooie ervan scheen me, dat dat niet maar een goeie raad was van den eenen vriend aan den anderen, maar van een vriend tot ons allen; enfin, een vriend dus van ons allen; een echten sympathieken allemansvriend. Een vriend van het Nederlandsche volk; we kunnen ze gebruiken ! Nu, ik heb dien raad opgevolgd, en ben er op uit gevlogen. Met een ge lukkig hart; waarin een gevoel leefde zoo ongeveer als in 't hart van een verwend kind; dat uittrekt, begeleid door de goede raadgevingen van lief hebbende ouders, en dat dan denkt, dat hij overal even liefderijk zal worden behandeld als in 't ouderlijk huis. Eenige prospectussen, ook zoo maar in mijn brievenbus geworpen, hadden dat geloof in mij versterkt; er stonden daar ook al van die lieve dingen in: ,,in ons hotel is alles gereed om het u naar den zin te maken"; ,,u zult zich een verblijf in onze heerlijke omgeving niet beklagen," en zoo meer. Dus. Dus kocht ik, waar de grenzen althans voor Nederlandsche producten van mijn soort gesloten zijn, een universeel Nederlandsch reisbiljet, zoo een voor acht dagen, waarmee men kris-kras kan rondtrekken, en alle van ouds dierbare plekjes opzoeken, en nieuwe plekjes dierbaar kunt laten worden. Dat reisbiljet was me óók al in zoo aanmoedigende termen aanbe volen; nu ja, maar zóó gek ben ik niet, of ik begreep, dat daar eenig eigen belang achter zat; eigenbelang van de Spoorwegen; ze steken dat trouwens niet onder stoelen of banken, ze onderteekenen het geval ! Enfin, met liefde stralende oogen vloog ik erop uit; had ik niet ook in de couranten gelezen, dat onze hotels en pensions zoo openarmig gereed stonden; zoo heelemaal in de stemming van Welkom, land genoot !" K|U, we zochten eerst eenige vrien' ' den op; en dat was zonder eenig voorbehoud heerlijk. En toen gingen we dan het burgervrouwtje en ik kriskrassen. Eerst krasten we naar De Steeg; dat tot de rubriek oude dierbare plekjes behoort. Het was er mooi; il n'y a pas a dire; en heel oud-vertrouwd mooi; uit het raam van het hotel zag ik een paar koeien op een piertje in den IJssel staan, net zooals vroeger, en zér pittoresk; een koe die daar speciaal zou zijn neergezet door de Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer, kon 't niet beter doen en 't niet beter doen", op z'n schildersch gezegd. Maar het begon alras te regenen. Ergo, we voelden nattigheid; ik bedoel: we beseften, dat het landelijke, dat in zoo'n geval beduidt, uit de ramen naar een natten weg koekeloeren, ons niet zou voldoen; en we togen 't is leuk, zoo'n spoorkaartje waarmee je zonder forma liteiten maar alle stations in- en uitwandelt naar Arnhem. In 't spoor zitten als 't regent, is heelemaal niet naar. We waren vrij, we waren blij rnet de vacantie, we reisden in 't gast vrije, open-armige Nederland, naar nieuwe open armen. En ziet, voor we te Arnhem waren, was de regen be daard; en daar er 'n heerlijk tiep van 'n oud koetsiertje bij 't station stond, had ik al dadelijk zin, ook weer zoo dierbaar-ouderwets in een bakkie te stappen. Intusschen, je moet we'-goedmaar-niet-gek- zijn; en ik informeerde of het hotel waar we heen wilden, soms heel dichtbij was. Tien minuten loopen", zei het koetsiertje met een wasch-echt accent van waarheid. Nu, we hadden koffertjes, 't was warm .... Vooruit! Het was geen tien minuten loopen; het was zoowat vijf minuten, bleek me; en als de koetsier den kortsten weg had genomen, was 't nog minder ge weest. Maar dat deed hij niet, en zoo kwam 't dan toch bijna uit. En wat 'n aardig, oud, stijf en hooge-hoedig kereltje was dat exemplaar daar vóór ons op den bok! Hoe veel is het?" vroeg ik met een stem vol sympathie, toen we na twee minuten in elk geval twee genotvolle minuten ? er waren. Het koetsiertje antwoordde niet onmiddellijk. Hij scheen berekeningen te maken; in elk geval: hij peinsde. Toen zei hij zacht, maar beslist, en ietwat schor: Eén guldentje." Hè?!" zei ik. Het was exorbitant. Hij mompelde moeilijk een verhaal van vaste ta rieven" en elke rit in de stad". Ik aarzelde. Maar ik wou het vroolijk uit"-zijn niet met gekibbel en geknibbel beginnen, en gaf hem den gulden. Als ik niet een burgermannetje was geweest, had ik hem in deze om standigheden geen fooi gegeven. Maar ik was, als steeds, wél een burger mannetje, en dus gaf ik hem wel een fooi, maar de kleinst denkbare: een vierkant stuivertje. U kunt mij verwijten, dat dit verhaal tot-nog-toe uiterst onbelangwekkend is; nu ja, had u 't anders van een Burgermannetje verwacht? Voor mij, was dit allergewoonst, allerdagelijkscht gebeuren met den koetsier, dat brokje knus-herdacht verleden, een hevige teleurstelling. En dat niet, nee, waar achtig niet, tout Burgermannetje que je suis, niet om dien gulden. Maar om de teleurstelling. Ik had, nu ja, vaag gehoopt althans, dat er iets waar was van die gulle ontvangsten en die open armen, per prospectus beloofd. Dat er in deze omstandigheden, onder landgenooten, iets van gemeend was. Maar 't was anders. Dit was de eerste kleine belevenis; ik heb ze bij dozijnen gehad; en geen andere. Er zijn weinig touristen; haal van die weinige, wat je halen kunt." Ik ben wantrouwig geworden; als vroeger; prijzenvragerig ; ik verwacht geen open armen meer. En ik begrijp dat al die fraaie leuzen zijn uitgevonden door leugenachtige exploitanten, zooals de Moederdag door zoetsappige zoetelaars en bloemisten en, in navolging de Vaderdag door den sigarenhandel. Ik begrijp 't wel wat laat, zult u spottend zeggen. Nu ja, een Burgermannetje heeft nu eenmaal ook iets van Don Q-.iijote. BURGERMANNET JE MIJN HOND'4» Na een jaar DAT eerste jaar ! Dat was toch wel erg moeilijk! Ongetwijfeld niet in de laatste plaats voor Tom-zelf. Maar voor mij, z'n baas, en voor de vrouw toch ook wel. Die eerste weken ! Die waren niet zoo eenvoudig. Want Torn wilde niet dat je aan zijn mand kwam, althans: dan ging hij met opgetrokken lippen aan het grommen en aangezien ik me als baas, als eigenaar van den hond moest introduceeren, hebben zich aan die groote hondenmand in den beginne hél wat drama's afgespeeld. En ik beken nu mtt schaamte en nog navoelbare spijt dat de zweep er een paar maal aan te pas kwam. En ik hoop dat Torn er nooit spijt van gehad heeft, dat hij ons in die eerste week vier of vijf maal flink gebeten heeft.... We waren toch eigenlijk zijn baas nog n iet! Ik hoop verder ook, dat Tom van ons iets geleerd heeft 'n tikje zelfbeheersching, 'n beetje orde en wat regelmaat, maar wij hebben van Tom ongetwijfeld heel vél geleerd. Wij hebben van hem geleerd 'n tikje zelfbeheersching, 'n beetje orde en wat regelmaat, en bovendien leerden wij veel geduld en zachtmoedigheid, at tentie voor een ander wezen en een streven om een ander te begrijpen en ons te verplaatsen in den gedachtengang van iemand, die het niet met ons eens is. Wij wisten, dat het heel prettig is met je hond op mooie najaarsdagen in het bosch te hollen, maar we leerden, dat je niet mopperen mag, als je op een regenachtigen November-avond, als de Zuidwesterstorm door de boomen van de grachten giert, met dienzelfden hond nog een straatje om moest. En je leert, dat je niet uit je humeur mag wezen, als je vroolijke hond, die uitge laten over een weiland dartelt, zich op een oogenblik vol welbehagen rondwentelt in groote, groen-bruine koeienplakken. En ik heb geleerd, dat je om het armoed-zaaierige snoet, waarmee hij daarna langzaam en schoorvoetend naar je toe komt, in je binnenste moet lachen, terwijl je hem bedeelt met een straffe vermaning. En ik heb ge lukkig al heel gauw geleerd, dat zweepen niet voor honden en zeker niet voor mijn hond gefabriceerd worden. En ook heb ik geleerd, dat honden spreken kunnen.... Laat nooit iemand bij me komen om het tegendeel te beweren en te zeggen dat honden niet kunnen praten ! Ik zal hem binnen een half uur van het tegendeel hebben overtuigd en ik ga zelfs zoo ver te beweren, dat mijn hond beter met mij kan praten dan ik met mijn hond. Of Tom praten kan? Er wordt aan de huisdeur gebeld. Tom springt op uit zijn sluimering, vliegt door de kamer, rent door de gang en bespringt de voordeur, dan vliegt hij naar de huiskamer terug, ziet ons aan en spreekt, snel en onrustig: Zeg, baas, er wordt gebeld, zou je niet eens gauw willen gaan zien, of dat wel goed volk is !" En tegen den bezoeker zegt hij: Voorzichtig, vriendje ! Mijn baas is een aardige kerel en van de vrouw houd ik óók heel veel. Wil je daaraan denken? .. . ." En als 'n andere keer ik zijn mand nader, begint hij opeens te praten, heel duidelijk met zijn staart te praten en hij zegt: Dag, baas, ik vind jou 'n geschikten knul en ik vind het altijd prettig, als je bij me bent." En als ik dan zeg: Brave Tom," dan spreekt zijn staart nog wat luider en roept: Brave baas, brave baas, brave baas !" En als ik hem over zijn neus strijk, praat hij met zijn dichte oogen en zegt: Lekker is dat, baas, toe nog eens over mijn neus fijn, baas !" Of hij praat met zijn voorpooten, als hij rechtop voor de koektrommel gaat zitten, die op het dressoir staat. En als de vrouw hem onder zijn kin in de hals kriebelt, begint hij zachtjes te kirren en zegt duidelijk, zoodat iedereen het kan verstaan: Ik vind jou o ! zoo'n lieve vrouw en dat je me zoo in mijn hals kriebelt vind ik echt fijn !" En zoo praat en keuvelt de hond maar door hél den langen dag en hij zegt alles zoo duidelijk, dat een kind hem kan verstaan. En het is dubbel prettig naar het keuvelen van je hond te luisteren, omdat hij nooit n leugentje gebruikt en in alles, wat hij zegt, volkomen openhartig en eerlijk is. Als ik 's middags tegen etenstijd het huis nader, rent hij van het raam waar hij al sedert een uur had zitten kijken, door kamers en gang met volkomen negatie van de wanorde, die hij schept in kleeden en kleedjes, vliegt naar het tuinhek, zet er zijn voorpooten op en groet me dan uitbundig met zijn rechterpoot. Dag, baas, dag baas, wat ben ik blij dat je weer thuis bent !" Ik vraag eiken lezer, of het hem in zijn leven niet wel eens is overkomen, dat hij met een vriendelijk gelaat groetend een hand uitstrekt en in zijn hart iets denkt, dat heelemaal niet in overeenstemming is met het vriend schapsgebaar en de woorden, die hij daarbij spreekt.... Maar dat overkomt mijn Tom niet. Die meent eerlijk wat hij zegt, altijd en tegenover iedereen. Neen, laat nooit iemand mij ver tellen, dat honden niet kunnen spreken. Mt. %/f op pagina 20 PAG. 18 DE GROENE No. 3191

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl