De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 27 juli pagina 13

27 juli 1940 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

Rampen in den tuin DROOGTE DE tuinbezitter is als de boer: het weer is nooit naar zijn zin ! Altijd mankeert er iets aan; het is of te nat of te droog, of te koud of te warm. Een echte tuinman is altijd ontevreden. In het vroege voorjaar, in de maand Maart, moet het droog zijn, zodat de grond goed kan worden bewerkt en losgemaakt. Tegen de tijd dat geplant wordt is er regen nodig, niet teveel maar toch geregeld een buitje en wordt er gras gezaaid dan moest het eigen.'ijk lauw water regenen ! Maar natuurlijk gaat het altijd an ders en dan is de tuinman ontevreden. Als in April dag in dag uit een harde wind uit het Oosten waait en de hemel strak blauw is, als elke dag de zon aan kracht wint maar de nachten koud zijn, juicht de stedeling over het mooie voor jaarsweer maar de tuinbezitter denkt alleen maar aan zijn mooie, nieuwe planten en verwenst die stralende zon. Hij kan niet genieten, hoe graag hij ook zou willen, als tegelijkertijd zijn tuin lijdt. De gevoelens en wensen van de tuin man houden ook nog nauw verband met de grondsoort van zijn tuin. Be staat die uit zware klei, dan mag het volgens hem geen druppel regenen zo lang er wordt geplant of gezaaid want als hij loopt over zijn natte grond wordt deze hard en ondoordringbaar als ce ment, zodat er niets in groeit. Dan moet hij wachten en nog eens wachten, net zo lang totdat het weer helemaal droog is. Maar ligt zijn tuin op hoge, droge zandgrond dan moet het elke dag regenen, elke dag een flinke bui. Al kijken de vacantiegangers nog zo boos, de tuinbezitter glundert en zijn bloe men bloeien ! Terwijl de onweersbui met slagregens en stormen als een noodlot over de tuin joeg, kunnen we ons tegen de droogte wapenen. Water is in ons land altijd wel te krijgen en al is kunstmatige besproeiing niet hetzelfde als regen, het is toch altijd beter dan niets. Als we de bloemen water gaan geven moeten we dit met overleg doen en als we iets doen laten we het dan ook goed doen. Sproeien we elke dag een beetje dan bereiken we daarmee niets; inte gendeel, we doen de tuin eer kwaad dan goed, want dit kleine beetje water ver dampt direct zonder de wortels te be reiken, terwijl de grond erdoor ver armt. Pas als de planten merkbaar van de droogte lijden, als de stengels slap worden en het blad een beetje geel, als de groei plotseling tot staan schijnt te komen, dan gaan we water geven en dan niet een klein beetje maar bij stro men. Dan zetten we de border als 't ware onder water, totdat de grond ge heel doordrenkt is. Het is ongelofelijk FA F. SINEMUS 20 Leidschestraat 22 AMSTERDAM C. GEKL OVERHEMDEN NAAR MAAT VAN Fl. 8. AF PRIMA COUPE EN AFWERKING EIGEN ATELIER Handschrift-Analyse ± 2oongelïnieerde regels in snel schrift m. handteekening. Opgave geboorte, nationaliteit, geslacht, beroep, te st. a. C. Adams, Aerdenhout. Strengste geheimh. Erv. uitgebr. on derzoek fl. 2.50. Giro 351908. hoeveel water er nodig is om na een droge periode de grond nat te maken. Als het regent is de hemel bewolkt en zonder zon. Bij het sproeien trach ten we zoveel mogelijk onder dezelfde omstandigheden te werken,, dus ook zonder zon. Dus beginnen we 's mor gens heel vroeg, voor de zon op is, of we wachten tot 's avonds, tot de zon laag staat en weinig kracht meer heeft. Na een hele dag gewerkt te hebben in de hitte van een zomermiddag valt het niet mee tot 's avonds te sproeien maar wie van zijn tuin houdt heeft er wat voor over. Heel vaak ligt een gedeelte van de tuin al weder in de schaduw van hoge boomen of een dichtbijgelegen bouwblok en hier behoeven we dan niet zolang te wachten. Als we een sproeier laten draaien verfrist het blad maar doen we dit geregeld dan smetten de bloemen. Witte lelies krijgen bruine randjes, campanula's kleven aan el kaar, zonnebloemen worden te zwaar en knakken. Het zijn allereerst de wor tels, die het water nodig hebben en dus kunnen we er mee volstaan de grond tussen de planten goed nat te maken. Blijft het droog en zonnig dan blijven wij sproeien, om de andere dag of twee maal per week, en op heel droge grond soms elke dag. Alleen het gras kunnen we voortdurend nat houden, zelfs in de volle zon kan hier de hele dag een sproeier draaien. Maar met water geven alleen zijn we niet klaar. Door al dat geplens slaat de grond dicht. Al zijn we nog zo voorzichtig, al zorgen we dat het water nooit met kracht op de plan ten of op de grond terecht komt, dit vastslempen van de bodem door sproei en is niet te voorkomen. Met een schof fel maken we dus geregeld het bovenste grondlaagje los zodat de lucht er in kan doordringen. Sproeien we daarna weer dan wordt het water ook beter opgezogen en loopt het niet over de vaste grond weg naar de laagste ge deelten van de tuin. Het wordt dus sproeien, schoffelen, sproeien, schoffe len, zolang de droogte duurt. Hebben we een helling in de tuin, b.v. een schuilkelder dan is het moei lijk de planten hierop aan de groei te krijgen. Ook al is de grondlaag er bo venop voldoende en zijn er planten ge kozen, die ondiep wortelen en die tegen droogte bestand zijn, het regenwater loopt dadelijk langs de helling naar be neden en alles verschroeit. Nu kunnen we rondom elke struik een geul maken met een walletje en hierin het water laten lopen dat daar dan staan blijft en langzaam tot de wortels doordringt. Ook kunnen we bloempotten ingra ven en deze volgieten met water. We moeten er veel tijd aan besteden om deze beplanting dadelijk aan de groei te krijgen; niet vlug genoeg kunnen we deze zonderlinge heuvel in de tuin zien opgenomen in de omringende be planting, want hoewel we ons even veilig verbergen in een onbeplante kel der, toch verschuilen we dit pronkjuweel van onze dagen maar liefst. Het is niet prettig er zonder ophouden aan te worden herinnerd hoe onze eerste gedachten er naar uitgaan op welke wijze we ons 't beste beveiligen tegen onze medemens. Dus sjouwen we en zwoegen we; hoe warmer het wordt, hoe meer wij draven en tenslotte zijn we zo vervuld van het werk, gaan we zo op in de tuin, dat we de hele wereld daarbuiten zijn vergeten. En de bloemen bloeien in de zon; ze staan recht overeind. Elke dag openen zich nieuwe knoppen, alles tegelijk dringt naar het licht, het groeit en rekt zich omhoog in een tuimelende haast, in een overdaad van bonte kleuren. Maar als het droog wordt, sproeien Wij l DE TUINARCHITECT Een hoekje van den tuin met witte lelies DAT JE JE JONGETJE VERBIEDEN ZAL HET is wonderlijk: Guus noch Broer zijn zingerig" ofschoon ze allebei op het school-zangkoor zijn gedaan" en Guus zelfs hoofdrollen in de school-operettes heeft vervuld. Niet zingerig", dus ! Maar laat moeder nu eens een van die oude liedjes, die haar uit haar eigen bewaar schooljaren in het hoofd zijn blijven hangen, neuriën en ze zijn een-en-al aandacht I Daar is, bijvoorbeeld, het wijze lied van den kwajongen, die aan buurmans bel trok". Hèmoeder, zing dat nog eens....?" led'ren avond trok bij buurman een kwajongen aan de bel. Buurman werd er o zoo boos om. maar hij dacht: ik krijg je wel! Dikwijls ging hij op de loer staan, eind'lijk wist hij wie het deed, toen sprak buurman op een avond morgen heb 'k den deugniet beet!" Als moeder zoover is, is ze altijd bereid op te houden, maar dat wekt Broer's toorn. En toen.... wat gebeurde er tóen?" Hij weet het natuurlijk best, maar hij wil het hóóren: Onverdroten gaat moeder verder: En toen 't knaapje d'anderen avond wér de bel getrokken had, gooide buurman uit het venster 't stoute kind met water nat! Druipend van het koude water is hij toen naar huis gegaan, maar hij heeft het na dien avond, aan dat huis nooit weer gedaan!" Is dit een lied met een moraal ? Of schuilt er iets hypocritisch in.. aan dat huis nooit weer l" Broer zegt namelijk, weltevreden: Maar aan een ander huis natuurlijk wel, hèmoeder ? En nou van tingelingeling, bellebellebel!" » Juffrouw wil je je jongetje verbieden, hij trekt 's avonds aan mijn bel. Tingelingeling, bellebellebel, dat je je jongetje verbieden zei.. .. \" Tot goed begrip van een en ander diene, dat het moderne jongetje, zooals wij het althans waarnemen, geen belletje meer trekt I Guus noch Broer hebben het ooit gedaan, hetgeen na tuurlijk niet wil zeggen dat ze geen andere dingen op hun geweten zouden hebben. Maar het onbekende fascineert altijd. Broer heeft een vriendje, dat zoo nu en dan naar zijn moeders slager mar cheert en bij dezen een biefstukje bestelt, waarvoor de moeder geen op dracht gaf. Broer ging den eersten keer mee en vond het machtig inte ressant, vooral hunkerde hij er naar te weten hoe dat afliep ! Het liep erg tam af; volgens het vriendje was de moeder niet eens zoo rg kwaad ge weest en had ze het biefstukje zelfs nog gebakken. Dat zou u niet gedaan hebben, hè, moeder?" voegde Guus er wijsgeerig aan toe. .. .. Dat je je jongetje verbieden zei.. .. l" Is het wérkelijk wijzer om het maar in negen van de tien gevallen aan den tijd of aan den loop der ge beurtenissen over te laten? Jongetjes verbieden kan men met recht en reden vanaf zeven uur 's morgens, als zij ontwaken, tot het oogenblik waarin ze behaaglijk ingestopt in bed liggen en berouwvol zeggen, dat ze morgen beslist een beteren dag" zullen maken.. .. ! ERICA PAG. I1JDE GROENE Ne. 3292

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl