Historisch Archief 1877-1940
ADAPTATIES DOOR DE REGIE
HET is een rijk en interessant onderdeel van
de tooneelstudie, na te gaan, in hoeverre,
met behoud van den text (zij het in verta
ling), een stuk door den regisseur met het oog
op zijn publiek anders wordt opgevoerd, dan voor
het publiek waarvoor het aanvankelijk bestemd was.
Natuurlijk is het, uit een historisch oogpunt, ook
wel zeer de moeite waard, eens een opvoering te
geven, die zooveel mogelijk aan de oorspronkelijke
gelijk is; maar een dergelijke vertooning richt zich
meer tot de intellectueele dan tot de emotioneele
belangstelling van de toeschouwers, want zoo'n
opvoering doet in de eerste plaats ongewoon aan,. .. .
wat meteen beduidt, dat ze de gevoelsvatbaarheid
van het publiek vermindert. Zoo heb ik eens in het
Odéon te Parijs, waar men, op eenige achtereen
volgende Donderdagen, een reeks historische mati
nees gaf (het was in 't seizoen 1912?1913), een
opvoering gezien van Corneille's Cid, zoo als die
bij de eerste vertooning, twee eeuwen geleden, in
het Théatre du Marais plaats had. De markiezen"
zaten op het tooneel; daar wandelde ook een
kaarsensnuiter rond, die van tijd tot tijd het voet
licht kwam bijwerken; n de souffleur (?boek
houder" heette die van de XlVde tot de XVIIIde
eeuw te onzent) stond er met zijn boek"; een
onderdeel van zijn taak was ook, een actrice,
wanneer die, ongedachtig aan haar wacht", met
de markiezen stond te flirten, aan den arm te
trekken, waarop ze zich direct, met volle pathetiek
declameerend, in de actie mengde. .. . Alles zeer
amusant; maar in dezelfde mate afleidend van de
handeling. .. .
Over dergelijke imitatieve voorstellingen zullen
we het vandaag dus niet hebben; wel over die waarbij
de regisseur zich beijverd heeft, den inhoud van een
andertijdsch en (of) anderlandsch tooneelwerk zoo
te doen spelen, dat de door den auteur beoogde
emotie zooveel mogelijk ook op zijn publiek in
werken kan.
En dan denken we in de eerste plaats aan de
klassieke Grieksche tragedie. Hier is nabootsing
onmogelijk; daar we slechts over onvolledige
gegevens betreffende de oorspronkelijke opvoeringen
beschikken. Wat de aankleeding in letterlijken zin:
het costuum der personnages, betreft, zou dit nog
wel gaan; we bezitten daarvan heel wat afbeeldingen
en beschrijvingen; ook voor de maskers hebben
we voldoende voorbeelden; maar wat het bewegen,
den trant der voordracht der verschillende perso
nages en der koren, en, in verband daarmee, de
muziek vooral het den toon aangevend fluitspel
betreft, schieten die gegevens te kort. Bovendien,
zouden we zoo'n nabootsende voorstelling, met
maskers, willen geven, dan moest die plaats vinden
in dezelfde ruimtelijke verhoudingen, en in dezelfde
belichting als de antieke opvoeringen; dan zou die
dus moeten plaats vinden in een onoverdekt
amphitheater. Dat laat zich nog bouwen; is trou
wens hier en daar, bijvoorbeeld in Zuid-Frankrijk
n in en bij verschillende Italiaansche steden al
voorhanden; maar het muzikale element en de
bewegingen, de dansbewegingen van het koor in
de orchestra vooral, zijn niet dan bij benadering
te reconstrueeren. Hetzelfde geldt van de comedies
van Aristophanes en in veel geringere mate
van de Latijnsche comedies.
DUS doet men, als men die, klassieke, stukken
spelen wil, het best, van imitatie af te zien.
Men kan wat nooit geschiedt, maar m.i. toch
wel eens in overweging genomen mocht worden
een zoo sober-mogelijke voorstelling geven, met
daarin enkele klassieke motieven, b.v. kothurnen,
klassiek, of althans in klassieken trant gedrapeerd
gewaad, enkele fluittonen die de toonhoogte aan
geven. Dus: eenige stileering; zooals men bijvoor
beeld in historische romans de taal, door enkele
archaïstische woorden en wendingen, ook wel
eenigermate te stileeren pleegt. Maar de gebrui
kelijke manier die ik geenszins verwerpen wil
is, dat men in deze gevallen op den text als grond
slag een moderne vertooning bouwt, waarbij de
ensceneering helpt den gevoelsinhoud van het
werk te suggereeren en, zonder bepaalde pogingen
tot imitatie van het oude tooneel, zich aansluit bij
onze vizie van het antieke leven en het antieke
tooneelbeeld. Dit is alles zeer vaag gezegd, en moet
vaag zijn, daar voor ieder bijzonder geval de
regisseur zijn staf tooneelbouwer, costumier
zijn conceptie moet doen verwerkelijken en natuur
lijk ook de spelers van die conceptie moet door
dringen. Het beeld van antiek leven dat de text bij
den regisseur opwekt, is de grondslag van de
geheele vertooning; ik erken dat dit principieel ver
keerd is, want de text is wezenlijk secundair, maar
waar het de opwekking van de uitingen eener
doode cultuur betreft, kan het kwalijk anders. En
we hebben aan dergelijke opvattingen toch inder
daad ons bevredigende, ja verrukkende realisaties
te danken gehad, bijvoorbeeld Reinhardt's Koning
Oedipus"; waarbij het donkerbronzen paleis op den
achtergrond het dreigend noodlot suggereerde; dat
dan aanvankelijk min of meer schuil ging achter de
in wit gekleede gestalten; terwijl Oedipus, naar
mate zijn innerlijke zekerheid daalt en tevens
daalt hij zelf (terwijl hij aanvankelijk hoog boven
de menigte op de treden vóór zijn paleis verheven
stond) dien achtergrond meer-en-meer het
tooneelbeeld laat beheerschen; tot de held ten
slotte, als hij tot kennis van zijn onwaardigheid is
gekomen, het paleis insnelt; en het duistere fatum
als volkomen overwinnaar vóór ons staat. .. .
ANDERS wordt het geval met de Fransche
tragedie. De tragedie van Racine die de
zuiverder-klassieke voltooiing van die van
Corneille is geeft een merkwaardig-barokke vizie
van, zeer verhoofschte, antieke motieven;
verhoofscht niet alleen, maar ook verchristelijkt. En
bij de opvoering in den tijd van het ontstaan dier
stukken trachtte men weinig naar weergave der
antieke omgevingen waarin ze speelden, al was de
qualificatie van de tragedie door Voltaire, als une
conversation sous un lustre" ook weer meer critisch
dan juist. Het zou ook zonde zijn geweest, al te veel
werk van historische ensceneering te maken; de
beoogde illusie zou toch door de op het tooneel zelf
zittende modieuze heeren zijn verbroken. Wat het
costuum aangaat, men speelde tijdelijk in toilette
de cour of toilette de ville, tijdelijk in een nogal
fantastisch habit a la romaine".
Wat moeten wij nu, beladen met de historische
gegevens n van de Oudheid, n van de Fransche
XVIIde eeuw, doen, als we deze soi-disant klassieke,
maar wezenlijk zeer barokke stukken zullen op
voeren? Wellicht het best handelt men zooals
dan ook den laatsten tijd meestal gebeurt door al
dien geleerden ballast overboord te werpen, die ons
telkens maar hopelooze conflict-problemen met de
in onzen tijd vigeerende opvattingen van schoon
heid brengt, en zich bij de inrichting van het decor
te laten leiden door den op zichzelf al zeer
gecompliceerden indruk dien het stuk op ons maakt.
Zoo deed Wijdeveld, toen hij zijn Phaedra-décor
bouwde; dat natuurlijk in de eerste plaats bepaald
werd door de noodzakelijkheden van de handeling;
en voorts een weidschen indruk wilde maken;
mét eenige zwierige opsiering, representeerende de
ietwat krullige fraaiheid van den style-Louis XIV;
evenwel zóó opgevat, dat het niet een imitatie was,
maar een soort sierlijkheid die onzen tijd op dezelfde
wijze zou kunnen bekoren als de Phèdre-decors en
-decoratie dat het hoofsche Fransche publiek deden.
De costumeering was door dezelfde beginselen ge
leid; ik zal niet zeggen, dat ze mij alleszins ge
slaagd voorkwam, maar het beginsel scheen mij
juist en het resultaat over 't algemeen aanvaard
baar. Het beginsel is natuurlijk dit: dat men vóór
alles het publiek moet boeien en ontroeren en den
indruk te weeg brengen dien de regisseur van den
text ervaren heeft. Alle geleerde natuurgetrouw
heid" is in zake het tooneel uit den booze; alles
moet opgeofferd worden aan de begoocheling";
aan den toover van illusie welken men over het
publiek wil brengen. Ja, men moet daarbij zelfs
onjuiste opvattingen van het publiek eerbiedigen.
Als men bijvoorbeeld een Middeleeuwsch kasteel"
in een tooneelstuk te vertoonen heeft, hetzij het
een Middeleeuwsch of een romantisch of een neo
romantisch stuk is, dan doet men goed, altijd het
publiek een oud-uitziend kasteel voor oogen te
stellen; al was dat kasteel in den tijd waarin het
stuk speelt, misschien gloednieuw. Want bij
Middeleeuwsch kasteel" denken we aan een
ouduitziend kasteel; die voorstelling zit nu eenmaal
voor ons aan die woorden vast; we ervaren een
ontnuchtering, wanneer die wordt verbroken.
Zooals men bij een vrouw aan wie men behagen
wil, dwaze opvattingen ontziet, om een bepaald
gevoels-doel te bereiken, moet men dat ook bij
Vrouwe Publiek doen. Want die heeft de
typischvrouwelijke massa" in-, d.w.z.
foule-psychologiqueeigenschappen.
Men moet met het publiek en zijn opvattingen
rekening houden .... Toen ik de eer had, dramatur
gisch medewerker van Het Schouwtooneel te zijn,
werd de directie van dat gezelschap een
voortreflijke vertaling van Ghéon's Le Pendu
dépendu" aangeboden; we zouden het spelen onder
den titel De opgeknoopte die werd af geknoopt".
Het stuk ontleent zijn gegeven aan de Leggenda
Aurea. Het vertoont hoe een vader en zoon, op
pelgrimage naar San Jago de Compostella in een
herberg aankomen; waar een in verschillende nuance
schurkachtige waard en waardin den jongen een
schijn van diefstal aanwrijven; de rechter is bij de
hand; de jongen wordt aan een boom opgeknoopt.
Als na zes weken de vader terugkomt, blijkt zijn
zoon nog te leven, en zegt wondermooie dingen
over hemelsche aanschouwingen en gesprekken;
San Jago (Sint Jacob) heeft een wonder aan hem
gedaan om de onschuld te redden en haar triom
fante kracht te bewijzen.
Dit stuk was bijzonder aantrekkelijk; maar de
regisseur Jan Musch voelde een bezwaar, dat
de opvoering bij een Nederlandsch
schouwburgpubliek in den weg zou staan. Een mirakelspel gaat
er in Frankrijk nog steeds, bij het groote publiek
wel in; men leeft hier op den bodem eener Katholieke
cultuur;en zelfs wie daar het geloof verloren heeft
of nooit heeft gehad, staat niet vreemd tegenover
het verhaal van wonderen-door-heiligen. Anders bij
ons. Hier had men van een dergelijke vertooning,
met hoe veel overtuigende en lieflijke kracht ook
voor de oogen van het publiek op te tooveren, een
ietwat botte afwijzing Da' kan toch niet!"
te verwachten.
Toen heeft Jan Musch de prachtige vondst gedaan,
het spel min-of-meer als een marionettenspel te
doen vertoonen. De personnages bewogen popachtig;
het is zelfs geprobeerd eenige draadjes"
evenzichtbaar te maken. De stemmen, vooral van de
komisch-lugubere machten der duisternis de
waardin, den waard , werden vereentonigd; en
die van de waardin werd hoog gehouden; die van
den waard in bas-toon. Dat gaf alles het karakter
van de poppenkast. Zoo ook, dat de personnages
in een hen typeerend costuum verschenen; de
rechter komt bijvoorbeeld in toga en bef bij de
herberg aan. De herbergtafereelen werden voorts
gespeeld in een kleine ruimte voor een vlak ge
schilderd intérieur, wat het karakter der onwezen
lijkheid verhoogt; die kleine ruimte was aan weers
zijden omsloten door een zwart gordijn; zoo ziet
men het irreëel gebeuren als een schijnbeeld in de
onkenbare duistere eeuwigheid opglanzen; zoo
wordt ook het bedoelen van den schrijver vervuld:
de wereld te doen zien als door transcendente won
deren geschapen en beroerd i). En wanneer dan
daarna het wonder van den bloeienden boom
wordt vertoond, zijn we, in tegenstelling met het
schijnbeeld op duister fond, in het volle licht: in de
wezenlijkheid, in de liefde en het licht.
Ziehier dan nog een treffend geval van adaptatie
van een stuk voor anderlandsch gebruik. Laat ik er,
tot slot voor heden, nog een adaptatie voor
andertijdsch gebruik aan toevoegen; dat ik ook aan de
Schouwtooneel-praktijk kan ontleenen. Ik bedoel
de opvoering van Manken van Nieumeghen". Ook
een mirakelstuk; een gedramatiseerd Maria-mirakel.
Het was zaak, bij deze opvoering het publiek dadelijk
ook weer te doen gevoelen, dat men hier iets had,
dat onzen realistischen opvattingen ver staat; het
Middeleeuwsch karakter moest worden geaccen
tueerd. Niet alleen door de costuums, maar ook door
den tooneelbouw.
De regisseur, de heer Van der Horst, vond: het
stuk te laten spelen in een drieluik. Een copie van
een middeleeuwsche opvoering was dit geenszins.
Wel is toen het tooneel, vooral bij geestelijke spelen,
meermalen in drieën verdeeld geweest; maar de
zaak was thans vooral, gedachten- en
gevoelsassociaties met kerkelijke schilderijen op te wekken.
Waarbij men denke aan bijvoorbeeld Het
Laatste Oordeel" van Lucas van Leyden de hei
partijen links zijn (van den toeschouwer uit gezien,
rechts); gelijk ook bijvoorbeeld op het bekende
tooneelbeeld van het in 1567 te Valenciennes ge
speelde passiespel het geval is. Zoo zien we ook in
't spel van Mariken den duivel Moenen metter
eender oghe" , als hij voor 't eerst optreedt, in 't
linker zijvak verschijnen. Mariken is daarheen ge
komen van rechts de woning van 't brave,
landsche pastoorken via de wereld", namelijk
de markt te Nijmegen; waar staatzucht en haat aan
't woord zijn.... Het verdient opmerking, dat deze
indeeling van het tooneel in drieën voorts het be
langrijke practische voordeel had, dat men telkens
achter de tijdelijk voor twee der drie deelen gesloten
gordijnen in alle stilte de noodige changementen
kon volbrengen; zoodat de handeling geen opont
houd leed.
JAN WALCH
i) Die zwarte entourage deed ook dienst bij de
opvoeringen van Calderón's Het Leven is een
Droom." De lezer voelt wel, hoe de vizie, in den titel
van dit stuk opgesloten, daardoor tot verbeelding
werd gebracht.
PAG 8 DE GROENE N». 3292