Historisch Archief 1877-1940
lastbrief; appèl: beroep. Enz. enz.
Hoe Huygens in zijn Voorhout spotte met den
Haagschen hofjonker, die in een meer Fransche
dan Hollandsche woorden bevattende toespraak aan
een jongedame het hof maakte, en dit in zijn
Hofwyck nog eens op andere wijze herhaalde, is bekend
genoeg. In een volernstige wending voegt hij er zijn
verachting aan toe voor den vrijer, die tot vreemde
termen zijn toevlucht dacht te moeten nemen voor
tokken van sijn hert".
Bredero schreef een brief aan de Kamer In
Liefde Bloeyende" ter aanbeveling van de zuivering
onzer taal van de Fransche inmengsels, met min
achting sprekend over sommige verwaande advo
caten en jonge dokters, ,,die haer eyghen
bralwoorden in haer moeders spraeck niet weten te
verduytschen, daerse (hij bedoelt blijkbaar de
duitscheNederlandsche termen ter vervanging) nochtans
soo overvloedich in onse tael te vinden syn; maer
de brooddroncken luyicheydt is vervaert voor den
arbeyt om die te soecken; daerom behelpense haer
met het ghereetste" (wat hun eerst te hand komt).
Hij, Bredero, echter zoekt de schier ontmunte"
termen, het ouwde verschimmelde potgeld", bij
de eenvoudige lieden van stad en land op, en trachtte
ze weer tot algemeen gebruik voor te stellen.
Hugo de Groot, hoezeer meest in het Latijn
schrijvend, en slechts zelden in het Nederlandsch,
stemde toch in met het koor van literatoren, dat
tegen de geschuymde woorden" (ontleende, ge
stolen, vreemde woorden) opkwam. Wie deed aan
die jacht niet mee? Coornhert, Kiliaen, Marnix in
16e eeuw, en omtrent alle I7de eeuwers waren be
strijders van de bastaard-woorden. De door den
Renaissance-geest opgewekte waardeering en be
wust gemaakte liefde voor het eigen rijke geestelijke
bezit, gelegen in de moedertaal, was overal. Ten
nauwste daarmede verbonden was de zorg voor de
spraakkunst. Beide verschijnselen, tezamengaand,
vindt men in heel Europa, dat aan de renaissance
deel had en zij bleven zeer lang van kracht, al
verflauwde hier en daar, op den duur, de eerste
ijver. Ook de i8e eeuw kende nog de zorg voor het
zuiver Nederlandsche karakter der Nederlandsche
taal en voor ordening en handhaving der gramma
tische vormen; namen, te veel om op te noemen.
Ook de befaamde dichtgenootschappen wijden alle
aandacht aan de taalzorg. En die zorg werd ook
overgebracht naar de ige eeuw.
Telkens weer, als ons nationale bezit schade
dreigde te beloopen door overmatige ontleening aan
de ons omringende talen, stonden er mannen gereed
om het gevaar te keeren. Lulofs' Kakografie (1840
en later) en Siegenbeek's Lijst van woorden en
uitdrukkingen met het Nederlandsch taaleigen
strijdende" van 1847 gaven daarbij leiding; de taal
kundige vaktijdschriften, en de letterkundige en
algemeen-wetenschappelijke periodieken keeren zich
sinds dien tijd gedurig tegen dit kwaad; nu, evenmin
als vroeger, uit afkeer van de volken, wier talen wij
schuymden", hun wetenschap en literatuur men
profiteerde en genoot er tegelijkertijd niet weinig
van maar uit liefde voor zijn eigen taai-karakter,
zoo innig met zijn volkskarakter verbonden, en zorg
voor het ongerepte behoud van die beide. Beets
waarschuwde vele malen, in dicht en proza, tegen
dezen vorm van taalbederf. Van Vloten deed het
zelfde in meer dan een artikel. Prof. Matthijs de
Vries, de eerste redacteur en de bouwmeester van
het Woordenboek der Nederlandsche taal, streed
eveneens krachtig tegen hetzelfde taalmisbruik.
En tot op den huidigen dag duurt deze zorg voort;
ook thans zien wij om ons heen mannen, wien het
niet verdriet ons volk telkens en telkens weer te
wijzen op zijn plicht. Velen zijn geneigd in onzen
tijd het practisch nut van hun werk te betwijfelen:
goed bedoeld, zeggen zij , maar onbegonnen werk.
En het is wel te begrijpen dat velen zoo oordeelen;
immers, de resultaten van zoovele jaren van ijverig
en toegewijd werk zijn niet voor iedereen dadelijk
zichtbaar. Maar hoe zouden zij dat ook kunnen zijn;
te diep heeft het kwaad der taalverwaarloozing zich
in ons volk ingevreten, dan dat het nu maar zoo
dadelijk zou kunnen worden uitgeroeid.
Want zooals er ziekten zijn, die eerst door jaren
lange nimmer aflatende zorg van den medicus zijn
te overwinnen, zoo vraagt ook deze ziekte een lang
durige, toegewijde behandeling. De om dadelijk
waarneembare resultaten vragende leek wordt bij
dit proces ongeduldig en roept: onbegonnen werk !
De ervaren medicus weet echter beter; aan tal van
nauw-merkbare symptomen ziet hij dat hij vordert
en hij gaat rustig en onbekommerd voort met zijn
werk, vertrouwende dat, als hij maar zal volhouden,
hij ook dit ziekteproces zal weten te overwinnen.
Onbegonnen werk" zegt de scepsis. Maar dat
zeggen niet zij, die blijven gelooven in het welslagen
van hun werk, hoever verwijderd het doel ook moge
schijnen, dat hun voor oogen staat.
Onbegonnen werk". Gelukkig zij, die dit
onbegonnen werk" toch maar.... begonnen zijn.
Want is dit niet het kenmerk van alle idealisme?
WHS.
HET is geen toeval, dat de astrologie de
aandacht heeft van hem, die zich over de
huidige tijdsverschijnselen bezint. De astro
logie geldt, hoewel ten onrechte, als een occulte
leer, en de dagen waarin wij thans leven zijn zeer
rijk aan occultistische behoeften. Wij verkeeren
nog steeds in een kwellende onzekerheid omtrent
de ontwikkeling van het huidig wereld-drama,
waarbij de toekomst van volk en eenling zoo nauw
betrokken zijn, en velen onzer zien zich daardoor
van den steun van een bezitsgevoel beroofd. De
toekomst laat zich op het oogenblik niet vooronder
stellen, en het verlangen naar het bezit van de toe
komst is misschien een der wezenlijkste
menschelijke instincten. Echter de toekomst blijft daar
door een betrekkelijk onverschillige zaak. Maar
thans gevoelen wij het bestaan zelf, de voorwaarde
van ons bewustzijn, bedreigd en de drang tot leven,
die ons stuwt, leidt er ons toe, de onzekere toekomst
toch te willen veroveren. Zoo wordt de toegepaste
astrologie, door de behoefte aan voorspelling de
leunstaf der angstige zielen in tijden van nood.
Het is helaas niet overbodig vast te stellen, dat
deze begeerte naar de uitkomsten der astrologische
toepassing in haar voorspellende functie de bedoeling
van alle ernstige astrologen miskent. De astrologie
gaat uit van de gedachte van een kosmischen
samenhang. Zij meent, dat de mensch, die in het
daglicht treedt, op het oogenblik zijner geboorte
uit den hem omgevenden kosmos indrukken ont
vangt, die zijn lichaam en ziel in een bepaalde
richting dringen. De astroloog nu, bepaalt voor
het uur en de minuut van de geboorte langs de lijn
van astronomische gegevens den stand van het
zonne-stelsel en legt deze uitkomsten neer in een
geijkten vorm, die dan horoscoop wordt genoemd.
Tot zoover gaan de astroloog en de astronoom
samen. Maar terwijl de astronoom slechts gefixeerde
beweging ziet, ontdekt de astroloog op zijn horos
coop een levend mensch, en schept hij van dien
mensch een psycho-physische structuur.
Men mag tegenover de astrologie zoo skeptisch
zich bevinden als men wil, en wij behooren
geenszins tot hare adepten, maar men kan er
niet aan ontkomen, haar grondgedachte van
komischen samenhang te erkennen. Evenmin mag
men uit het oog verliezen, dat de astrologen buiten
gewoon gereserveerd zijn ten aanzien van de voor
spellende conclusies der horoscopen.
Sommigen bepalen zich er toe, waarde te hechten
aan de karakter-omschrijvende functie van den
horoscoop, terwijl anderen, die verder gaan in hun
waardeering van het astrologisch schema, er op
wijzen, dat men hoogstens eenige wetenschap kan
geven omtrent zekere lots-conjuncturen, maar
zich niet kan leenen tot het geven van uitkomst
aangaande positieve feiten.
Het odium, dat de astrologie op zich geladen
heeft van de zijde der erkende wetenschap vindt
zijn oorsprong in de misduiding der astrologische
bedoelingen door een publiek, dat in de horoscoop
bevrediging zoekt voor zijn nieuwsgierigheid en
toekomst-verlangen, en dat niet begrijpt, dat de
astrologen uiterst behoedzaam zijn in het trekken
van hun conclusies en slechts geleid worden door
het streven, volgens hunne methoden een inzicht
te krijgen in het wezen der menschelijke psyche en
haar kosmische bepaaldheid.
Er is veel kritiek te leveren op het astrologische
standpunt. Men kan twijfelen aan de mogelijkheid
eener zoo nauwkeurige vaststelling van het
grondgegeven, het oogenblik der geboorte, dat vergissingen
vermeden kunnen worden, hoewel deze mits,,
door de astrologen duidelijk wordt aanvaard, en
er treffende gevallen bestaan van uitkomsten van
astrologische hypothesen. Men kan, ook al erkent
men de onwedersprekelijke gedachte van den ko
mischen samenhang, de mogelijkheid verwerpen
dat een invloed als de door hen bedoelde door de
hemel-lichamen zou kunnen worden vastgesteld.
Men zou de vraag kunnen stellen, waarom een
hemel-lichaam practisch zou werken wanneer
het boven den horizon staat, en niet wanneer het
onder den horizon staat. Verder rijst de vraag
waarom het moment van de geboorte beslissend zou
zijn en niet het moment der conceptie, en ten slotte
verzekeren ons de astronomen, dat geen enkele
astrophysische straling der hemel-lichamen op dit
oogenblik bekend is, die op karakter-eigenschappen
en levensloop van den mensch invloed zou kunnen
hebben.
DE lezer ziet, dat wij voor de bezwaren tegen
de astrologie niet blind zijn. Toch achten wij
haar miskenning evident. Wij gelooven dat het
onbillijk is, wanneer Prof. Bon in zijn Report on
Astronomy" voor het Internationaal Council of
Scientific Unions", uitroept dat de astronomen de
astrologie niet wel gezind zijn, en de docenten in de
astronomie uitnoodigt het volkomen misleidend
karakter der astrologie aan te toonen en haar
kwaden invloed te dooden.
Wij achten dat onbillijk, in de eerste plaats omdat
astronomie en astrologie geenszins als twee
concurreerende wetenschappen kunnen worden aange
merkt. De bestudeering van den stand der hemel
lichamen is voor den astroloog niet doel, maar
middel. Men mag hem den eisch stellen zijn aange
vochten stellingen astronomisch te fundeeren, maar
de astrologie staat de astronomie nergens in den
weg, zij belemmert in geenen deele hare onder
zoekingen en begeert veeleer een hulpwetenschap
te zijn van de psychologie en para-psychologie.
De astrologie pretendeert niet, zich met occulte
verschijnselen bezig te houden. Niettemin valt zij
door haar occultistische traditie onder de bemoeiin
gen der parapsychologie, wier bedoeling het is,
occulte verschijnselen hun occult karakter te
ontnemen en datgene wat een wonder schijnt aan
dezelfde wetmatigheid te onderwerpen als het nor
male wereldbeeld vertoont.
Het is van belang de plaats van de astrologie te
bepalen, omdat de verwarring tusschen astronomie
en astrologie, waaraan het publiek zich schuldig
maakt haar oorzaak vindt in de dicnoten, welke de
astrologie in de historie zijdelings aan de astronomie
bewezen heeft.
GAAN wij de geschiedenis na, dan vinden wij,
dat de oudste astrologische documenten uit
Ninivéafkomstig zijn en dagteekenen van 700 v. C.
Het is mogelijk, dat de daarin vermelde kennis terug
gaat tot de Sumerische tijden (2000 v. C.). Bij de
Babyloniërs en Assyriërs speelt de astrologie een
groote rol voor de voorspellingen van oorlogen,
hongersnooden, oogst, vischvangst en alles wat
voor den Staat belang had. Nooit voor den
individueelen mensch, hetgeen juist thans meer op den
voorgrond treedt. In Griekenland en Rome begint
de astrologie slechts binnen te dringen omstreeks
de verval-periode, in Griekenland omstreeks 280
v. C., in Rome vooral in den tijd van Augustus. Ook
in Egypte komt de astrologie zeer laat (150 v. C.)
Het Christendom begint met de astrologie te
bestrijden. Geruimen tijd later dringt hij Europa
weer binnen, via de Arabieren, die haar van de laat
antieke wereld hadden overgenomen en via
Byzantium. In de Middeleeuwen bereikt de astrologie een
zeer grooten invloed, die duurt tot in de vijftiende
en zestiende eeuw. Zij wordt gedoceerd aan de
Universiteiten en beoefend in het paleis der Pausen.
Aan de astrologie geloofden Calderon, de
Humannisten, Melanchton en de astronomen Copernicus,
Tycho, Galileï. Met Keppler ( ' 1620) komt de kente
ring, en dan vermindert haar invloeds-sfeer aan
merkelijk, totdat zij in onzen tijd op een nieuwe wijze
naar gelding zoekt.
De astrologie heeft in het verleden voor de astro
nomie inderdaad groote beteekenis gehad. Door
den prikkel van het Staatsbelang ontdekten de
Babyloniërs tal van belangrijke astronomische ver
schijnselen. En door het verlangen naar exact
astrologisch werk bepaalde Tycho met de grootste
nauwkeurigheid den loop der planeten.
Daartegenover hebben de astronomen van nu,
voor de astrologen van nu, weinig waardeering.
Zij meenen dat de astrologen van thans niet gewoon
zijn aan exact-wetenschappelijk werk, en dat zij
geheel empirische redeneeren en eenvoudig be
weren, dat herhaalde ervaring hun geleerd heeft,
dat de door hen onderstelde invloeden werkelijk
aanwezig zijn.
Wij willen dit vooroordeel niet overnemen. En
wij meenen dat aan de astrologie haar kansen moe
ten worden gelaten. Maar wil zij haar stellingen
kunnen bewijzen en haar waarde als hulpweten
schap aantoonen, dan moet zij uit de sfeer geheven
worden der populaire belangstelling en dan moet
het publiek haar niet de reserves uit de handen
nemen, die zij zelve stelt. Zij verschijnt in de hui
dige wereld als een zeer hypothetische wetenschap,
en wij meenen dat zelfs de psychologie en de psycho
techniek uiterst voorzichtig moeten zijn met de
klassificatie harer astrologische waardeering. Haar
taak is thans niet, hulpdiensten te bewijzen aan
de astronomie, maar de erkenning van haar eigen
beginsel te veroveren.
Men late na, haar te brengen in de sfeer der
occultheid. En men late na, in dezen tijd zijn toe
vlucht te zoeken in occultistische experimenten.
Slechts nuchterheid, zelfbeheersching en dappere
overgave aan onze lotsontwikkeling geven ons
die gezonde zielsgesteldheid, welke het ons moge
lijk maakt de moeilijke periode door te komen,
waarin wij nu leven.
R.
PAG. 4 DE GROENE NO. 329i