Historisch Archief 1877-1940
Rampen in den tuin
ONKRUID
WAT een zorg en moeite kan het
kosten om een enkele plant in
leven te houden! We sproeien, we
schoffelen, we spuiten tegen onge
dierte en nochtans aarzelt de plant
tussen leven en dood. Maar het on
kruid tiert daarentegen welig, op de
donkerste plekken, in de ongunstigste
hoekjes; midden tussen de vaste plan
ten border, overal waar maar een
gaatje te vinden is schiet het onkruid
snel omhoog. Het hecht zich vast aan
de planten en wringt zich naarboven,
naar het licht. Het spreidt zich wijd
uit over de grond en zuigt de dauw op,
vangt in droge dagen alle regen, zoekt
met zijn wortels naar voedsel: leeft
en groeit ten koste van onze bloemen.
Helaas onkruid vergaat niet".
Onkruid is een ware ramp voor de
tuin, voor elke grond. Is er een ver
geten hoekje, een oude kinderspeel
plaats, die niet meer gebruikt wordt,
dan is het terrein in korten tijd bedekt
met onkruid. Het groeit, schiet in zaad
en de wind waait het uiteen. Het valt
overal in 't rond en niet alleen vlak bij
maar ook verderweg komt het neer op
het gazon, in de border en tussen de
stenen van het terras. Het onkruid
stelt geen hoge eisen; een ligging en
grond, een spleetje tusschen de
flagstones, een paar kruimels aarde en het
zaad ontkiemt, een wortel zoekt zich
een weg naar beneden, buigt om de
steen heen en zet zich vast. De bladen
spreiden zich plat uit en een grote
paardebloem bloeit na enige tijd. Dan
volgt het pluizige kaarsje, een zwe
vende, donsende lichtbal, die weer uit
een waait en in allemaal kleine pluisjes
met de wind wegdrijft en na een poosje
staan overal paardebloemen. Het hele
pad gaat er haast onder schuil en hoe
aardig ook die enkele bloem was, nu
is het niet mooi meer. We steken de
wortels daarom uit maar kunnen niet
tussen de stenen komen en slechts de
helft gaat mee. De andere helft groeit
snel weer aan en na een poosje zijn
we weer even ver, is weer het pad be
dekt.
Een klein hoekje is er waar
hanepoot tussen de planten staat. Het blad
is niet onaardig, maar toch stoort het
op deze plaats. We trekken het on
kruid uit maar het komt altijd weer
terug, het is onuitroeibaar.
Meibloempjes staan in het gras en
verspreiden zich snel. Er zijn einde
loos veel soorten onkruid:
lepeltjeskruid kunnen we niet aanraken of de
zaden springen een eind ver weg, het
is onbegonnen ze kwijt te raken. Wie
eenmaal ervaren heeft wat onkruid kan
betekenen in de tuin, die zal niets na
laten om te voorkomen, dat het tot een
ramp wordt.
Als we een nieuw terrein gaan aan
leggen beginnen we tijdens het grond
werk alle onkruidwortels zoveel mo
gelijk te verwijderen. Hanepoot en
kweekgras kunnen we zorgvuldig bij
een zoeken; geen worteltje mag aan
onze aandacht ontsnappen. Klaar zijn
we hiermee natuurlijk niet want in
de grond zit altijd onkruidzaad, het
waait aan uit naburige tuinen, het
zit in de mest, het is overal rondom als
een dreigend gevaar. Maar dit zaad
kunnen we uitroeien als we er vlug
genoeg bij zijn, als we maar zorgen,
dat het niet de kans krijgt zich uit te
breiden, geen mogelijkheid om in zaad
te schieten. Daarom beginnen we vroeg
in 't voorjaar al te schoffelen, te wie
den en elke keer als het onkruid op
komt zorgen wij, dat het alweer ver
dwenen is, haast voordat het goed en
wel boven de grond is. Zo worden we
snel het onkruid de baas en kunnen
de jonge planten niet verstikken, wordt
de tuin niet bedorven, wordt het geen
wildernis.
MAAR wat is eigenlijk onkruid?
Is dit niet alles wat in 't wild
groeit, overal over de wereld verspreid ?
Zijn dat niet de grote vuurrode tulpen,
die in Tasjkent in de steppen opvlam
men, de duizenden Narcissen, in de
bergen, orchideën in de tropen en in
ons land kattestaart en wilgenroosje,
gele lis en zwanebloem? Alles wat in
't wild groeit is immers onkruid, het
nietige, onogelijke lepelt j eskruid net
zo goed als het stralende
boerenwormkruid. En opeens zien we, dat het eigen
lijk een wonder is, al deze panten, die
overal tevoorschijn komen, in mateloze
overdaad, in eindeloze variatie, langs
de sloten, langs de wegen, in de wei
landen, in de tuin.
Maar alleen in de tuin bekijken we
het onkruid met een kritisch oog, want
de tuin is nu eenmaal niet de natuur
en we wensen ook niet de tuin als zo
danig te beschouwen. De tuin is voor
ons een combinatie van vele dingen:
het is in de eerste plaats een plek waar
we ons terug kunnen trekken van de
wereld rondom ons. Er is zoveel lawaai,
zoveel haast en herrie, zoveel wat ons
hindert en ergert.
In de tuin valt dat allemaal plotse
ling van ons af. En in de stilte en rust,
die er dan binnenin ons ontstaat, leren
we nieuwe dingen zien, hoe de planten
groeien, hoe de bloemen zich ontwik
kelen en zaad vormen, hoe dit alles
tesamen een eenheid vormt en hoe de
tuin een heel eigen leven heeft.
En dan wensen we ook schoonheid !
Als we zo voor ons uit kijken willen
we, dat ons verlangen naar harmonie
bevredigd wordt, in lijn, in kleur, in
elk opzicht. Een samengaan dus van
een bewust streven naar bepaalde vor
men en een natuurlijk groeien en
bloeien.
En hierin vindt ook het onkruid zijn
plaats want het is een deel van de
natuur. Het onkruid wordt genadeloos
vernietigd waar het niet mooi is maar
kan een blauw klokje niet grappig staan
te wiegelen tussen een veldje van rose
Sedum? Kan het fluitekruid niet als
kant zijn tussen enkele bomen of aan
de voet van een haag? En aan de rand
van een vijver, zijn daar niet juist de
wilde bloemen het mooist? het
pijlkruid, de waterviolier en de gewone
witte waterlelie.
Soms zijn er zaadjes van
vingerhoedskruid door de tuin gewaaid en
midden tussen lage bloemen groeit een
sterke stengel omhoog, de vlakke lijn
verbrekend. Een zonnebloem zien we
plotseling staan aan de kant van een
pad, op een plaats waar hij helemaal
niet hoort. Hij groeit als onkruid en
gedurende enige weken vangt hij steeds
weer de aandacht, boeit juist door het
onverwachte.
Wie een tuin goed wil onderhouden
moet fantasie hebben. Het is de kunst
al dadelijk in 't begin, bij het eerste
uitlopen van de planten, te zien wat
weg moet en wat we laten staan en tot
bloei komen. Daardoor wordt de tuin
nooit saai en stijf, niet braaf en netjes
maar vol verrassingen en overal waar
heen we zien weten we de natuur.
En inplaats van een ramp wordt
het onkruid tot een nieuw geluk. Alle
rampen zetten we om in vreugden
want al werkende leren we de tuin pas
werkelijk kennen en al wiedende het
onkruid.
DE TUINARCHITECT
Jfff
-*"*-.jr«
?""?
Onkruid kan ook mooi zijn; fluitekruid aan den waterkant
Kinderen
Voorpret
NATUURLIJK...., als ze niet
geweten hadden dat er iets leuks
stond te gebeuren, zou het allemaal
anders zijn gegaan. Maar hoe zijn
ouders? Ze beramen een pretje en
in hun kinderlijk enthousiasme deelen
ze dat hun kroost mee dat, naar
aard en aanleg reageert, steevast
probeert om iets aan het program te
wijzigen en als dat niet gelukt is,
minstens vier-en-twintig keer ver
zekert: Het zou natuurlijk nog vél
leuker kunnen worden, als we...."
waarachter dan het niet geaccepteerde
wijzigingsvoorstel komt.
Het plan bestond uit het voornemen
om ergens, gezessen, te gaan
rijsttafelen ! Zus vond het knal en
denderend en sprak vader
zaakkundig na van poejong-haai en sambal.
Freek zei alleen maar dat hij zooveel
eten zou als hij opkon. Guus vond het
mooiste van de heele zaak, dat vader
een tafeltje besproken had vlak naast
de groote mechanische
gramofoonkast. En Broer was alleen maar zoo
in-het-wilde-weg dol om de uitganerij.
Hij begon 's morgens al omstreeks
7 uur.
Hoe laat gaan we, moeder?"
Half zes, denk ik, Broer !"
O, dan kan ik nog wel even
rolschaatsenrijden in dien tijd, hè?"
Dat denk ik wel, Broer !"
Waarop Broer verdween naar de
rolschaatsenbaan in den kelder om
even later jammerend weer omhoog
te komen, omdat de weer pas voor vijf
dure centen gekochte nieuwe
rolschaatsensleutel al wér weg was....
Guus dolf hem echter op en even later
deed Broers sport het huis dreunen.
Een half uurtje later kwam Broer
even op de klok kijken.
Kind, het is nog lang geen tijd,"
zei kribbig Freek, die aan een kruis
woordraadsel bezig was en niet wist
wat een ander woord voor gevangenis
onderkomen van drie letters was.
Wét ik wel," was Broers veront
waardigd commentaar, ik kwam
alleen maar even zeggen dat ik om
twaalf uur niet zal eten om vél honger
te hebben aan die rijsttafel. En mag
ik nou vast een koekje, moeder?"
Heb je aan zoo'n rijsttafel ook
patats?" vroeg Guus peinzend opziend
van het beeld eener leeuwin met
jongen" dat hij aan het teekenen was.
Ach wel neen, jö, daarvoor moet je
aan een kraam op de markt zijn,"
snibde Zus.
Tegen den middag kregen ze allemaal
iets: Freek had het in zijn buik, Guus
betoogde dat hij duizelig was, en Broer
klaagde omstandig over een rommelig
gevoel ergens".
Als dat zoo doorgaat...." zei
vader bedenkelijk moeder aanziend,
maar moeder, door ervaring wijzer
geworden, meende dat het allemaal
voorpret" was. Het wachten valt ze
een beetje lang," dacht ze, en stuurde
Guus en Broer ergens een half uurtje
op bezoek bij een familie, die naar
menschelijke berekening niet thuis was.
Dan hadden ze tenminste het loopje
gehad. Ziedend verontwaardigd kwa
men ze na gezegd loopje weer thuis.
Guus had Broer gestompt en Broer had
Guus geschopt. Guus' veter was ge
broken en Broer had een gat in zijn
kous bij de hiel. En Zus zat als een
steenen beeld en breide onverstoorbaar.
Ze breide nóg toen de heele familie
op het punt stond weg te gaan. Ik
doe niet meer aan die roezigheid voor
af," zei ze zeer beslist.
Enkele uren later wisten ze allemaal
wat rijsttafel en poejong-haai nu
precies was. Guus bleef volhouden, dat
hij de muziek uit de gramofoonkast
het mooiste gevonden had en Broer
zei den volgenden dag peinzend tegen
moeder: 't Was natuurlijk wel leuk,
ziet u, maar ik houd eigenlijk niet
van rijst.... !"
ERICA
PAG. 13 DE GROENE N». 3294