De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 27 juli pagina 18

27 juli 1940 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

OM mijzelf een goede nachtrust te verzekeren, laat ik mijn kasteel altijd 's nachts bewaken. Vroeger had ik twee nachtwakers die elkaar aflos ten. Deze mannen konden evenwel niet verhinderen dat er voortdurend ingebroken werd, en al spoedig kwam ik er achter dat de eene waker inbrak terwijl de andere sliep. Toen ik dat bespeurd had, heb ik hen beide met goede getuigschriften ontslagen. Nu heb ik al sinds jaren terwille van mijn veiligheid den ouden Jonathan in dienst. De oude Jonathan is bijkans tachtig jaar en hij loopt een beetje mank, zoodat de dieven zijn voetstap van verre kunnen herkennen. Bovendien zijn zijn oogen niet al te best meer en is hij zijn bril altijd kwijt. Ook is hij een beetje doof, hij heeft een hoorn bij zich om te hooren, waar hij op blaast als hij onraad bespeurt. Maar dat doet hij nooit en daarom ben ik zoo tevreden over hem. Ondanks de goede diensten van den ouden Jonathan is het mij laatst over komen dat ik 's ochtends door mijn kamerdienaar gewekt werd die mij vertelde dat hij 's nachts gerinkel van glasscherven gehoord had. Hij had verder niets anders gehoord dan de stem van den plichtsgetrouwen nacht waker die met de regelmatigheid van een klok om het kwartier hoorbaar was met den schorren uitroep: ,,Is hier iemand?" Maar er was geen antwoord op gekomen. In den ochtend ontdekte mijn huisknecht echter dat al mijn gouden medailles en ridderorden ver dwenen waren en de vitrines stukgeslagen. Een hevige woede maakte zich van mij meester. Dat er tot nog toe slechts gouden deurkrukken gestolen waren, was nog tot daar aan toe, maar dat ik beroofd was van mijn meest persoon lijke bezit, dat ging alle perken te bui ten. Meteen herinnerde ik mij hoe in tens mijn neef Baron Goudknots mijn medailles den vorigen dag bewonderd had, waarmee ik geenszins zeggen wil dat ik mijn neef van een minder cor recte handeling verdacht. Den heelen dag liet ik de vitrines onaangeroerd, en pas nadat de avondschemering was ingetreden liet ik mijn speurhonden halen en aan de gehavende uitstalkas ten snuffelen. Al spoedig kwispelden zij met hun staarten en trokken mij mee naar buiten. Ik had nog juist tijd mijn rolschaatsen onder te binden. In vliegende vaart ging het door het don kere bosch, waar ik noch de honden een hand voor oogen konden zien. Dank zij hun doelbewustheid trokken de honden mij met een dusdanige snel heid voort, dat ik af en toe geen grond meer onder mijn voeten had en op mijn jaspanden door de lucht zweefde. Nadat deze zonderlinge reis nauwe lijks vijf minuten geduurd had, be landde ik bij het nieuwe kasteel van mijn neef Baron Goudknots. Hij sliep; ik hoorde duidelijk zijn ronkend snur ken dat gepaard ging aan een wonder lijk gerinkel dat ik niet thuis kon bren gen. De honden hielden halt onder het raam waar het gesnurk uitkwam. Langs de gootpijp klom ik naar binnen en bespeurde de oorzaak van het vreem de geluid. Het waren mijn medailles die hij allemaal op zijn paarse pyama ge speld had en die op het rhythme van zijn aardbevingachtige ademtochten meerinkelden. Stuk voor stuk nam ik ze hem af en speldde ze op alle kanten van mijn jas en wegens plaatsgebrek zelfs aan den binnenkant. Toen ik er mee klaar was, viel het loopen mij zwaar. Nochtans begaf ik mij naar de deur omdat ik daar iets zag glinsteren Inderdaad was het een van mijn gou den deurknoppen.Na de deur geopend te hebben, haalde ik de knop er af, en dat deed ik ook aan den anderen kant van de deur na haar achter mij gesloten te hebben. Zoo deed ik met alle deuren van het heele kasteel. Ondertusschen was mijn neef Baron Goudknots wak ker geworden wegens de stilte die door het verwijderen der medailles ontstaan was. Hij schreeuwde moord en brand en wilde de gang in, wat hem niet mocht gelukken omdat hij de deur niet open kon krijgen. Het gezamelijke personeel werd wakker en wilde te hulp snellen. Maar niemand kon een deur open krijgen, en overal werd gebruld en tegen de deuren gebonkt. Omdat ik mij in deze apenkooi niet langer thuis voelde, ging ik naar buiten, bond de rolschaatsen onder en liet mij door de honden naar huis trekken. Plotseling knalden eenige schoten achter mij en ik bemerkte dat de boschwachter van het Goudknotsiaansche landgoed mij op de hielen zat. De hagel ketste evenwel tegen mijn me dailles. Ongestoord zette ik de terug reis voort. De medailles rinkelden als belletjes van een arreslee. Toen ik voor mijn burcht stond en de voordeur wilde opendoen, naderde de oude Jonathan, die mij met zijn antieke karabijn beschoot. Ontroerd bleef ik staan. De kogel keerde, na op een mijner medailles gestuit te zijn, weer in den loop terug. Op dat oogenblik herkende de oude Jonathan mij. En als belooning voor zijn plichtsbe trachting speldde ik hem de gedeukte medaille op de borst. Dagboek van een burgermannetje NU ik het eenmaal ondernomen heb, iets over mijn uitvliegen" te dagboek te stellen ga ik daarmee nog even door. Het geval zelf is al afgeloopen; het duurde maar den duur van een achtdaagsch abonnement, maar ik zal er wellicht een jaar op moeten teren, en dat doe ik het voordeeligst wanaeer ik van wat ik verwierf aan indrukken dan nu een voorraadje maak, waaruit ik in de volgende maanden kan putten. Ik geloof dat dat veelszins een goede methode is. Nu dan, het reizen is in deze dagen vol verrassingen; vooral wanneer men, overmoedig door zoo'n prachtig kruipdoor-sluip-door-kaartje, denkt nu maar raak'te kunnen sporen, en niet meer met Veel bedachtzaamheid het spoor boekje, dat plots, zijns ondanks, ook een busboekje geworden is, raadpleegt. Ge wilt bijvoorbeeld van Zwolle naar Arnhem gaan; op de gewone manier, over Zutphen. Maar op 't laatste oogenblik ontwaart ge, dat de Zutphensche spoorbrug niet meer daar is; ge kunt het veer oversteken; maar nu ja, in dit geval kunt ge net zoo goed met het oude Willem III-lijntje over de Veluwe rijden; via Hattem, Apeldoorn. En daar ge op uw vacantie-gemak gesteld zijt, doet ge dat. Maar dan wilt ge naar Nijmegen en omstreken, die zich im mers speciaal Mooi-Nederland noemen, en dat zit u niet glad. Ge moet van 't station Arnhem uw koffertje naar 't veer dragen; krijgt a raison van twee centen een watertochtje naar den overkant; en daar wacht dan een bus, waarop o zoo ! uw spoorabonnement ook geldig is. Zoo'n Geldersche bus, met Madchen in Uniform, groene conductricetjes, groen slaat hier op de kleur van de kleeding. Ze maken een ietwat ongewonen indruk; ge denkt aan een operette, en vooral wanneer er op een gegeven moment een drietal bij elkaar staan en n trekt wat grappige gezichten bij 't verhaal dat ze doet, verwacht ge, dat ze zich nu dadelijk wel achter elkaar zullen op stellen en een ,,danse des conductrices" zullen gaan uitvoeren; ze doen het niet, helaas. Neen, ze worden, hoewel voor een grapje toegankelijk, ernstig in 't vervullen van haar taak, en knip pen met aandacht en vinnige felheid erg dikwijls in eenzelfde kaartje; wel zes keer, altijd precies op de goede plaats met een venijnige preciesheid die aan 't knippen van ongedierte doet denken. Deze conductrices, en meer nog de chauffeur, conduiseeren u dan de vele boomgaarden dwars door de Betuwe. Het gaat geweldig snel; vermoedelijk wil men u overtuigen, dat het nét zoo snel gaat als per trein, en dat ge dus, ook als het niet meer noodzakelijk is, best eens de bus boven den trein kunt verkiezen; maar het is mogelijk dat ik door al de proppegande" of wel re clame, die ik ook ontwaar, waar ze niet bedoeld is. In elk geval, de vele uitnoodigingen om kersen te komen eten, die hier overal langs den weg opduiken, kunt ge ternauwernood lezen, laat staan erop ingaan. Neen, ge moet naar Lent; en daar is weer een veer, dat weer maar enkele centen kost, en dan zijt ge in de glorieuze rijksstad; nu ja, dat is te zeggen: ge zijt beneden aan een gloeienden oever neergezet, en moet nu maar zien, hoe ge er komt. Doch daar zijn nu inderdaad eenige van die destijds nooit genoeg gewaardeerde voertuigen die taxi's heeten, aanwezig, en die brengen u naar uw hotel. Alleen, het minimumtarief is thans een gulden. In Nijmegen is veel schoons te zien: stadhuis, waag en 't Valkhof dat de merkwaardigheid van Karolingisch bouwwerk met een prachtig uitzicht over de Waal vereenigt. Ge doordwaalt dit alles, zooals ge ook uw hotel doordwaald hebt, namelijk in een merk waardige eenzaamheid; die ge met gemengde gevoelens ondervindt. Ge vindt die eenzaamheid onbehaaglijk; brengt u dan spoedig bij, dat ge vroeger hier de zomersche drukte onbehaaglijk vondt en dus tevreden hebt te zijn. Maar, helaas, er bestaan ook nog moreele appreciaties, en al die vacua brengen u op beschamende wijze bij, dat het niet behoorlijk schijnt te zijn, in deze dagen zoo-maar, voor plezier, erop uit te trekken. De ernstige ge zichten der bevolking maken denzelf den indruk; ja, ook de pijnlijke gelaten van 't schaarsche hotel- en restaurantpersoneel hebben dezelfde uitwerking. Hoewel die pijnlijkheid een diametraaltegenovergestelde oorzaak heeft; ze ontspringt geenszins uit afkeuring over uw plezier-gereis, maar uit leedwezen, dat het plezier-gereis maar zóó schaarsch vertegenwoordigd is. En waar dit er achter zit, voelt ge.u daardoor toch óók weer beschaamd. Er is de troost, dat ge waarachtig beseft, deze enkele week volkomen-eruit absoluut noodig te hebben. Overigens reageeren de hotels en restaurants op verschillende wijzen. Een enkel geeft 't dien eenzamen gasten dan in elk geval maar zoo goed mogelijk; maar de meerderheid is mee van 't systeem alle-harten-bij-je-eigen en legt je wel-is-waar een schitterend menu voor; maar de practijk van deze schriftelijke beloften is ietwat teleur stellend, want tournedos", dat wijvoor-ons altijd als het non-plus-ultra in 't biefstuk-genre hielden, blijkt te moeten worden vertaald met taai lappie"; en bavaroise orange" blijkt in de modernste taal-faze de benaming van een griesmeelpuddinkje met bessensap.... Het is vreemd, maar ge aanvaardt dit met een zekere voldoe ning; als een rechtvaardige straf, dat ge nu, op uw eentje, hebt willen genieten .... En zoo tijgt ge dan ook nog ge wilt toch in elk geval, verdorie, uw acht dagen vol maken naar Berg-enDal langs een nu doodstillen zomerweg. Vele groote villa's staan leeg; daar staat een serre met een ontzaglijke varenplant, die in de verlatenheid totaal is verdord. Op de terug reis naar Amsterdam stapt ge te Culemborg uit; n trein overblijven voor een blik op't stadhuis en den ouden kerktoren. Ge hebt uw blik; ge graait hem fluks binnen; en sjouwt dan snel den langen weg naar 't station terug.. . Een felle regen barst los; die u striemt aan alle kanten; en ophoudt, zoodra ge weer in 't station zijt. Het is zeer blijkbaar, dat die ook als een verwijten-straf is bedoeld. Nu zijn we weer in Amsterdam. Uit het trammetje dat ons huiswaarts brengt, lezen we op een muur, wér: Vlieg er es uit" .... Maar het staat er nu zonder overtuiging. Het is een stem, die alle overredingskracht mist; die 't zegt, gelooft zelf niet, dat ge den raad zult opvolgen.... Ge zijt weer thuis, en werkt. Dat is het beste. BURGERM'VNNETJE PA6. 18 DE GROENE N». 3192

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl