De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 3 augustus pagina 8

3 augustus 1940 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven Het boek van reuzen en dwergen IN mijn bezit is een allerliefst klein blauw gebon den boekje (hoog isVa. breed 9 en i1/, cm dik). In dit beknopt bestek van ongeveer 200 cm3 ligt het hoofdwerk opgesloten van een denker, die na een veel bewogen zestigjarig leven van strijden en polemiek eindelijk den waren toon vond om voor alle leeftijden en voor vele geslachten ver staanbaar te spreken. Het is niet slecht als een mensch zich van tijd tot tijd te binnen brengt, dat het menschdom zich door zijn beschaving van zijn oer-instincten dreigt te verwijderen. Immers die oer-instincten sterven niet: de mensch is een natuurproduct, hij is een beschaafd dier. Elke beschaving dreigt in huichelarij te ontaarden welke met den dierlijken oorsprong en blijvende aandrift van den mensch onvoldoende rekening houdt. Swift ontdekte deze waarheid voor zijn tijd en hij predikte haar. Maar hij werd het prediken moe. Hij had er het onnutte van leeren inzien en toen pas ontwaakte goed en wel de dichter in hem, die hij was, de fantast; hij liet zijn ver beeldingskracht los uit den predikant en het zou geen verwondering wekken als de kleine predikant geschrokken is van den grooten fantast, die uit hem naar voren trad, als een reusachtige gestalte uit de schaduw van een dwerg. De reizen van Gulliver, ziehier het resultaat van deze inwendige verlossing. Er zijn boeken op de wereld, die men kapot kan slaan en uiteenrukken, die men samenpersen kan in enkele bladzijden en uit doen dijen tot een foliant, maar ze blijven dezelfde. Don Quichotte is zulk een boek, Faust is er een, Moeder de Gans, ook Gulliver. Welk kind heeft niet van Gulliver gehoord, Gulliver, die aan land spoelt in een rijk, waarvan de bewoners maar even grooter zijn dan zijn middel vinger? Welk kind vindt het niet heerlijk zich te verbeelden eens in zulk een rijk te belanden, om de menschjes, die er wonen, in zijn handjes te kunnen nemen, zooals Gulliver het deed met de inboorlingen van Lilliput. De behoefte van het kind aan een vertroetelenden omgang met kleine dieren en met poppen wordt bevredigd door het verhaal uit het prentenboek. De prenten zijn ook zoo mooi en voor de verbeelding streelend: de levende poppe tjes met kleine handjes, kleine hoedjes, kleine jasjes en broekjes en degentjes, etend van kleine bordjes met kleine lepeltjes en vorkjes, wonend in kleine huisjes en kleine paleisjes, waarover Gulliver (het is het kind zelf, dat zich groot ziet) met zijn stevige teenen heenstapt om er gebukt door de kleine raampjes naar binnen te loeren. Dit alles is het kind uit het hart gegrepen en een on sterflijke vondst. En, de groote menschen lezen deze verbeelding met evenveel plezier, het kinderlijke in hen geniet met de kinderen mee. Maar zij zien toch ook nog iets anders in deze dichterlijke verbeelding. Gulliver is verder gegaan dan die eene wondere reis naar Lilliput, al is de reis naar Lilliput verreweg de beroemdste. Swift heeft de behoefte gevoeld met den mensch nog meerdere proeven te nemen. Hij heeft hem allereerst (in Lilliput) tegenover wezentjes gesteld, die twaalf maal zoo klein waren, hij heeft hem ook gesteld tegenover twaalfmaal grootere wezens. Hij doet dat als hij Gulliver laat stranden in het land Brobdignac. Wonderlijk is het te zien hoe de Gulliver, die zooeven een reus was, thans een dwerg is geworden. Nadat hij omgang heeft gehad met de kleintjes, die hem als reus bewonder den, ziet hij zich nu als nederig Lilliputtertje tusschen de reuzen van Brobdignac. Swift heeft hierin de betrekkelijkheid van de grootte (en van de grootheid) willen uitdrukken, in het bijna even aantrekkelijke verbeeldingsspel van Gulliver's klein heid-te midden van menschen, twaalf maal zoo groot als hij zelf. Merkwaardig genoeg zijn het de beide verbeel dingen welke de kinderen het meest aantrokken, die onsterfelijk geworden zijn en als men ten aan zien van iets onsterfelijks ook van betrekkelijkheid mag spreken, is de eerste onsterfelijker nog dan de tweede. Men mag hieruit de conclusie trekken, dat het de kinderen zijn, die Swift's roem hebben bestendigd. De letterkundige reus is vereeuwigd door de dwergen. Want voor het prentenboek is de AAN INZENDERS VAN MANUSCRIPTEN wordt verzocht bij hun bijdragen een ge frankeerd briefomslag met adres van den afzender in te sluiten. Op het adres van stukken, voor de redactie bestemd, ver melde men geen namen van personen. voorstelling van Gulliver in het rijk der reuzen, waar hij bijna