De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 20 juli pagina 7

20 juli 1940 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

NOLST TRENIT DE eerste maal dat ik Nolst ontmoette en iedereen hem: Treniténoemde en hij zich zelf ook en vooral zeer welluidend en stipt door de telefoon, was bij een voorstelling, die ik gaf in het Gebouw de Werkende Stand" te Amsterdam. Hij had mij toen voorgesteld enkele zijner luimige dichtjes voor te dragen. Hij deed het in lichte zenuwbeteuteringen. Hij was beverig en vroeg te dikmaals: wanneer hij aan de beurt zou zijn en ofschoon ik hem nimmer heb zien blozen, deed hij het bij die publieke gelegenheid. Hij dribbelde in de kleedkamer rond en verdwaalde in de damesafdeeling en be merkte niet dat daar ontbolsterde moeders zaten te rooken. Edoch, zijn nummer kwam. Hij zag, sprak en overwon. Hij had applaus en succes en hij deed of dat gewoon was. Zijne rijmpjes en versjes waren dan ook zeer precieus. Daar er uit de werkende stand niemand in de zaal aanwezig was en hij dus sprak" voor de belezenen en speurders, werden zijne voordrachtjes op waarde genoten. Toen hij afkwam" was hij een ander mensch. Een overwinnaar en om dat te toonen stak hij in de kleedkamer, waar rooken en fluiten verboden is, een pijpie op en bijna werd hij door den ?brandweerman bekeurd, hadde ik hem niet gered. Na afloop van de voorstelling gingen we nog even naar Americain en daar drenkten we ons. Hij dronk in bijzondere zelfstandigheid eerst een brandewijntje met noot en suiker; daarna een biertje; toen een splitje en ten slotte een rhumgrokkie. Hij rookte er bij: sigaretten, pijpjes en sigaartjes. Natuurlijk kreeg ik al dadelijk daardoor groote belangstelling voor hem. Gewone kunstenaars houden zich bij hetzelfde zoopje. Indermiddels keuvelden wij over de kunst en hij sprak van niemand kwaad; wel had hij felle opmer kingen betreffende mannen als: Davids, Pisuisse en de la Mar maar die vrienden zijn in den Hemel en hebben er daar niet veel meer aan. Toch kwam er een lief hoekje van zijn karakter bij die gelegenheid te kijk.... hij als de wijze dichter en de kenner der hooge dingen en de vorscher in de klassieke talen: drukte me dankbaar de hand voor de gelegenheid die ik hem gaf om op mijn tooneel zijn werk te kunnen geven. Zoo bleef het tusschen ons. Nolst heb ik nimmer kunnen vatten of begrijpen. Hij bleef voor mij een puzzel. Soms dacht ik: Pik ik hebbic, maar dan wassie weer foetsie. Dan was hij weer anders want in Trenitéleven een dozijn andere zielen en geesten.... wat bij zijne zielsver huizing moeite met de keuze kan geven. Toen kwam ik in Haarlem te wonen in een zeer groot heerenhuis waar vele van de Haarlemmers mij uitkeken maar ik bleef, want ik was eigenaar al schaamde ik me er voor. Ik had dat huis vijftien duizend gld. te duur betaald en dat gaat ons niet in de koude kleederen zitten. Eens vroeg Charivarius mij ten eten (en vervol gens ook mijne vrouwe) in een klein eethuis of bijna een restaurant en daar aten we zonder trek, alleen verbaasde ik me er wederlings over dat hij alleen de groene korsten van de Camenbert peuzelde en ons het inwendige toedacht. Hij at overigens niet veel doch zeer omzichtig. Zoo maagkwalerig, maar daar leed hij niet aan; wel aan slapeloosheid. We hadden te Haarlem in de Kleine Brinkman een ,kleine' vriendentafel waar ik ook Ko Donker en Dirk Coster en van Deyssel en van Hees soms vond. Er werd veel gebruikt en nu verbaasde ik me over Lodewijk van Deijssel die alleen maar meisiesdrankies sipte als: Madeira, Chambertin, Sherry en fine. Ik hoop niet dat hij dit lezen zal, maar men weet dat hij met zijne oogen naar twee deelen van het Heelal kan zien en nu wist ik niet in welk ik kijken moest. Op een avond was het geheele gezelschap be schonken en geestdriftig, waarover weet ik niet meer, maar wel herinner ik me dat een der dichters zat te weenen omdat hij zijn gelag niet kon betalen en niet naar huis kon tremmen. Gelukkig had ik toen mijn Buick nog en ik tufte Z.Ed. huiswaarts waar hij zich verantwoord heeft. Ik houd overigens veel van zwaar beschonken kunstenaars en ook wel van enkele kunstenaressen. Ze zijn dan zoo oprecht Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE en ze meenen het zoo goed en ze zijn heelemaal geen artisten meer. De dames doen dan glibberig. Er was o.a. eene bekoorlijke weduwe bij, die bij dergelijke gelegenheden steeds een man wilde zijn wat ik haar ernstig heb afgeraden. Naderhand heeft ze daar de vruchten van gepikt want ze schonk alsnog het leven aan een gezonden knaap. Das ook een kunst. Trenitézat er steeds voornaam bij. Aan hem bemerkte men nimmer het aantal zijner slokken. Hij redeneerde door als wijlen Abr. Kuyper en steeds was hij in zijn juiste oogenblik. Eens had ik twist met hem en in tegenwoordigheid van wijlen Leo Lauer. Het ging over het wangedrag van enkele bezit tende Haarlemmers of weledele Muggen die zich in den Ouden Schouwburg aan den Jansweg bij een mijner voorstellingen drankzuchtig hadden mis dragen. Nolst is niet zoo sterk maar wel moedig. Hij werkte ons met zijne woorden en koelbloedigheid tegen de cafémuur. En allen, die Lauer gekend hebben en zijne spieren, weten wat dit beduidt. Nolst won het door zijne onverstoorbaarheid. We dropen beiden af en onze vriendschap verdubbelde. Niemand in Haarlem noemde ons: Cees en Koos. Dat deed hij allén wél en als hij na het einde van de kroegzitting ons uitnoodigde bij zich thuis op een glaasje-vervolg en als hij dan erg slapeloos was, dan bleven we graag een paar uur plakken.... en dan was hij zoo echt vertrouwelijk; maar snappen deed ik hem niet. Hij is een wondermensch. Er was ergens in de buurt van Athene, om nu maar eens wat te noemen, een Tempel waar men een godheid kon raadplegen. Gelukkig weet ik niet hoe die heet, maar daar leek hij op. Eens was ik met hem op een begrafenis van iemand wiens naam ik vergeten heb en daar deed hij net eender alsof hij op het punt was Engelsche les te gaan geven; zoo zelfbewust en onbewogen wat bij een begrafenis een teeken van groote oprechtheid is. Vele begravers doen dan zoet. Nolst was zeer gul met de fooien aan kellners terwijl hij voor zichzelf een rekenaar was. Een gulden drinkgeld was gewoon. De kellners loofden hem dan ook zeer en ze bedienden hem zelfs sprakeloos. EENS had ik een mand kievitseitjes ten geschenke gekregen en ik dacht: Nu noodig ik hem uit. Steeds had hij geweigerd bij mij thuis te komen en zeker niet te eten, maar hij nam het aan. Het waren echter eieren van tureluurs en dat snapte hij en ook dat ik het wist en dat maakte hem dubbel geestig. Ook van Deijssel werd uitgenoodigd op visite en hij antwoordde mijne vrouw in de Fransche taal: ,,Une visite madame, pas si vite". Ik vermeen dat Trenitéveel goeds deed in stilte. Ik geloof dat hij aalmoezen gaf waarvan zijn zenuwachtige linkerhand niets wist. Net de knaap er voor, al is hij nu net als ik: zeuventig. Iets zeer bijzonders van hem was, dat hij bij het betreden van het stationsplein en komende uit het station.... zijne voeten veegde .... want zegde hij Haarlem is te goed voor bvb: Amsterdamsch stof. Ook iets bijzonders is: het handschrift van Nolst. Beziet dit eens lezers en lezeressen. Het is de moeite waard. Ik ben handschriftkundige en letterkundige (Het maakte Trenitéaltijd korzelig als hij dat woord: Kundige las). Schriftkundige ben ik al vele jaren voor de klanten van het Rotterdamsch Nieuwsblad. Vele jaren, wel dertig zoowat en ik maakte nimmer n fout, zooals vele deskundigen voor de Recht banken en ik berekende een gulden per stuk daarvoor en ik doe dit nog en onfeilbaar, niet waar lezers en lezeressen? .... welnu ik vond in zijn handschrift: heerschzucht, standvastigheid, voortvarendheid, schranderheid en trots op werk en naam als zijne deugden. Als ondeugden vond ik veel meer maar als iemand jarig is dan ga je hem dat niet opkleven. Een ietewatje mag wel: hij is o.a. moedig, wellevend en opgewekt. Wacht even dat zijn deugden. Hij is ijdel.... ijdel als een mensch. Hij is berekenend en nog meer. Er zijn twee soorten menschen op deze planeet: de hengelaars en de niet-hengelaars. Trenitéis het laatste. Ik zag hem nog nooit met kanus en wurmenbak langs de Spaarne kuieren op snap van een aaltje of stokvischje. Ik ben wel zoo iets maar bij mij komt er dat niet op aan. Ik ben te onbeduidend. Er zijn nóg twee soorten lieden op onze aarde dat zijn: de gevers en de nemers en Nolst behoort tot de eersten. Hij geeft altijd zichzelf weg al kan je hem niet tusschen je vingers houden. Hij geeft. Hij geeft zijnen raad en zijne daad en zijn kennis van de engelsche taal. En ik tik er bij dat ik hem beschouw als de beste Engelsche-taal-leeraar van ons land. Dikwerf stuitte het hem dat ik vreemde talen zat te spreken. Als ik dat deed uit verwaand heid en speelschheid en wankennis zegde hij steeds na een trek aan zijn kinderpijpie en een slokje van zijn noot met brandewijn: Spreek je moerstaal". Ging ik me dan in het Engelsch verslingeren dan werd hij duivelachtig en hoonde hij mij en bespotte hij mij in het openbaar. Eens kreeg ik een opdracht om zes mijner liedjes in het Engelsch te vertalen, al heb ik een zeer groote hekel aan die taal om de duizenden vreemde woorden, de tehaatjes en de aijtjes. Ik vertaalde en ik liet het hem lezen. Het was knudde. Het was desnoods Eskimoosch, Rotter damsch, maar Engelsch was het niet. Hij sprak het zoo soepel met zijne lippen als een echte Brit.... met een zoenmondje. Hoe hij dacht over mijne liedjes weet ik niet zoo juist, maar ik geloof dat ze hem wel aanstonden. Hij prees echter nooit iemand in gezelschap van anderen. Wel kon hij spotten en om iemand laten lachen en dat waren dan altijd onoprechte aanstellers. Hij haatte den leugen, als die manlijk is? Op een' aansteller vloog hij af als een wesp. En ik kan me soms zoo innig aanstellen als ik gelukkig ben. Wel eet ik dan veel zoetigheid daartegen maar Nolst had me in de gaten en gaf me dadelijk een peuntje woorden. Dat aanstellen bij mij, ik herhaal het, is welbehagen en maling hebben aan de menschheid en het zwerk. Soms begon ik er gauw mede als ik Nolst zag aanwapperen met zijne niet te lange en baronnenbeenen. Ik woonde op het Franshalsplein en hij op de Ged. Oude Gracht en ik bracht hem dus dikmaals thuis en dan kon hij zulke geestige dingen zeggen tegen niemand anders dan mij, wat ik verspilling vond. Ook trachtte ik hem wel eens te verleiden om kwaad van anderen te gaan spreken maar dat lukte me nooit. Roddelen" noemt men dat op het tooneel. En dat is niet geoorloofd aldaar, ais rnen het alleen maar over zichzelf heeft. Het bovenhuis van zijn mooie huis had Trenit verhuurd aan lieden. Hij woonde beneden als vrij gezel in een liefelijke vrijheid. Wat was het er doorwoond en gezellig. Wat een moeielijke boeken had hij en wat een oude dingetjes. Hij at van den kok hoe ik het hem ook afried. Dat eten was zoo doordeweeksch U weet wel: zju met een happie dit en een zooitje vleesch, maar hij smulde er van. Ik heb het eens mede gemaakt. Het rook nog al naar de oude spruitjes. Daar was me die Nolst te goed voor, dien ik gaarne aan hoogere maaltijden zag zitten met sellerietjes en kuitjes en forelletjes. Zijn werk aan de Groene en zijne vertalingen en oorspronkelijke gedichten vind ik altijd voornaam, veroorloofd en schrander. Van zoogenaamde ero tische tafereelen vond ik nimmer iets bij hem. Hij sprak ook nimmer over de weldadigheden van het vleesch. (Ik moet oppassen want ik zou wel eens gewaagd kunnen worden en hoe zeer de soosleden er ook op gesteld zouden zijn .... ik doe het niet.... ik laat het noode). Als ik zijne geschiedkundige dichten lees begin ik al dadelijk met het belangrijk te vinden. Hij geeft dadelijk het rake. Het juiste en beschaafde, ofschoon ik iets wat beschaafd is meestal verafschuw en vooral op Vrijdag (vastendag). Lees ik in zijne regelen en treed ik ook zijn menschelijk oogenblik dan ben ik tevreden er mede. En ik betreur de menschen die het geleerd vinden. Meestal zijn het zelf geleerden en die kunnen de geleerdheid bij anderen niet uitstaan. Nolst was eens langen tijd ziek en dood. Maar daar twijfelde ik aan. Niets voor hem om zich noodeloos moe te maken. Hij leefde nog en ik schreef hem een overgevoeligen maar weigemeenden brief en een jaar daarna antwoordde hij. Hij was dus nog niet ter kiste. En ik hoop en wil en wensch en bid dat hij daar nog zeer lang buiten zal blijven. Ik wensch hem gezonde en sterke dagen die vol van welvaart en voorspoed moeten zijn. Ik wensch hem zijn pijplust en zijn slok en ik hoop dat hij over mij zal oordeelen als ik over hem .... trouwhartig. Trenitéik eindig met den tik en niet met het hart. Slainat had, slamat minoem Slamat tidoer J. H. SpEENHOFt,DE GROENE" N EDE RLAN D'S ORIGINEELSTE WEEKBLAD PAG. 7 DE GROENE No. 1291

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl