De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 3 augustus pagina 13

3 augustus 1940 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

Rampen in den tuin Ziekte en ongedierte DOORDAT het weer altijd van het ene uiterste in het andere ver valt, het altijd of te nat óf te droog is, loopt de tuin voortdurend gevaar ten prooi te vallen aan allerlei ziektes en aan schadelijk ongedierte. Het leven van de tuinman is vol zorgen! Hij kan 's avonds rondwandelen, vol trots over het werk van zijn handen en 's mor gens half weggevreten bladen vinden en geknakte bloemstengels. Nooit zal hij zich hiervoor verantwoordelijk of schuldig voelen; alles wat verkeerd gaat is een natuurramp, is het noodlot, Maar er is geen gevaar, geen ramp, of de tuinman leert er zich tegen te wapenen; hij probeert het tenminste. Wie is eigenlijk de tuinman? Is dit degene, die elke week op een vast uur komt, de paadjes harkt, schoffelt, wiedt en dan weer weggaat, of is dit de tuinbezitter, die elke morgen 't eerst van alles naar zijn tuin gaat zien, die de groei van elke plant met span ning volgt, wiens hart beeft onder de slagregens, die zich over zijn tuin uit storten of die in 't zweet zijns aanschijns in droge tijden met de tuinslang sjouwt ? Is niet de tuinman degeen, die leeft met en in zijn eigen tuin? Welnu! ook deze tuinman zal leren zich te wapenen tegen al wat zijn tuin bedreigt. Het gaat bij de planten al net als bij de mensch: het is gemakkelijker te voorkomen dan te genezen. Als een plant door een zwamziekte is aange tast, als de bladen vol lelijke plekken zitten is het niet gemakkelijk zelfs vrijwel uitgesloten dit te genezen. Maar wat we wel kunnen doen is uit breiding van de ziekte voorkomen. Er zijn allerlei middeltjes in de handel; bijna net zooveel bestrijdingsmiddelen als er ziektes zijn en iedereen zweert bij de onfeilbaarheid van zijn eigen probate middel. Roest in stokrozen is een zwamziekte. De aangetaste bladen plukken we af en die worden verbrand en door spuiten wordt de ziekte tot staan gebracht. Veel rozen hebben last van het z.g.n. wit". In kleine inge sloten tuinen, vooral op het westen in de brandende middagzon, komt dit wit veel voor. De ene soort is er boven dien vatbaarder voor dan de andere, het ene jaar treedt de ziekte meer op dan het andere jaar. Een ongunstige ligging heeft vaak ziekte van de planten ten gevolge. Als we rozen planten dicht tegen een bosje van eikenhakhout zullen de planten licht de ziekte hiervan overnemen, omdat eikenhakhout heel gevoelig is voor het wit en we een heel bosje moeilijk kunnen gaan bewerken. We beginnen dus met voor de rozen een andere plek te zoeken, liefst geheel openliggend. Komt er dan toch nog wit dan gaan we stuiven met bloem van zwavel. Eigenlijk is er een speciale zwavelverstuiver voor nodig, maar ook een gewone flitspuit kan worden ge bruikt. Is het perk te groot om met de flitspuit te bewerken en bezitten we geen echte verstuiver dan halen we een bloemist of tuinman. Het is de hoofdzaak er vlug bij te zijn, de ziekte eigenlijk al te ontdekken en te be strijden voordat zij goed en wel is uit gebroken, want ook hier blijft het bij het voorkomen van uitbreiding en niet een genezen van de aangetaste plekken. Ook sommige riddersporen hebben last van hetzelfde wit en een enkele maal zelfs de lupinen. In de eerste plaats kiezen we soorten uit, die er weinig vatbaar voor zijn, maar komt de ziekte toch voor dan verstuiven we ook hier bloem van zwavel. Niet alle ziekten zijn echter gemakke lijk te bestrijden. Soms zien we gezonde planten plotseling bruine stengels krij gen, die afsterven, soms rotten hele planten weg zonder