door een kind wordt ingeslikt, nauwelijks minder verrukkend en toch.... wie kent den .naam Brobdignac tegenover de millioenen, die den naam Lilliput kennen ? Met deze beide Swiftiaansche experimenten eindigt dan ook volstrekt de wereld-populariteit van Gulliver. De diepzinniger verbeeldingen zijn den volwassenen voorbehouden. Want Gulliver reist verder, d.w.z. Swift gaat met experimenteeren voort. Hij belandt in Laputa, een zwevend eiland, dat zich boven de aarde bevindt, in evenwicht gehouden en bestuurd door de kracht van een magneetsteen. Het vlakke land eronder heet Balnibarbi. Gulliver is op het eiland als mensch niet in tel, aangezien de bewoners alleen belangstelling koes teren voor wiskunde en muziek. Het zijn abstracte wezens, die daar leven. Zelfs in gesprekken met .elkander vervaagt hun aandacht zoo spoedig, dat zij zich doen begeleiden door flappers", die tot taak hebben hen door een zachten tik op ooren, mond of oogen, tot luisteren, antwoorden of uit kijken op te wekken. Zich op dit eiland, waar hij de concreet denkende mensen, zich tegenover de abstracties niets en nul voelt, stierlijk vervelend, daalt Gulliver naar Balnibarbi, waar een groote academie is, die zich bezig houdt met allerhande wetenschap. De speelsche geest van Swift schept er behagen in tallooze variaties op de Europeesche wetenschappen van zijn eeuw (omstreeks 1725) ten beste te geven. Ook hier zien wij het fantastisch omspelen van zoogenaamd absolute waarden, om er de betrekkelijkheid van in het licht te stellen. Hierin toont hij zich zeer vindingrijk, men zou durven zeggen even vindingrijk als Jules Verne. Deze wetenschappelijke fantast, evenwel, liet zijn verbeelding lijnrecht voortgaan op de nog onont gonnen technische gebieden en zag de verwerke lijking vooruit van wat logisch aanstaande was, tot verwondering van iedereen. Maar Swift is niet de man om rechtlijnig voort te schrijden. Hij draait de waarden om, zijn verbeelding plaatst ze naar alle richtingen behalve in die der logische ont wikkeling of van den vooruitgang. Het is hem immers niet om opeenvolging, groei, ontbolstering te doen, maar om doordringing, microscopie, opdelving van de kern. En toch, en toch .... is niet het experimenteeren met de taal, door ernstige, moderne, naar ver nieuwing strevende letterkundige kunstenaars, bijna het proces, dat hij ongeveer als volgt beschrijft: ,,I)e professor bracht mij toen naar het raam, waar langs zijn leerlingen geschaard stonden. Het raam was zes meter in het vierkant en stond in het midden van de kamer. Het was gevuld met naast elkaar ge plaatste houten blokjes, die onderling verbonden waren met dunne draden. Op den bovenkant van die kubusjes zag ik, dat stukjes papier geplakt waren en op deze papiertjes waren al de woorden van hun taal geschreven met al hnn verschillende verbuigingen, wijzen, tijden en vervoegingen, zonder dat er echter eenige regel of orde in de rangschikking van die woorden gevolgd was. De professor verzocht mij toen goed toe te zien, want hij zou zijn apparaat in beweging zetten. Op zijn commando greep ieder van zijn leerlingen een ijzeren handeltje fhandle, K.) waarvan er veertig rondom den bak in de zijkanten aangebracht waren, en draaide het met n slag om, zoodat de schikking der woor den een algeheele verandering onderging. Toen liet hij zes en dertig leerlingen zachtjes de regels lezen, zooals die in den bak naar boven waren gekomen en waar er groepen van drie of vier woorden gevonden werden, die mogelijk in zinnen konden voorkomen, dan dicteerden de vinders die aan de vier overige leerlingen, die als .schrijvers fungeerden. Dit werk werd een keer of vier herhaald en met iederen draai aan de handeltjes werkte liet apparaat dusdanig. dat de w-oorden van plaats verwisselden en de hout blokjes met de andere zijden naar boven kwamen. Zes uur per dag waren de ]onge studenten aldus aan het werk en de professor toonde mij in verschillende boekdeelen zijn verzamelingen gebroken zinnen, die nog gesorteerd en samengevoegd moesten worden tot volledige zinnen, gedachten en heele verhandelingen. l'it dat rijke materiaal zou de wereld een allesomvatten de bewerking van alle kunsten en wetenschappen kunnen worden geboden." Ktc. GULLIVER reist verder. Het nieuwe experiment van Swift betreft de confrontatie van den mensch met de historie. Op het eilandje Glubbdubdrib verstaat men de kunst alle gestorvenen, op elk gewenscht moment van hun leven, terug te roepen, zoodat Gulliver naar hartelust converseeren kan met Alexander de Groote, Hannibal, Homerus, Aristoteles en vele anderen. Natuurlijk heeft het