Historisch Archief 1877-1940
In het teeken
van Charivarius
V OOR ons, journalisten, is Charivarius iemand,
die er persoonlijk belang bij heeft, dat wij
slecht schrijven. De beste manier om hem
te huldigen zou dan ook zijn, dat wij bij deze ge
legenheid tante Betje van stal haalden, Barbertje
lieten hangen en Shakespeare verkeerd citeerden.
Wij zouden ons uit de hoogeschool van de journa
listiek op de glibberige paden moeten aanstrengen
om aldaar een scheeve Nederlandsche schaats te
rijden naar de cosy-corner, doch zou dit wijzen op
oorspronkelijkheid? Neen om niet te zeggen: nog
maals neen ! Weliswaar glanst ons gelaat in het
teeken van de feestvreugde, maar nu zich onge
twijfeld talloozen zullen opmaken om zich bij ons
aan te sluiten, ware het onmeedoogenloos, hun het
gras voor de voeten weg te maaien en wij willen dan
ook onze taalfouten niet verder naar voren brengen,
doch zonder meer den meester prijzen om wat er
heelemaal niet ,,meester"-lijk aan hem is. Wij
zinspelen nu op zijn humor.
Immers voor den goedigen journalist, die alle dag
kans krijgt om fouten te maken en deze kans ook
dikwijls waarneemt zou Charivarius een lastige
schoolmeester zijn, wanneer hij niet een pleizierige
man was met optimisme genoeg om uit loutere
ergernis zijn brood te eten en daar zeventig jaar bij
te worden. Deze standvastigheid in de boosheid
veronderstelt een vast karakter of een groot pleizier.
Hoe is het mogelijk, vraagt men zich af, dat iemand
week in en week uit zich ergert en onderwijl anderen
amuseert, hoe is het mogelijk, dat hij onuitputtelijk
schijnt in andermans tekortkomingen? De dichter
lijke ziel van Charivarius te ontleden, zou ons een
blik doen werpen in de raadselen der opgeruimde
verontwaardiging, waarbij de schrandere lezer wel
verzocht wordt, op te merken, dat het woord opge
ruimd" dubbelzinnig is, want het beteekent zoowel
blijmoedig" en weggenomen". In beide
beteekenissen is de verontwaardiging van Charivarius be
wonderenswaardig, want deze man, die zich telkens
weer boos maakt over ons, journalisten verliest daar
nooit zijn goed humeur bij, en zijn verontwaardiging
wordt dan ook opgeruimd door zijn grappigheid.
Men voelt wel, dat men hier te maken heeft met
iets raadselachtigs.
Cornelis Veth zou dit meer psycho-analytisch
kunnen behandelen, indien hij bijvoorbeeld bewijzen
mocht, dat Charivarius in zijn prille jeugd zoetjes
aan eenigen tijd geleden dus een duimzuiger was
met een moedertaalbinding, hetgeen dan een
rectificatie-tendenz te voorschijn riep, welke geactiveerd
wordt zoodra een medemensen iets uit zijn duim
zuigt (ieders eigen duim is de bedoeling) met het
gevolg, dat de actieve correctiefactor in de plaats
treedt van het smartgevoel over de
moedertaalverknochting. Dit kan men uitdrukken in een
psychische formule, naar behoefte kiesch of onkiesch
doch het komt ons voor, dat de journalist, die zich
de raadselziel van Charivarius wil blootleggen, met
deze hypothese van eventueel Cornelis Veth niet
diep genoeg afdaalt naar de cryptische verschijn
selen der psychische motiveering, of om het groote
woord gelaten uit te spreken, dat heel de theoretische
zielduiding van Veth toch maar populaire weten
schap is.
HET is echter minder onze bedoeling, Cornelis
Veth te beleedigen dan Charivarius te huldigen
en daar deze beide broeders in de dwaasheid ons
beurt om beurt voorlichten door het parabolische
lampschijnsel der parodie, willen ook wij ons licht
niet onder de korenmaat stellen en herhalen dus
de principiëele vraag, die de dag van vandaag wegens
zijn feestelijk karakter naar onze lippen dringt:
hoe is het mogelijk?"
Ja, gevierde jubilaris en lieftallige lezeres, hoe is
het mogelijk, dat iemand zeventig jaar wordt met
het ongewroken aanwijzen van allerhande stijl
fouten in onze Nederlandsche dagbladen, terwijl de
wereld, die ons om zoo te zeggen omringt, de gewel
digste veranderingen ondergaat? Hebt gij daar
over wel eens nagedacht?
Van de talrijke antwoorden, die Gij in dat onwaar
schijnlijke geval ongetwijfeld zoudt hebben gegeven,
is zeker dit het meest juiste: het komt, omdat er
niets verandert.
Langer dan dertig jaar is het geleden, dat Chari
varius zijn reuzestrijd begon en zich den vulpen
houder aangordde tegen de viri obscurissimi van
deze eeuw, de taalverbasterende dagbladschrijvers.
En nog komen zij altijd aan op de plaats des onheus,
wanneer het geheele perceel reeds herschapen is in
een vuurzee, nog noemen zij iederen boerenkinkel,
die door een doodgewonen kwakzalver werd afgezet
een slachtoffer" alsof de slachtofferande niet
meer dan een peulschilletje ware , voortdurend
berichten zij ons, dat een vraagstuk meerdere zijden
heeft, hoewel noch u noch ik er ooit een zijde van
zagen. Dat Charivarius het volhoudt, is een wonder,
bijna zoo groot als dat alle anderen het ook vol
houden.
O ! edele, bewonderenswaardige en onuitroeibare
domheid van den schrijvenden mensch, hardnek
kigste misverstand, zekerste zmneteeken der onein
digheid ! Wat zijt gij grootsch ! Oorlogen worden
beslecht (dit beteekent niet alleen, dat zij altijd
slechter worden, maar dat er ook altijd weer een
eind aan komt). Echter de oorlog tegen de domheid
is eindeloos. En dus ook: onbegonnen werk.
WIE nog betrekkelijk jong is, kan zich dan ook
niet meer voorstellen, dat Charivarius een
maal begon. Het is hem te moede, alsof deze dappere
man van alle eeuwigheid geprotesteerd heeft tegen
het taalgebruik der dagbladschrijvers, ja: of hij
Barbertje reeds van den smadelijken wurgdood door
verhanging heeft weten te redden, toen Multatuli
nog geboren worden moest. Charivarius is niet een
tijdvak in de geschiedenis, maar Charivarius is een
aspect van de geschiedenis. Hij wordt ook geen
zeventig jaar op 20 Juli. Weliswaar doet dit doctor
G. Nolst Trenité, en waarachtig met eere, maar
Charivarius, die nu geen wit wil zien", is eeuwig.
Zijn naam is het beginsel van den moed der wanhoop
waarmede de goden vergeefs tegen de domheid
worstelen.
Charivarius is meer dan een groot man. Een groot
man slaagt ergens in, of zoo goed als. Maar Chari
varius heeft absoluut geen succes. Iedereen weet,
hoe deze auteur het land heeft aan taalnarigheden,
iedereen weet nu ook, dat hij zeventig jaar heet te
zijn, maar men zal hem niet ontzien en rustig voort
gaan met het opschrijven van baarlijken,
overbodigen en schandelijken onzin. Ook hij echter zal
niet verzaken. Voordat Charivarius geboren werd,
schreef menigeen slecht Nederlandsch en wanneer
ooit de dag zou moeten aanbreken, dat de naam van
Charivarius niets anders meer oproept dan een
herinnering aan een der meest grandioze gevechten,
die ooit geleverd werden op papier, zal menigeen
nog slecht Nederlandsch vervaardigen. Charivarius
zal nutteloos geweest zijn als al de groote en heilige
dwazen der aarde, nutteloos als de schoonheid,
nutteloos als het wilde spel van zon en schaduw in
een woestijnkloof, waar nooit iemand komt.
Maar hij zal trouw gebleven zijn aan deze
grootsche nutteloosheid ! Niets zal hem hebben ontmoe
digd of verzwakt. Hij zal de felicitatiebrieven lezen,
die hij ontvangt en hij zal glimlachen, omdat hij
met voldoening ziet, dat de menschheid waarlijk niet
in staat is, iets te leeren. Hij zal honderd jaar worden
en het zal hem pleizier doen als de zetter van zijn
eeuwfeestbericht er een nul in vergeet, want Chari
varius wordt heusch vandaag geen zeventig, maar
voor de zevende maal wordt hij een jongen van tien
jaar, heerlijk erover verbaasd, dat de menschen
alles zoo verkeerd doen. Zijn spel met onze domheid
heeft gee,n einde.
Wij beloven hem dan ook namens allen, die de
pen hanteeren, dat wij zullen voortgaan met het
schrijven van afschuwelijke narigheden. Niemand
van ons zal hem teleurstellen met de bittere ervaring,
dat er geen fouten meer worden gemaakt. Hij zal
zijn pleizier aan ons blijven beleven en wij ver
zekeren hem van harte, dat wij kennis zullen blijven
nemen van zijn opgeruimde verontwaardiging, even
vol bewondering en even onverbeterlijk als wij ten
zijnen opzichte jaar in jaar uit geweest zijn.
ANTON VAN DUINKERKEN
PAG. 8 DE GROENE N». 3291