De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 3 augustus pagina 18

3 augustus 1940 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

BAR4IHVAM MÜMCHHMISIMjr. MIJN achternsef Jonkheer Van Fladderack tot Pommerans houdt er sinds jaren een tropisch aquarium op na, waar hij allerlei zonderling on gedierte in laat rondzwemmen. En als het nu maar bij n aquarium ge bleven was, dan zou mijn achterneef s liefhebberij eenigszins begrijpelijk zijn geweest. ledere maand kocht hij er een aquarium bij, nu eens een voor koud zoetwater, dan weer een voor subtro pisch zoutwater. Toen zijn waterzucht in het hevigste stadium was gekomen organiseerde hij een groot vischdiner ten zijnent. Natuurlijk zat ik mee aan den disch, als eerste eeregast. De vier wanden van de eetzaal werden gevormd door de aquaria. Op het verzoek der gasten werden snoeken, forellen kreef ten, oesters en zeepaardjes opgevischt en toebereid. En omdat een vischmaaltijd niet compleet is zonder wijn, werd er zeer, zeer veel gedronken. Zooveel, dat zelfs mijn achterneef zijn achter naam vergat, niet geheel nuchter bleef en met mij een weddenschap aanging. Hij beweerde namelijk dat niemand een indrukwekkender en grooter aquarium zou kunnen bouwen dan hij gedaan had, en dat er geen visch was die aan zijn verzameling ontbrak. Ik beloofde mijn achterneef dat ik een aquarium zou maken in welks schaduw de zijnen niet zouden kunnen staan. Hij keek mij verbaasd aan en bleef den verderen avond zoo stom als een visch. Den volgenden ochtend begaf ik mij met enkele mannen van mijn personeel naar mijn haven en koos met mijn dubbelschroefs luxe yacht het ruime sop. Ik beval mijn stuurman volle kracht vooruit te gaan en daarna de snelheid te verdubbelen, wat on middellijk geschiedde omdat mijn stuur man dank zij zijn langen staat van dienst bij mij zeer gedisciplineerd is, wat mijn vorige stuurlieden, die om beurten aan het eind van hun loopbaan verdronken, niet waren. De snelheid werd zoo groot, dat het schip geen tijd meer had om de welvingen der golven te volgen, maar deze stuk voor stuk doorboorde. Alles ging zoo snel in zijn werk, dat niemand tijd had om nat te worden en de matrozen zee sterretjes voor hun oogen kregen. Na vijf minuten varens passeerden wij de Doggersbank waarvan het zand ons om de ooren stoof. Nadat er weer vijf minuten verstreken waren, sprong de boot over den Poolcirkel. Nu werd het tijd om uit te kijken. Ik gebruikte mijn verrekijker achterstevoren. Daar toe was ik wel genoopt omdat alle voor werpen reeds achter mij lagen voordat ik ze zag. Het kwikzilver in de thermo meter daalde met zichtbare snelheid, en toen de uitkijkpost op de voorplecht verkouden werd, liet ik de snelheid minderen. Eindelijk ontwaarde ik een klein zwart puntje midden op den 7Sen breedtegraad. Het zwol aan tot op het oogenblik dat wij er halt bij hielden. De kolossale walvisch, die blijkbaar nog nooit een dubbelschroefs luxe yacht gezien had, bleef broederlijk naast ons liggen, totdat de harpoenen uitgeworpen waren. Want toen stelde het dier zich dusdanig te weer, dat mijn mannen de lijnen niet konden vasthouden. Ik kwam te hulp; met iedere hand greep ik een lijn beet en trok het dier een eind boven den zee spiegel. Op dit oogenblik gleed ik uit en viel overboord, in den geopenden bek van het monster dat mij binnen slikte. Aanvankelijk voelde ik mij niet op mijn gemak in de volslagen duisternis die er heerschte, maar de aangename lichaamstemperatuur van den walvisch deed mij goed na de huiveringwekkende koude die ik aan boord doorstaan had. Ik stak een sigaar op en nestelde mij tusschen enkele baleinen die ik omboog zoodat zij de vorm van een tuinstoel verkregen. Door den sigarenrook geprikkeld, begon de walvisch te hoesten; ik moest mij krampachtig aan de leuningen vast houden om niet naar buiten geslingerd te worden en in het ijskoude water terecht te komen. Na het peukje door den visch te hebben laten uitspuwen, besloot ik op mijn zetel te blijven zitten omdat ik er niet aan twijfelde dat ik zoodoende op een comfortabele manier thuis zou komen. Af en toe wist ik weliswaar niet wat onder of boven was, maar daar wende ik spoedig aan. Na eenigen tijd voelde ik het regelmatig gedreun van de motoren van mijn yacht, waaruit ik afleidde dat ik mij met den buit aan boord bevond. Toen het ge dreun opgehouden had, en ik kort daarop een rustig zwevend gevoel kreeg, begreep ik dat de visch op zijn plaats van bestemming aangekomen was. Dat was mijn zwembad, waarin ik de wanden door glazen ruiten had laten vervangen. Mijn personeel waande mij reeds verloren en stond in gezelschap van mijn achterneef Jonkheer Van Fladde rack tot Pommerans mistroostig in het water te staren. Ondertusschen haalde ik enkele broompoeders uit mijn vestjeszak. Het slaapmiddel, waar ik af en toe wel eens gebruik van maak, strooide ik uit in het keelgat van mijn grooten gastheer. De walvisch begon terstond hevig te geeuwen, en van deze gelegenheid maakte ik gebruik om naar buiten te zwemmen. Mijn personeel was door het weerzien zoo aangedaan, dat het tranen bij stroomen weende, waardoor het aqua rium overliep en mijn achterneef, die voor een ruit stond te kijken, een nat pak kreeg zoodat hij niet de gelegen heid waarnam mij met het winnen der weddenschap te feliciteeren. Dagboek van een burgermannetje IN den zomer moet men nu eenmaal genieten van de natuur wat men kan; dat is een axioma; en menschen van mijn soort houden nu eenmaal van zulke axioma's; ze geven je zoo'n vastigheid in 't leven; net zoo-iets als het programma van een politieke partij; dat geeft je ook zoo'n gevoel van voor-leven-en-sterven bezorgd zijn; bezorgd" dan natuurlijk als verleden deelwoord op te vatten en niet als bijvoeglijk naamwoord ! Dus, als steeds volgens beginselen handelend, ben ik er na mijn achtdaagsche nog eens een dagje op uitgetrokken, want ik heb nog al-maar verlof ! Natuurlijk op z'n burgermans; dat wil zeggen: eenvoudig en, als ik dat nog zeggen moet: door-en-door fesoenlijk. Met mijn vrouw dus. Het is waar dat, als men van den zomer genieten wil, het in de eerste plaats zomer moet wezen; en dat was het verleden Maandag nu eigenlijk niet. Maar het zag er iets minder onzomsrsch uit dan op de voorafgaande dagen; het was wel koud op-vriezen-af, maar het regende niet; althans 's morgens om tien uur nog niet, en dus besloten we tot een boottocht. Naar de Loosdrechtsche Plassen. Ik weet wel, dat u zult zeggen, dat dit geen doen met eere is; men zeilt daar rond met 'n eigen zeilboot; maar dat is een verboven-mijn-petsche beschouwing der dingen. Ik vond het al prachtig, dat ik plaats kon nemen op de Luxe-Motor boot Toerist". Een stevige varensman had mij eens, toen ik op mijn sigaartje zuigend langs de Nicolaas Witsenkade sjokte, een prospectus gegeven, en ik had daar een en ander op gelezen van niet te beschrijven panorama's en schitterende vergezichten, en zoo waren mijn lusten in 't fesoenlijke opgewekt. En ik moet zeggen, dat ik mij niet beklaag. De luxe-motorboot was werkelijk niet onbruikbaar. De luxe is er wel-iswaar niet groot, maar dat is hij in luxe-autocars ook niet; en in Spanje heb ik eens in mijn rijke dagen natuurlijk met een treintje de gran lusso" gereisd, waar het bepaald heel vies was; dus ik weet allang, dat luxe" als transportterm een ietwat tammer beteekenis heeft dan anders; het beteekent zoo-iets als: niet voor vee", of best uit te houden". En dat was het op dat bootje dan ook; en 't was heelemaal geen Spaansche lusso gelukkig; wel was het er heel gezellig met allerlei menschen in mijn genre; ik heb de gewoonte de personen die ik zoo ontmoet, te rubriceeren; dat is te zeggen: ik vind dat hun voor komen ze meestal al rubriceert; men heeft dat etiket maar af te lezen. En zoo las ik van een stevig, breed heer en een nog breedvoeriger vrouw, op de bepaalde gesteldheid der gela ten, dat hij in 't bouwvak was of geweest was; en een magerder heer zeker even netjes, maar C- en Ajiger gekleed, met opstaand haar en spitsen neus, en ook van beweging wat spits, moest een onderwijzer wezen; zijn flinke en nette vrouw scheen me de beste vrouw die een onderwijzer hebben kan; en de kinderen waren veel welopgevoeder dan men van die eens beroepspaedagoogs verwachten kan en waren tevens aardige snuiters, in geen enkel opzicht aan onderwijs herinnerend. Ik voelde een zachte en beleefde sympathie voor dat gezin. Er waren ook andere gezinnen; ik rubriceerde ze bij den fruithandel; maar die zaten verder van ons af. U zult zeggen, dat ik te veel aandacht aan het gezelschap besteedde, maar dat is nu eenmaal het genoegen voor me als ik uit ben. Ze hebben me wel eens gezegd, dat ik schrijver had moeten worden; nu ja, ik ben ook schrijver, op m'n kantoor ! De Luxe Motorboot iegon al tien minuten voor het vertrek te trillen; en ze heeft tot het einde toe doorgetrild, maar daar went men onmiddellijk aan. Het heeft mij in mijn rust absoluut niet gestoord. Want ja, hél veel van den tocht zelf kan ik u niet ver tellen; als ik aan boord van een boot ben, slaap ik. O, ik ben ook wel eens even wakker ook; ik sluimer namelijk meer dan ik slaap; en dat is voor mij de vreugde van het reizen. In treinen sluimer ik ook. U weet niet, hoe prettig dat is. Telkens word je even wakker, en je wordt je even bewust, dat je deinend gedragen wordt door de wereld; je hoeft niet te werken; je hoeft zelfs niet te kijken; als je kijkt, doe je dat heelemaal omdat je het zelf wilt; je kijkt naar de wereld als een rentenier, die voor zijn plezier leeft. 7s dit leven? Leven is werken", zegt men wel; nu, dan is dit iets anders. Dit is, wat i'A nu leven" zou willen noemen; want in je for intérieur" van burgermannetje zit toch altijd iets dat je zegt, dat leven" iets anders moet zijn dan wat je zelf zoo eiken dag doet; iets heel heerlijks, waar je niet aan toekomt. Dan bij voorbeeld zoo'n dagje op een Luxe motorboot Toerist. En als je dan, luxueus, even je oogen opendoet, ja dan heb je het; maar je moet er niet over denken; je moet het ook vooral niet beredeneeren. Je ziet plassen en riet, en je vaart door een heel heerlijk waterweggetje met won derlijke verschieten van land, koeien, witte zeilen. En even daarvoor zie je n van die kinderen, nu ja, die hebben meer deel aan dat heel bijzondere dat ik dan leven" noem; die zijn zoo blij en lief en onbezorgd. .. . En dan sluimer je weer in, in die stemming; en je herinnert je niets bepaalds meer; je detailleert niets, je deint ??? zij 't ietwat trillend ? verder in een gevoel; nu ja, in zoo-iets wat de dichters en de schrijvers niet die op 't kantoor een stemming noemen. .. . En dat is nu voor een Burger mannetje het hél mooie van 'n dagje uit. BURGERMANNETJE PAG. 18 DE GROENE Ne. 3293

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl