Historisch Archief 1877-1940
NOLST TRENIT
DE eerste maal dat ik Nolst ontmoette en
iedereen hem: Treniténoemde en hij zich
zelf ook en vooral zeer welluidend en stipt
door de telefoon, was bij een voorstelling, die ik gaf
in het Gebouw de Werkende Stand" te Amsterdam.
Hij had mij toen voorgesteld enkele zijner luimige
dichtjes voor te dragen. Hij deed het in lichte
zenuwbeteuteringen. Hij was beverig en vroeg te dikmaals:
wanneer hij aan de beurt zou zijn en ofschoon ik
hem nimmer heb zien blozen, deed hij het bij die
publieke gelegenheid. Hij dribbelde in de kleedkamer
rond en verdwaalde in de damesafdeeling en be
merkte niet dat daar ontbolsterde moeders zaten te
rooken.
Edoch, zijn nummer kwam. Hij zag, sprak en
overwon. Hij had applaus en succes en hij deed of
dat gewoon was. Zijne rijmpjes en versjes waren
dan ook zeer precieus. Daar er uit de werkende
stand niemand in de zaal aanwezig was en hij dus
sprak" voor de belezenen en speurders, werden
zijne voordrachtjes op waarde genoten.
Toen hij afkwam" was hij een ander mensch.
Een overwinnaar en om dat te toonen stak hij in de
kleedkamer, waar rooken en fluiten verboden is, een
pijpie op en bijna werd hij door den ?brandweerman
bekeurd, hadde ik hem niet gered.
Na afloop van de voorstelling gingen we nog even
naar Americain en daar drenkten we ons. Hij dronk
in bijzondere zelfstandigheid eerst een brandewijntje
met noot en suiker; daarna een biertje; toen een
splitje en ten slotte een rhumgrokkie. Hij rookte er
bij: sigaretten, pijpjes en sigaartjes. Natuurlijk
kreeg ik al dadelijk daardoor groote belangstelling
voor hem. Gewone kunstenaars houden zich bij
hetzelfde zoopje.
Indermiddels keuvelden wij over de kunst en hij
sprak van niemand kwaad; wel had hij felle opmer
kingen betreffende mannen als: Davids, Pisuisse en
de la Mar maar die vrienden zijn in den Hemel en
hebben er daar niet veel meer aan.
Toch kwam er een lief hoekje van zijn karakter
bij die gelegenheid te kijk.... hij als de wijze
dichter en de kenner der hooge dingen en de vorscher
in de klassieke talen: drukte me dankbaar de hand
voor de gelegenheid die ik hem gaf om op mijn
tooneel zijn werk te kunnen geven. Zoo bleef het
tusschen ons.
Nolst heb ik nimmer kunnen vatten of begrijpen.
Hij bleef voor mij een puzzel. Soms dacht ik: Pik
ik hebbic, maar dan wassie weer foetsie. Dan was
hij weer anders want in Trenitéleven een dozijn
andere zielen en geesten.... wat bij zijne zielsver
huizing moeite met de keuze kan geven.
Toen kwam ik in Haarlem te wonen in een zeer
groot heerenhuis waar vele van de Haarlemmers mij
uitkeken maar ik bleef, want ik was eigenaar al
schaamde ik me er voor. Ik had dat huis vijftien
duizend gld. te duur betaald en dat gaat ons niet in
de koude kleederen zitten.
Eens vroeg Charivarius mij ten eten (en vervol
gens ook mijne vrouwe) in een klein eethuis of bijna
een restaurant en daar aten we zonder trek, alleen
verbaasde ik me er wederlings over dat hij alleen
de groene korsten van de Camenbert peuzelde en ons
het inwendige toedacht. Hij at overigens niet veel
doch zeer omzichtig. Zoo maagkwalerig, maar daar
leed hij niet aan; wel aan slapeloosheid.
We hadden te Haarlem in de Kleine Brinkman
een ,kleine' vriendentafel waar ik ook Ko Donker
en Dirk Coster en van Deyssel en van Hees soms
vond. Er werd veel gebruikt en nu verbaasde ik me
over Lodewijk van Deijssel die alleen maar
meisiesdrankies sipte als: Madeira, Chambertin, Sherry en
fine. Ik hoop niet dat hij dit lezen zal, maar men
weet dat hij met zijne oogen naar twee deelen van
het Heelal kan zien en nu wist ik niet in welk ik
kijken moest.
Op een avond was het geheele gezelschap be
schonken en geestdriftig, waarover weet ik niet
meer, maar wel herinner ik me dat een der dichters
zat te weenen omdat hij zijn gelag niet kon betalen
en niet naar huis kon tremmen. Gelukkig had ik
toen mijn Buick nog en ik tufte Z.Ed. huiswaarts
waar hij zich verantwoord heeft. Ik houd overigens
veel van zwaar beschonken kunstenaars en ook wel
van enkele kunstenaressen. Ze zijn dan zoo oprecht
Restaurant DORRIUS
N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam
PLATS DU JOUR EN A LA CARTE
en ze meenen het zoo goed en ze zijn heelemaal geen
artisten meer. De dames doen dan glibberig. Er was
o.a. eene bekoorlijke weduwe bij, die bij dergelijke
gelegenheden steeds een man wilde zijn wat ik haar
ernstig heb afgeraden. Naderhand heeft ze daar de
vruchten van gepikt want ze schonk alsnog het
leven aan een gezonden knaap. Das ook een kunst.
Trenitézat er steeds voornaam bij. Aan hem
bemerkte men nimmer het aantal zijner slokken.
Hij redeneerde door als wijlen Abr. Kuyper en steeds
was hij in zijn juiste oogenblik.
Eens had ik twist met hem en in tegenwoordigheid
van wijlen Leo Lauer.
Het ging over het wangedrag van enkele bezit
tende Haarlemmers of weledele Muggen die zich
in den Ouden Schouwburg aan den Jansweg bij een
mijner voorstellingen drankzuchtig hadden mis
dragen.
Nolst is niet zoo sterk maar wel moedig. Hij
werkte ons met zijne woorden en koelbloedigheid
tegen de cafémuur. En allen, die Lauer gekend
hebben en zijne spieren, weten wat dit beduidt.
Nolst won het door zijne onverstoorbaarheid. We
dropen beiden af en onze vriendschap verdubbelde.
Niemand in Haarlem noemde ons: Cees en Koos.
Dat deed hij allén wél en als hij na het einde van de
kroegzitting ons uitnoodigde bij zich thuis op een
glaasje-vervolg en als hij dan erg slapeloos was, dan
bleven we graag een paar uur plakken.... en dan
was hij zoo echt vertrouwelijk; maar snappen deed
ik hem niet. Hij is een wondermensch. Er was
ergens in de buurt van Athene, om nu maar eens
wat te noemen, een Tempel waar men een godheid
kon raadplegen. Gelukkig weet ik niet hoe die heet,
maar daar leek hij op.
Eens was ik met hem op een begrafenis van
iemand wiens naam ik vergeten heb en daar deed
hij net eender alsof hij op het punt was Engelsche les
te gaan geven; zoo zelfbewust en onbewogen wat
bij een begrafenis een teeken van groote oprechtheid
is. Vele begravers doen dan zoet.
Nolst was zeer gul met de fooien aan kellners
terwijl hij voor zichzelf een rekenaar was. Een
gulden drinkgeld was gewoon. De kellners loofden
hem dan ook zeer en ze bedienden hem zelfs
sprakeloos.
EENS had ik een mand kievitseitjes ten geschenke
gekregen en ik dacht: Nu noodig ik hem uit.
Steeds had hij geweigerd bij mij thuis te komen en
zeker niet te eten, maar hij nam het aan. Het waren
echter eieren van tureluurs en dat snapte hij en ook
dat ik het wist en dat maakte hem dubbel geestig.
Ook van Deijssel werd uitgenoodigd op visite en
hij antwoordde mijne vrouw in de Fransche taal:
,,Une visite madame, pas si vite".
Ik vermeen dat Trenitéveel goeds deed in stilte.
Ik geloof dat hij aalmoezen gaf waarvan zijn
zenuwachtige linkerhand niets wist. Net de knaap
er voor, al is hij nu net als ik: zeuventig.
Iets zeer bijzonders van hem was, dat hij bij het
betreden van het stationsplein en komende uit het
station.... zijne voeten veegde .... want zegde hij
Haarlem is te goed voor bvb: Amsterdamsch stof.
Ook iets bijzonders is: het handschrift van Nolst.
Beziet dit eens lezers en lezeressen. Het is de moeite
waard. Ik ben handschriftkundige en letterkundige
(Het maakte Trenitéaltijd korzelig als hij dat woord:
Kundige las). Schriftkundige ben ik al vele jaren
voor de klanten van het Rotterdamsch Nieuwsblad.
Vele jaren, wel dertig zoowat en ik maakte nimmer
n fout, zooals vele deskundigen voor de Recht
banken en ik berekende een gulden per stuk daarvoor
en ik doe dit nog en onfeilbaar, niet waar lezers en
lezeressen? .... welnu ik vond in zijn handschrift:
heerschzucht, standvastigheid, voortvarendheid,
schranderheid en trots op werk en naam als zijne
deugden. Als ondeugden vond ik veel meer maar als
iemand jarig is dan ga je hem dat niet opkleven.
Een ietewatje mag wel: hij is o.a. moedig, wellevend
en opgewekt. Wacht even dat zijn deugden. Hij is
ijdel.... ijdel als een mensch. Hij is berekenend en
nog meer.
Er zijn twee soorten menschen op deze planeet:
de hengelaars en de niet-hengelaars. Trenitéis het
laatste. Ik zag hem nog nooit met kanus en
wurmenbak langs de Spaarne kuieren op snap van een aaltje
of stokvischje. Ik ben wel zoo iets maar bij mij komt
er dat niet op aan. Ik ben te onbeduidend.
Er zijn nóg twee soorten lieden op onze aarde dat
zijn: de gevers en de nemers en Nolst behoort tot
de eersten. Hij geeft altijd zichzelf weg al kan je
hem niet tusschen je vingers houden. Hij geeft.
Hij geeft zijnen raad en zijne daad en zijn kennis
van de engelsche taal. En ik tik er bij dat ik hem
beschouw als de beste Engelsche-taal-leeraar van
ons land. Dikwerf stuitte het hem dat ik vreemde
talen zat te spreken. Als ik dat deed uit verwaand
heid en speelschheid en wankennis zegde hij steeds
na een trek aan zijn kinderpijpie en een slokje van
zijn noot met brandewijn: Spreek je moerstaal".
Ging ik me dan in het Engelsch verslingeren dan
werd hij duivelachtig en hoonde hij mij en bespotte
hij mij in het openbaar.
Eens kreeg ik een opdracht om zes mijner liedjes
in het Engelsch te vertalen, al heb ik een zeer groote
hekel aan die taal om de duizenden vreemde woorden,
de tehaatjes en de aijtjes.
Ik vertaalde en ik liet het hem lezen. Het was
knudde. Het was desnoods Eskimoosch, Rotter
damsch, maar Engelsch was het niet. Hij sprak het
zoo soepel met zijne lippen als een echte Brit....
met een zoenmondje.
Hoe hij dacht over mijne liedjes weet ik niet zoo
juist, maar ik geloof dat ze hem wel aanstonden. Hij
prees echter nooit iemand in gezelschap van
anderen.
Wel kon hij spotten en om iemand laten lachen
en dat waren dan altijd onoprechte aanstellers. Hij
haatte den leugen, als die manlijk is?
Op een' aansteller vloog hij af als een wesp. En
ik kan me soms zoo innig aanstellen als ik gelukkig
ben. Wel eet ik dan veel zoetigheid daartegen maar
Nolst had me in de gaten en gaf me dadelijk een
peuntje woorden. Dat aanstellen bij mij, ik herhaal
het, is welbehagen en maling hebben aan de
menschheid en het zwerk. Soms begon ik er gauw mede als
ik Nolst zag aanwapperen met zijne niet te lange en
baronnenbeenen.
Ik woonde op het Franshalsplein en hij op de Ged.
Oude Gracht en ik bracht hem dus dikmaals thuis
en dan kon hij zulke geestige dingen zeggen tegen
niemand anders dan mij, wat ik verspilling vond.
Ook trachtte ik hem wel eens te verleiden om
kwaad van anderen te gaan spreken maar dat lukte
me nooit. Roddelen" noemt men dat op het
tooneel. En dat is niet geoorloofd aldaar, ais rnen
het alleen maar over zichzelf heeft.
Het bovenhuis van zijn mooie huis had Trenit
verhuurd aan lieden. Hij woonde beneden als vrij
gezel in een liefelijke vrijheid. Wat was het er
doorwoond en gezellig. Wat een moeielijke boeken had
hij en wat een oude dingetjes. Hij at van den kok
hoe ik het hem ook afried. Dat eten was zoo
doordeweeksch U weet wel: zju met een happie dit en een
zooitje vleesch, maar hij smulde er van. Ik heb het
eens mede gemaakt. Het rook nog al naar de oude
spruitjes.
Daar was me die Nolst te goed voor, dien ik
gaarne aan hoogere maaltijden zag zitten met
sellerietjes en kuitjes en forelletjes.
Zijn werk aan de Groene en zijne vertalingen en
oorspronkelijke gedichten vind ik altijd voornaam,
veroorloofd en schrander. Van zoogenaamde ero
tische tafereelen vond ik nimmer iets bij hem. Hij
sprak ook nimmer over de weldadigheden van het
vleesch. (Ik moet oppassen want ik zou wel eens
gewaagd kunnen worden en hoe zeer de soosleden
er ook op gesteld zouden zijn .... ik doe het niet....
ik laat het noode).
Als ik zijne geschiedkundige dichten lees begin ik
al dadelijk met het belangrijk te vinden. Hij geeft
dadelijk het rake. Het juiste en beschaafde, ofschoon
ik iets wat beschaafd is meestal verafschuw en
vooral op Vrijdag (vastendag).
Lees ik in zijne regelen en treed ik ook zijn
menschelijk oogenblik dan ben ik tevreden er mede. En
ik betreur de menschen die het geleerd vinden.
Meestal zijn het zelf geleerden en die kunnen de
geleerdheid bij anderen niet uitstaan.
Nolst was eens langen tijd ziek en dood. Maar
daar twijfelde ik aan. Niets voor hem om zich
noodeloos moe te maken. Hij leefde nog en ik schreef
hem een overgevoeligen maar weigemeenden brief
en een jaar daarna antwoordde hij. Hij was dus nog
niet ter kiste. En ik hoop en wil en wensch en bid
dat hij daar nog zeer lang buiten zal blijven. Ik
wensch hem gezonde en sterke dagen die vol van
welvaart en voorspoed moeten zijn. Ik wensch hem
zijn pijplust en zijn slok en ik hoop dat hij over mij
zal oordeelen als ik over hem .... trouwhartig.
Trenitéik eindig met den tik en niet met het hart.
Slainat had, slamat minoem
Slamat tidoer
J. H.
SpEENHOFt,DE GROENE"
N EDE RLAN D'S
ORIGINEELSTE
WEEKBLAD
PAG. 7 DE GROENE No. 1291