experiment een dieperen zin: het toont ons de vervalsching der geschiedenis en de traditie van het al of niet opzettelijk misverstand. De reis naar Luggnagg tenslotte stelt den mensch scherp tegen over het probleem van den dood. In dit land leven n.l. Struldbrugs", die het menschelijk vermogen om te sterven missen. Gulliver's aanvankelijke opgetogenheid verkeert in diepe melancholie als hij zich in tegenwoordigheid van deze duizenden jaren oude personen geplaatst ziet en het is alsof de wijsgeer Swift op de waarde en de levenskrach tigheid van al te oude tradities poogt af te dingen wanneer hij deze nimmer stervende menschen afschildert als in hooge mate bekrompen, inhalig, achterdochtig en verveeld. Het groote experiment met den mensch gaat voort en vindt zijn afsluiting en ontkroning (moet men in dit geval zeggen) in de reis naar het land der Houyhnhnms, het rijk der paardmenschen of menschpaarden. Dit vierde en laatste boek van Swift's werk bevat een nieuwen, een psychologischen factor. Het geeft ons, omgekeerd, de voorstellings wijze, die wij volgen bij het beschouwen van dieren. Het dier zien wij eensdeels als een dier (en dus van mensch onderscheidenlijk wezen), anderdeels als een aan mensch verwant gedrocht, waardoor onze glimlach gewekt wordt telkens als wij menschachtige bewegingen ontwaren. Men denke eens aan een poes met haar jongen, zooals ze in haar eigen moeder toon ze toespreekt, ze aan de borst legt, ze wascht. Telkens worden wij vagelijk herinnerd aan een menschmoeder en zoowel de burleske overeenkomst als het komische verschil doet ons glimlachen. Wij bekijken het dier van bovenaf. Gulliver bekijkt de paarden op het paardeneiland van onder af, n.l. van de kleinheid van zijn mensch zijn. Deze paard menschen zijn met rede begaafd en houden een soort menschen in slavernij zooals wij het de beesten doen. Tot een schoone dichterlijke verbeelding stijgt dit vierde boek; Swift kan er zijn verbittering luchten tegen het menschenras. Hij koos als tegen hanger het dier, dat wij gewoon zijn als het edelste te beschouwen; zijn Engelsche verknochtheid aan het paard zal er het hare toe hebben bijgedragen deze wezens voor te stellen als kennende maar niet bezittende menschelijke laagheden en menschelijke ondeugden. Het is echter wederom, naast het dichterlijke verbeeldingsspel, een experiment met den mensch. Het werpt een doordringend licht op de menschengemeenschapp, maar vooral op het individu. Maar hoe, zal men vragen, kwamen wij over het boekje van 200 cm3 te spreken, dat in mijn bezit is? Eenvoudig om deze reden, dat er kortgeleden een boek verschenen is bij /. H. Gottmer i-~ Co. te Haarlem, Gulliver's Reizen naar verschillende Landen door Jonathan Swift, Ned. bewerking G. Blom, Geïllustreerd door Rein van Looy. Dit boek is 28 hoog, 21 breed en 4 cm dik; het meet ongeveer 2400 cm3 inhoud. Het is derhalve twaalfmaal zoo groot als het allerliefste boekje, dat in mijn bezit was en dat naast deze nieuwe Nederlandsche vertaling aandoet als Gulliver in Brob dignac. Het verhaal van Swift is eenvoudig en feilloos geschreven. De vertaling van G. Blom is minder feilloos. En zooals Gulliver aan de reuzen, waaronder hij leefde, alle gebreken overduidelijk zag, de plooien en oneffenheden in hun huid, hun puistjes en baardstoppels, zoo vertoont helaas deze reus onder de boeken eenige opvallende of misschien des te opvallender gebreken naast het kleine, fijne gullivertje. De vertaler schrijft b.v. dezen volzin op pag. 71: Het was mij een genoegen aan hun verlangen te voldoen, maar zal den lezer niet vervelen met bizonderheden". Ook vertaalt hij op pag. 159 het zinsdeel: I would hide the frailties and deformities of my political mother, and place her virtues and beauties in the most advantageous light" aldus: De zwakheden mijner eigen politieke moeder moest ik maar liever bedekken en haar deugden en schoonheid in het meest gunstige licht plaatsen." Ook houdt hij, zonder waarschuwing, nogal eens een passage uit het oorspronkelijk achter. Maar laat ik kort zijn in het aanduiden van leemten; ten slotte stelt deze vertaling den niet Engelsch lezenden Nederlander in staat een werk te genieten in dezen reuzen-trant, dat de deskundige liefhebber misschien bij voorkeur als dwergboekske, als lilliputtertje mee op zak neemt. De illustratie van een dergelijk werk, dat zoo beeldend is, stelt, zoo weten wij, in negen-en-negentig van de honderd gevallen ernstig te leur. In dit opzicht beantwoordt de reus ten volle aan de verwachtingen. C. J. KELK PAG. 8 DE GROENE N». 3293

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl