Historisch Archief 1877-1940
OM mijzelf een goede nachtrust te
verzekeren, laat ik mijn kasteel
altijd 's nachts bewaken. Vroeger had
ik twee nachtwakers die elkaar aflos
ten. Deze mannen konden evenwel
niet verhinderen dat er voortdurend
ingebroken werd, en al spoedig kwam
ik er achter dat de eene waker inbrak
terwijl de andere sliep. Toen ik dat
bespeurd had, heb ik hen beide met
goede getuigschriften ontslagen. Nu
heb ik al sinds jaren terwille van mijn
veiligheid den ouden Jonathan in dienst.
De oude Jonathan is bijkans tachtig
jaar en hij loopt een beetje mank,
zoodat de dieven zijn voetstap van verre
kunnen herkennen. Bovendien zijn
zijn oogen niet al te best meer en is hij
zijn bril altijd kwijt. Ook is hij een
beetje doof, hij heeft een hoorn bij
zich om te hooren, waar hij op blaast
als hij onraad bespeurt. Maar dat doet
hij nooit en daarom ben ik zoo tevreden
over hem.
Ondanks de goede diensten van den
ouden Jonathan is het mij laatst over
komen dat ik 's ochtends door mijn
kamerdienaar gewekt werd die mij
vertelde dat hij 's nachts gerinkel van
glasscherven gehoord had. Hij had
verder niets anders gehoord dan de
stem van den plichtsgetrouwen nacht
waker die met de regelmatigheid van
een klok om het kwartier hoorbaar was
met den schorren uitroep: ,,Is hier
iemand?" Maar er was geen antwoord
op gekomen. In den ochtend ontdekte
mijn huisknecht echter dat al mijn
gouden medailles en ridderorden ver
dwenen waren en de vitrines
stukgeslagen.
Een hevige woede maakte zich van
mij meester. Dat er tot nog toe slechts
gouden deurkrukken gestolen waren,
was nog tot daar aan toe, maar dat ik
beroofd was van mijn meest persoon
lijke bezit, dat ging alle perken te bui
ten. Meteen herinnerde ik mij hoe in
tens mijn neef Baron Goudknots mijn
medailles den vorigen dag bewonderd
had, waarmee ik geenszins zeggen wil
dat ik mijn neef van een minder cor
recte handeling verdacht. Den heelen
dag liet ik de vitrines onaangeroerd,
en pas nadat de avondschemering was
ingetreden liet ik mijn speurhonden
halen en aan de gehavende uitstalkas
ten snuffelen. Al spoedig kwispelden
zij met hun staarten en trokken mij
mee naar buiten. Ik had nog juist tijd
mijn rolschaatsen onder te binden. In
vliegende vaart ging het door het don
kere bosch, waar ik noch de honden
een hand voor oogen konden zien.
Dank zij hun doelbewustheid trokken
de honden mij met een dusdanige snel
heid voort, dat ik af en toe geen grond
meer onder mijn voeten had en op mijn
jaspanden door de lucht zweefde.
Nadat deze zonderlinge reis nauwe
lijks vijf minuten geduurd had, be
landde ik bij het nieuwe kasteel van
mijn neef Baron Goudknots. Hij sliep;
ik hoorde duidelijk zijn ronkend snur
ken dat gepaard ging aan een wonder
lijk gerinkel dat ik niet thuis kon bren
gen. De honden hielden halt onder het
raam waar het gesnurk uitkwam.
Langs de gootpijp klom ik naar binnen
en bespeurde de oorzaak van het vreem
de geluid. Het waren mijn medailles die
hij allemaal op zijn paarse pyama ge
speld had en die op het rhythme van
zijn aardbevingachtige ademtochten
meerinkelden. Stuk voor stuk nam ik
ze hem af en speldde ze op alle kanten
van mijn jas en wegens plaatsgebrek
zelfs aan den binnenkant. Toen ik er
mee klaar was, viel het loopen mij
zwaar. Nochtans begaf ik mij naar de
deur omdat ik daar iets zag glinsteren
Inderdaad was het een van mijn gou
den deurknoppen.Na de deur geopend te
hebben, haalde ik de knop er af, en dat
deed ik ook aan den anderen kant van
de deur na haar achter mij gesloten
te hebben. Zoo deed ik met alle deuren
van het heele kasteel. Ondertusschen
was mijn neef Baron Goudknots wak
ker geworden wegens de stilte die door
het verwijderen der medailles ontstaan
was. Hij schreeuwde moord en brand
en wilde de gang in, wat hem niet
mocht gelukken omdat hij de deur niet
open kon krijgen. Het gezamelijke
personeel werd wakker en wilde te hulp
snellen. Maar niemand kon een deur
open krijgen, en overal werd gebruld
en tegen de deuren gebonkt. Omdat ik
mij in deze apenkooi niet langer thuis
voelde, ging ik naar buiten, bond de
rolschaatsen onder en liet mij door de
honden naar huis trekken.
Plotseling knalden eenige schoten
achter mij en ik bemerkte dat de
boschwachter van het
Goudknotsiaansche landgoed mij op de hielen zat. De
hagel ketste evenwel tegen mijn me
dailles. Ongestoord zette ik de terug
reis voort. De medailles rinkelden als
belletjes van een arreslee.
Toen ik voor mijn burcht stond en
de voordeur wilde opendoen, naderde
de oude Jonathan, die mij met zijn
antieke karabijn beschoot. Ontroerd
bleef ik staan. De kogel keerde, na op
een mijner medailles gestuit te zijn,
weer in den loop terug. Op dat
oogenblik herkende de oude Jonathan mij.
En als belooning voor zijn plichtsbe
trachting speldde ik hem de gedeukte
medaille op de borst.
Dagboek van een
burgermannetje
NU ik het eenmaal ondernomen
heb, iets over mijn uitvliegen"
te dagboek te stellen ga ik daarmee nog
even door. Het geval zelf is al
afgeloopen; het duurde maar den duur van
een achtdaagsch abonnement, maar ik
zal er wellicht een jaar op moeten
teren, en dat doe ik het voordeeligst
wanaeer ik van wat ik verwierf aan
indrukken dan nu een voorraadje
maak, waaruit ik in de volgende
maanden kan putten. Ik geloof dat dat
veelszins een goede methode is.
Nu dan, het reizen is in deze dagen
vol verrassingen; vooral wanneer men,
overmoedig door zoo'n prachtig
kruipdoor-sluip-door-kaartje, denkt nu maar
raak'te kunnen sporen, en niet meer
met Veel bedachtzaamheid het spoor
boekje, dat plots, zijns ondanks, ook
een busboekje geworden is, raadpleegt.
Ge wilt bijvoorbeeld van Zwolle naar
Arnhem gaan; op de gewone manier,
over Zutphen. Maar op 't laatste
oogenblik ontwaart ge, dat de Zutphensche
spoorbrug niet meer daar is; ge kunt
het veer oversteken; maar nu ja, in
dit geval kunt ge net zoo goed met het
oude Willem III-lijntje over de Veluwe
rijden; via Hattem, Apeldoorn. En
daar ge op uw vacantie-gemak gesteld
zijt, doet ge dat. Maar dan wilt ge naar
Nijmegen en omstreken, die zich im
mers speciaal Mooi-Nederland noemen,
en dat zit u niet glad. Ge moet van 't
station Arnhem uw koffertje naar 't
veer dragen; krijgt a raison van twee
centen een watertochtje naar den
overkant; en daar wacht dan een bus,
waarop o zoo ! uw
spoorabonnement ook geldig is. Zoo'n Geldersche
bus, met Madchen in Uniform, groene
conductricetjes, groen slaat hier op de
kleur van de kleeding. Ze maken een
ietwat ongewonen indruk; ge denkt
aan een operette, en vooral wanneer er
op een gegeven moment een drietal
bij elkaar staan en n trekt wat
grappige gezichten bij 't verhaal dat
ze doet, verwacht ge, dat ze zich nu
dadelijk wel achter elkaar zullen op
stellen en een ,,danse des conductrices"
zullen gaan uitvoeren; ze doen het
niet, helaas. Neen, ze worden, hoewel
voor een grapje toegankelijk, ernstig
in 't vervullen van haar taak, en knip
pen met aandacht en vinnige felheid
erg dikwijls in eenzelfde kaartje; wel
zes keer, altijd precies op de goede
plaats met een venijnige preciesheid
die aan 't knippen van ongedierte doet
denken.
Deze conductrices, en meer nog de
chauffeur, conduiseeren u dan de vele
boomgaarden dwars door de Betuwe.
Het gaat geweldig snel; vermoedelijk
wil men u overtuigen, dat het nét zoo
snel gaat als per trein, en dat ge dus,
ook als het niet meer noodzakelijk is,
best eens de bus boven den trein kunt
verkiezen; maar het is mogelijk dat
ik door al de proppegande" of wel re
clame, die ik ook ontwaar, waar ze niet
bedoeld is. In elk geval, de vele
uitnoodigingen om kersen te komen eten,
die hier overal langs den weg opduiken,
kunt ge ternauwernood lezen, laat
staan erop ingaan. Neen, ge moet naar
Lent; en daar is weer een veer, dat
weer maar enkele centen kost, en dan
zijt ge in de glorieuze rijksstad; nu ja,
dat is te zeggen: ge zijt beneden aan
een gloeienden oever neergezet, en
moet nu maar zien, hoe ge er komt.
Doch daar zijn nu inderdaad eenige van
die destijds nooit genoeg gewaardeerde
voertuigen die taxi's heeten, aanwezig,
en die brengen u naar uw hotel. Alleen,
het minimumtarief is thans een gulden.
In Nijmegen is veel schoons te zien:
stadhuis, waag en 't Valkhof dat de
merkwaardigheid van Karolingisch
bouwwerk met een prachtig uitzicht
over de Waal vereenigt. Ge doordwaalt
dit alles, zooals ge ook uw hotel
doordwaald hebt, namelijk in een merk
waardige eenzaamheid; die ge met
gemengde gevoelens ondervindt. Ge
vindt die eenzaamheid onbehaaglijk;
brengt u dan spoedig bij, dat ge vroeger
hier de zomersche drukte onbehaaglijk
vondt en dus tevreden hebt te zijn.
Maar, helaas, er bestaan ook nog
moreele appreciaties, en al die vacua
brengen u op beschamende wijze bij,
dat het niet behoorlijk schijnt te zijn,
in deze dagen zoo-maar, voor plezier,
erop uit te trekken. De ernstige ge
zichten der bevolking maken denzelf
den indruk; ja, ook de pijnlijke gelaten
van 't schaarsche hotel- en
restaurantpersoneel hebben dezelfde uitwerking.
Hoewel die pijnlijkheid een
diametraaltegenovergestelde oorzaak heeft; ze
ontspringt geenszins uit afkeuring over
uw plezier-gereis, maar uit leedwezen,
dat het plezier-gereis maar zóó schaarsch
vertegenwoordigd is. En waar dit er
achter zit, voelt ge.u daardoor toch óók
weer beschaamd. Er is de troost, dat ge
waarachtig beseft, deze enkele week
volkomen-eruit absoluut noodig te
hebben.
Overigens reageeren de hotels en
restaurants op verschillende wijzen.
Een enkel geeft 't dien eenzamen
gasten dan in elk geval maar zoo goed
mogelijk; maar de meerderheid is mee
van 't systeem alle-harten-bij-je-eigen
en legt je wel-is-waar een schitterend
menu voor; maar de practijk van deze
schriftelijke beloften is ietwat teleur
stellend, want tournedos", dat
wijvoor-ons altijd als het non-plus-ultra
in 't biefstuk-genre hielden, blijkt te
moeten worden vertaald met taai
lappie"; en bavaroise orange" blijkt
in de modernste taal-faze de benaming
van een griesmeelpuddinkje met
bessensap.... Het is vreemd, maar ge
aanvaardt dit met een zekere voldoe
ning; als een rechtvaardige straf, dat
ge nu, op uw eentje, hebt willen
genieten ....
En zoo tijgt ge dan ook nog ge
wilt toch in elk geval, verdorie, uw
acht dagen vol maken naar
Berg-enDal langs een nu doodstillen zomerweg.
Vele groote villa's staan leeg; daar
staat een serre met een ontzaglijke
varenplant, die in de verlatenheid
totaal is verdord. Op de terug
reis naar Amsterdam stapt ge te
Culemborg uit; n trein overblijven
voor een blik op't stadhuis en den ouden
kerktoren. Ge hebt uw blik; ge graait
hem fluks binnen; en sjouwt dan snel
den langen weg naar 't station terug.. .
Een felle regen barst los; die u striemt
aan alle kanten; en ophoudt, zoodra
ge weer in 't station zijt. Het is zeer
blijkbaar, dat die ook als een
verwijten-straf is bedoeld.
Nu zijn we weer in Amsterdam. Uit
het trammetje dat ons huiswaarts
brengt, lezen we op een muur, wér:
Vlieg er es uit" .... Maar het staat er
nu zonder overtuiging. Het is een
stem, die alle overredingskracht mist;
die 't zegt, gelooft zelf niet, dat ge den
raad zult opvolgen....
Ge zijt weer thuis, en werkt. Dat is
het beste.
BURGERM'VNNETJE
PA6. 18 DE GROENE N». 3192