enige denkbare oorzaak. Asters krijgen zieke takken en de een na de ander verdwijnt; Phloxen volgen hun voorbeeld. Er is n afdoend middel, dat de vakman dan aanraadt: opnemen en verbranden! Het is een prachtig middel maar met de planten gaan dan tegelijkerijtd ook veel schone illusies van den tuinman in vlammen en rook op. EN wat dan? Weer nieuwe Asters, nieuwe Phloxen, op dezelfde plaats ? De ziekte kan in de grond zitten en blijkt het eenmaal, dat een bepaalde plant op een bepaalde plaats nooit goed tot ontwikkeling kan komen, dan kunnen we beter onze energie aan iets anders besteden, ons neerleggen bij dit onvermijdelijke en er liever iets anders planten. Er zijn immers bloemen genoeg; zóveel soorten, zóveel kleuren, dat we eerder de weg kwijtraken in al die mogelijkheden, dan dat we geen andere goede plant voor deze plaats kunnen vinden. Maar het blijft niet bij de ziektes; ook het ongedierte doet zijn best het leven van den tuinman te vergallen. Rupsen tieren welig voort; waar ze zo plotseling vandaan kunnen komen is ons altijd een raadsel, maar dat ze er zijn, zien we meestal maar al te goed. Ze eten zich rond en dik aan de bladen van de Geums. Afplukken en verbran den is alweer een schone raad. Maar zijn er teveel, is dit zoeken een onbe gonnen werk, dan kunnen we ze be spuiten met een anderhalf procents oplossing lood-arsenaat. Er zijn ver schillende soorten vergif, contact gif en maaggif. De dieren, die voor con tactgif gevoelig zijn, gaan dood als ze er mee in aanraking komen maar rupsen vinden in hun ruige beharing een prachtige bescherming hiertegen; het gif raakt ze niet. Maar als we het blad, dat ze opeten bespuiten met vergif gaan ze aan hun vraatzucht dood en hoe ze dood gaan kan ons tenslotte weinig schelen. Zijn de rupsen goed en wel verdwenen, dan ontdekken we opeens onwaarschijnlijke massa's luizen soms groen, soms zwart. Ze kruipen langs de stengels van Veronica of be dekken de Oost-indische kers. Weer grijpen we naar de spuit en nu gaan we ze te lijf met zeep-spiritus. We nemen 2 K.G. zeep en i Liter spiritus op 100 liter water en wachten tot het avond wordt en voordat ze de kans hebben gekregen de planten te beschadigen hebben we ze al vernietigd. Regent het soms dagen aaneen, zodat de grond doorweekt is dan leeft het plotseling overal van slakken. Vooral op Dahlia's zijn ze dol en dan zoeken ze de stengels uit juist beneden de bloemknoppen. In een enkele nacht kunnen ze een hele groep bederven. Dan strooien we weer een ander middel, de z.g.n. slakkendood, tussen de planten en de dieren vinden een droevig einde. Als je eenmaal begint je hierin te verdiepen dan zie je al gauw niets anders meer. Overal zie je vlekjes of beweegt er iets. Er dreigt zoveel gevaar van alle zijden, dat wie wer kelijk goed op de hoogte wil zijn ook niets anders meer kan zien! Hij ziet de bloem niet meer, hij merkt de kleuren niet meer op, hij ziet zijn tuin niet meer bloeien en groeien: hij speurt alleen nog naar ziekte en ongedierte. Een goede tuinman moet wreed zijn. Hij kan vol bewondering gebogen staan over zijn witte lelies, waar een wonder lijk mooi rood torretje op zit: de lelie kever. Maar een tuinman mag niet opgaan in de schoonheid van dit dier. Hij pakt de kever voorzichtig op zonder de lelie te knakken en even later is het mooie rode diertje verdwenen onder een grote hak. Ja, het leven van een tuinman is wel zwaar! DE TUINARCHITECT Boven: Een rose ridderspoor die nooit het ,.wit" heeft. Onder: Zoo kan een lelie zijn als we in het voorjaar bijtijds de rode kevertjes wegvangen. PAG. 13 DE GROENE No. 3293

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl