De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 27 juli pagina 3

27 juli 1940 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DEGROENE AMSTERDAMMER OPGERICHT 1877 Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een laargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd. 27 JULI 1940 DE NEDERLANDSGHE FILM IN OORLOGSTIJD TOEN in September van het vorig jaar de oorlog officieel" uitbrak, was het voor velen geen geheim dat wij een periode van schaarschte in het artikel film" tegemoet gingen. De blokkade door de Geallieerden met al de daaraan verbonden ongewisheid in de verbindingen met Amerika, liet voorzien dat de aanvoer uit Holly wood op zijn ?minst genomen aanzienlijk geredu ceerd zou worden. En al heel spoedig bleek inder daad dat aldus de grootste leverancier van bedrukt celluloid vrijwel buiten gevecht was gesteld. Maar ook de momenteel oorlogvoerende landen kwamen op verre na niet aan hun normale quantum toe. Engeland en Frankrijk hadden wel wat anders te doen dan films maken en het was feitelijk alleen Duitschland dat, de omstandigheden ten spijt, zijn studio-activiteit zooveel mogelijk trachtte te hand haven. Reeds" in de Fransche vakbladen van den vorigen..winter werd met bezorgdheid gewezen op den achterstand, die aldus onvermijdelijk moest ontstaan en aan de Duitsche industrie een voor sprong zou verleenen, welke (vroegere ervaringen hadden dit geleerd) uiterst moeilijk kon worden ingehaald. Immers: het was geen toeval dat de Amerikaansche productie juist in de eerste jaren van den wereldoorlog door haar enorme vlucht een positie op de filmmarkt bemachtigde, waarvan zij later nooit meer verdrongen kon worden. Hoe dit zij, het zag er voor den aanvoer van versche" films niet bepaald rooskleurig uit. Men hoopte niettemin, dank zij den opgepotten voorraad en de nog net bijtijds binnengehaalde quanta, het verwende publiek de gevolgen der oorlogsnoodzaak niet al te zeer te doen gevoelen. Deze week echter trad een nieuwe regeling in werking, die (gelijk be kend) de vertooning van Fransche en Engelsche films verbiedt en die van het Amerikaansche materiaal slechts gedeeltelijk toestaat. Hoewel nog niet geheel overzien kan worden in welke mate aldus de toevoer wordt belemmerd, zoo staat het toch wel vast dat de beschikbare voorraad opnieuw een belangrijke beperking heeft ondergaan. Want het moet nog afgewacht worden of zelfs een met alle energie en op volle capaciteit werkende Duitsche filmindustrie het ontstane tekort zal kunnen aan vullen. Intusschen is hiermede een toestand ingetreden, die onwillekeurig de gedachten laat teruggaan naar de oorlogsjaren 1914?'18, toen wij voor een gelijksoortigen filmnood" stonden. Van Neder landsch standpunt bezien een interessante ver gelijking, want het was destijds onze vaderlandsche industrie, die van de situatie profiteerde. ? IMMERS ook toen was de buitenlandsche aanvoer aanzienlijk ingekort. De Fransche en Engelsche melodrama's van dat tijdperk (voorzoover zij nog werden vervaardigd) waren voor het neutrale Nederlandsche publiek vanwege hun heftigen oorlogstendenz onverteerbaar. Duitschland's nog zeer bescheiden industrie werkte eveneens slechts op halve kracht, terwijl Amerika pas aan het begin stond van zijn bloei en bovendien ook in die jaren door de blokkade werd gehandicapt. Het was in die periode dat ondernemende Neder landers hun kans schoon zagen en de productie van Nederlandsch materiaal in niet onbelangrijke mate wisten te intensiveeren. Onze bioscopen teerden in hoofdzaak op de films der destijds in haar zenith staande Nordisk"-Film Cy., een Deensche maatschappij, die weliswaar vóór het poque merk waardig goede werken produceerde, doch op verre na niet in staat mocht heeten aan de internationale behoefte te voldoen. Er was dus vraag" naar films en waar vraag is daar wordt het aanbod automatisch gestimuleerd. Mannen als Maurits Binger, Joh. Gildemeyer en Theo Frenkel sloegen de hand aan den ploeg. Zij maakten, op tevoren ongekende schaal, Neder landsche producten met Nederlandsche acteurs voor een Nederlandsch publiek en over het geheel genomen was de bioscoopganger dier dagen ganschelijk niet ontevreden met het gebodene. Wie nog wel eens met een dezer pioniers spreekt, die hoort enthousiaste verhalen over de opgewekte activiteit der toenmalige Nederlandsche industrie en het daarmee gelijken tred houdende succes. Er is later, uit artistiek oogpunt bezien, menig hard oordeel geveld over deze Nederlandsche film kunst der jaren 1914?1919 en zulks stellig niet ten onrechte. Hevige melodrama's als Gloria Transita" of Cirque Hollandais" konden in het tweede decennium der eeuw, toen met name de Duitsche film haar grooten opzwaai maakte, weinig genade meer vinden. Ons nationale product miste het lan en den vooruitzienden blik, om met het allerwege inzettende réveil" na den oorlog mee te doen. Het was in korten tijd ouderwetsch" geworden en kon den, ook reeds in materieel opzicht ongelijken, concurrentiestrijd niet volhouden. En daarmee eindigde een even kortstondige als curieuse episode van bloei voor de Nederlandsche film industrie. l NTUSSCHEN zou men verkeerd doen de activiteit l dier eerste oorlogsjaren te onderschatten of te verzuimen er de leering uit te trekken. Ongetwijfeld was het succes grootendeels, zoo niet uitsluitend, finantieel. Maar er stak meer energie en zelfs meer idealisme in deze beweging" dan men zou ver moeden. Een figuur als Gildemeyer had op zijn wijze de film oprecht lief en de vroeg gestorven Binger zag zijn krachten en zijn middelen gesloopt door het hardnekkig vasthouden aan het ideaal van een zelfstandige, goede Nederlandsche film. De fout was dat men verzuimde in de jaren van voorspoed datgene te scheppen, wat alleen een kans op voortbestaan bood: een oorspronkelijke Neder landsche filmkunst ! Men voer in het kielzog van de Fransche melodrama's der Films d'Art", die in 1913 reeds ouderwetsch waren en men hield daaraan vast, lang nadat het expressionisme en het natura lisme in Duitschland naar nieuwe wegen zocht. Het was namelijk niet voldoende de Nederlandsche film een nationaal aspect te gever., door een Lavedan en een Sarah Bernhardt der Films d'Art" te doen vervangen door de Bouwmeesters en Mevr. de BoerVan Rijk, noch door het remplaceeren van de decors der Comédie Fran9aise bij middel van het Amsterdamsche Kolkje en de tulpenvelden van Bennebroek. De na-oorlogsjaren hadden geen behoefte aan een zooveelste-rangs imitatie van Fransche melodrama's zij verlangden oorspronkelijkheid, durf en nationaal karakter. Alleen daardoor konden kleine industrieën als die van Denemarken en Zweden haar voort brengselen op de internationale markt handhaven in hoofdzaak door het gebrek daaraan moest de Nederlandsche productie haar greep op het publiek opgeven. Met dit historisch voorbeeld voor oogen loont het de moeite de situatie der huidige Nederlandsche filmindustrie nader te beschouwen. HET mag wel buiten kijf geacht worden, dat zelfs met een uiterst actieve Duitsche productie en een soepele toepassing der vigeerende bepalingen op de filmmarkt plaats zal komen voor nieuw Nederlandsch materiaal. Wij staan er stellig in meer dan n opzicht minder gunstig voor, dan de generatie 1914?'18. De buitenlandsche concurrentie, hoezeer ook beperkt, is nog altijd veel scherper dan destijds. Het publiek is oneindig meer verwend en daardoor aanzienlijk kieskeuriger. Bovendien heeft Nederland, in tegenstelling met destijds, den oorlog aan den lijve ondervonden, hetgeen noch den ondernemingslust, noch de kapitaal krachtigheid bevordert. Aan den anderen kant echter maakt ons land thans deel uit van een groot Europeesch statenblok en het mag geenszins ondenkbaar heeten, dat hierdoor een uitwisseling van Nederlandsche films over een ve:l grooter afzetgebied dan vroeger, mogelijk zou zijn. Wanneer de Duitsche autori teiten niet afwijzend zouden staan tegenover een herlevende Nederlandsche filmindustrie, dan zou dit zeker als een factor van beteekenis meetellen. Maar misschien kan nog als belangrijkste stimu lans gelden, moreel zoowel als zakelijk, dat er evenals in 1914, vraag" zal komen naar films. Totnogtoe had de Nederlandsche film de onplezierige sensatie eigenlijk een luxe-artikel te zijn. .. . een overbodigheid, die men bij de ruimschoots vol doende buitenlandsche productie met een wei willenden glimlach op den koop toe nam. Dit kan in de naaste toekomst anders worden. Het publiek en met name het bioscooppubliek houdt van af wisseling en het zal, met alle waardeering voor het gebodene, dankbaar zijn voor iedere variatie die in een eventueel ontstane leemte voorziet. Hierin ligt ? meenen wij een kans voor onze vaderlandsche industrie. Het bewustzijn niet langer geduld" doch gewenscht" te zijn, is een krachtige moreele prikkel die ongetwijfeld zijn weerklank vindt in de zakelijke resultaten. Wat in 1914 moge lijk bleek, behoeft in 1940 nu wij over een zooveel grooter ervaring beschikken, niet tot de utopieën gerekend te worden. Alles hangt af van het stand punt der Duitsche autoriteiten, van de beschik baarheid der benoodigde gelden en van den durf der ondernemers. Werken deze factoren mee, dan is er geen reden om althans een voorloopigen opbloei van een Nederlandsche industrie tot de onmogelijk heden te rekenen. MAAR tenslotte komt de kern der quaestie toch achteraan. Het publiek, schreven wij, is kieskeuriger geworden en de buitenlandsche concurrentie, zelfs in dezen gereduceerden vorm, aanzienlijk scherper dan in 1914. Dit brengt een veel grooter artistieke en technische verantwoorde lijkheid mee, dan in den eersten Wereldoorlog het geval was. Een Nederlandsche film die (gelijk wij veronderstelden) over afzetmogelijkheden in het buitenland beschikt, dient iets te brengen wat geen Duitsche of Amerikaansche film biedt. Zij moet m. a. w. een oorspronkelijk nationaal karakter dragen en wel in een anderen, hoogeren zin dan Volendammer broeken of bloeiende tulpenvelden. Een dergelijke opgave is geen kleinigheid, maar zij heeft het onmiskenbare voordeel een noodzakelijk heid te wezen. Wat in het primitieve film-Nederland der eerste oorlogsjaren verwaarloosd kon worden, is onontkoombaar in het film-Europa van heden. En misschien gelukt het aan den harden dwang der feiten, datgene te bereiken wat in gezapiger jaren als een vooze kunstzinnige theorie werd afgewezen: de creatie van een gezonde, weerbare, want in waarheid nationale filmproductie ! Tenslotte: wij zijn geenszins blind voor het nu nog uiterst speculatieve karakter van dezen gedachtengang, noch voor de zeer groote moeilijkheden daaraan verbonden. Maar ons land werd in den loop der internationale gebeurtenissen zwaar geschokt. Het snakt naar herstel, naar wederopbouw, naar den troost van krachtdadige activiteit op welk gebied ook. En waar zich maar de schemer van een kans voordoet, daar dient deze ernstig overwogen te worden. . . . het zou niet de eerste maal wezen, dat uit den nood der tijden iets van blijvende waarde geboren werd ! G. VAN E. PAG. 3 DE GROENE No. 3192

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl