De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 10 augustus pagina 16

10 augustus 1940 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

De slinger van de klok H l ALTE Kwakerstraat uitstappen alstu blieft," schreeuwde de schaapsherder in 't blauw. Een kudde burgerschapen stapte uit en een andere kudde krabbelde naar binnen. Ding-ding! de tram ratelde weg en John Perkins hobbelde mee met de vrijgelaten kudde. Hij wandelde langzaam naar zijn woning. Langzaam, omdat in het woordenboek van zijn dagelijksch leven het woordje misschien" niet aangetroffen werd. Er kunnen geen verrassin gen zijn in het bestaan van een man die twee jaar getrouwd is en op een bovenwoning leeft. Onder het loopen voorspelde John Perkins zichzelf met een zwaarmoedig cynisme wat er vanavond zou gebeuren. Katy zou hem aan de deur begroeten met een zoen die rook naar boter en paneermeel. Hij zou zijn jas uitdoen, op de divan gaan zitten om de krant te lezen en zich verwonderen over het wereldgebeuren. Voor het diner zou er gebraden vleesch zijn, salade en gekookte rabarber en de pot met aardbeienjam met een etiket waarop stond dat het gegarandeerd chemisch zuiver was. Om halfzeven zouden ze krantenpapier over de meubels leggen om de stukken kalk op te vangen die van den zolder vielen als de man die boven hen woonde zijn dagelijksche lichaamsoefeingen begon. Precies om acht uur zou een danspaar naast hen onder den vriendelijken invloed van delirium tremens komen en met stoelen gooien en gekke sprongen maken, klaarblijkelijk in de illusie dat men hun een contract had aangeboden van vijfhonderd dollar per week. Dan zou de benedenbuurman met zijn fluitstudies beginnen, de vrouw aan den overkant zou haar kinderen uitlaten en de dame met de champagnekleurige schoenen zou hetzelfde met haar Schotsche terriër doen. John Perkins wist dat deze dingen zouden ge beuren. En hij wist dat om kwart over acht hij naar zijn hoed zou grijpen en dat zijn vrouw de volgende rede op een eenigszins ruzie-achtigen toon uit zou spreken: Ik zou nou toch wel eens willen weten waar jij vanavond van plan bent naar toe te gaan, John Perkins". Ik denk dat ik maar even bij de McCloskey's aanloop." zou hij antwoorden," en dat ik een spelle tje poker met de jongens speel." Dat was altijd zoo de gewoonte van John Perkins geweest. Om tien of elf uur zou hij terugkomen. Soms was Kate al naar bed gegaan; soms wachtte ze op hem, gereed om in de smeltkroes van haar toorn wat meer goud te mengen in de stalen ketenen van het huwelijk. Voor deze dingen, zal Cupido zich hebben te verantwoorden als hij voor de poort van rechtvaardigheid staan zal samen met zijn slachtoffers van alle bovenhuizen in de wereld. Dezen avond echter was er een groote verandering in den gewonen gang der dingen ingetreden toen John Perkins zijn huis bereikte. Daar was geen Kate met haar gewoontezoen. De drie kamers schenen in een onheilspellende wanorde te verkeeren. Overal lagen haar kleine bezittingen in het rond. Haar schoenen in het midden van de vloer, krultangen, haarkammen, kimono's, poederdoos en zoo voort lagen ordeloos overal verspreid. Met een zinkend hart zag John de kam met een krullende wolk van haar bruin haar tusschen zijn tanden. Een of andere ongewone haast en opwinding moest zich van haar hebben meester gemaakt, want ze legde altijd zorgvuldig dit kam-materiaal in de kleine blauwe vaas op de schoorsteen. Vlak bij het gasstel hing een verdacht, opgevouwen briefje. Het was van zijn vrouw en luidde aldus: Lieve John, Ik heb juist een telegram ontvangen dat moeder ernstig ziek is. Ik neem de trein van 4.30. Mijn broer Sam komt me van het station afhalen. Er is koud schapenvleesch in de ijskast. Ik hoop niet dat het weer haar keelontsteking is. Betaal 50 cent aan den melkboer. Verleden lente had ze het heel erg. Vergeet niet aan de gasfabriek over de meter te schrij ven, en je goede sokken liggen in de bovenste la. Ik schrijf je morgen wel. In haast Katy. NOOIT gedurende een tweejarig huwelijk waren hij en Katy n nacht van elkaar geweest. John las het briefje nog eens in een sombere stem ming. Hier was een breuk in de opeenvolging der dingen die nooit veranderden en het maakte hem overstuur. Daar hing over een stoel, akelig leeg en vormloos de roode kimono met zwarte stippen die ze altijd droeg als ze het eten opdiende. Haar door de weeksche kleeren waren her en der neergeworpen. De krant lag op de vloer en gaapte hem rechthoekig aan. Alles in de kamer sprak van een verlies, van de beheerschende geest die was weggetrokken, van een ziel die verdwenen was. John Perkins stond tusschen deze doode overblijfselen met een vreemd gevoel van wanhoop in het hart. Hij begon zoo goed mogelijk de kamer op te ruimen. Toen hij haar kleeren aanraakte ging er iets als angst door hem heen. Hij had er nooit aan gedacht wat het bestaan zou zijn zonder Katy. Ze was zo volkomen n geworden met zijn leven dat ze was als de lucht die hij inademde noodig maar nauwelijks opgemerkt. Nu, zonder waarschu wing, was ze weggegaan, verdwenen, zoo volkomen weg alsof ze nooit had bestaan. Natuurlijk zou het alleen maar voor een paar dagen, of ten hoogste een week of twee zijn, maar het leek hem of de hand van den dood een vinger had uitgestoken naar zijn veilig huis, arm aan gebeurtenissen. John sleepte het koude schapenvleesch uit de ijskast, maakte koffie en begon aan zijn eenzaam maal vlak tegenover het schaamtelooze certificaat van zuiverheid op den pot met aardbeienjam. Nu leken hem het gebraden vleesch en de salade goede geesten die voor eeuwig waren ondergegaan. Zijn huis was ontmanteld. Een schoonmoeder met keelontsteking had zijn huis- en beschermgoden wegge vaagd. Na zijn eenzaam maal ging John bij de ven sterbank zitten. Hij had geen trek in rooken. Buiten lokte de stad hem om deel te nemen aan haar dans van dwaas heid en plezier. Deze avond behoorde hem toe. Hij zou, zonder dat iemand hem iets vroeg, weg kunnen gaan en de snaren der vroolijkheid aan kunnen slaan zoo vrij als iedere vrolijke vrijgezel. Hij zou kunnen drinken en zwerven en spelen als hij dat wou tot het aanbreken van den dag; en er zou geen wraak zuchtige Katy op hem wachten met den beker die de droesem van zijn veugde bevatte in haar hand. Hij kon poker spelen bij de McCloskey's met zijn luidruchtige, snoevende vrienden totdat Aurora de electrische lampen zou hebben uitgedoofd. De huwelijksbanden die hem altijd hadden geketend waren verbroken. Katy was weg. JOHN Perkins was niet gewend zijn gevoelens te ana lyseeren. Maar toen hij zat in zijn Katylooze 3 bij 4 salon sloeg hij onophoudelijk dit valsche accoord op het klavier van zijn leven aan. Hij wist nu dat Katy noodig was voor zijn geluk. Zijn genegenheid voor haar, in slaap gewiegd en naar het onbewuste afgevoerd door den doffen gang der huiselijkheid, was nu scherp opgewekt door het verlies van haar aanwezigheid. Is het niet altijd in onzen geest ge goten door spreekwoord en preek en fabel dat we de muziek niet eerder prijzen voordat de zoetgekeelde vogel is weggevlogen of in andere on waarschijnlijke en onwaarachtige symbolen? ,,Ik ben een dubbeldoorgehaalde stommeling," mompelde John Perkins," op wat voor een manier heb ik haar behandeld. ledere avond ben ik wegge weest om poker te spelen met de jongens inplaats van bij haar te blijven. Die arme meid hier alleen met niets om zich bezig te houden, terwijl ik haar op die manier behandel! John Perkins, laat dit je iets geleerd hebben. Van nu af aan zal het anders worden. Ik zal met haar uit gaan en we zullen ons samen amuseeren. En die McCloskey bende wil ik van nu af aan niet meer zien." Ja, buiten brulde de stad en probeerde John Perkins te verlokken om mee te dansen in den stoet van Momus. En bij de McCloskey's waren de jongens bezig de kaarten te schudden voor het spel. Maar geen lokkend pad of gekleurde kaart konden de berouwvolle ziel van John Perkins, den eenzame, verleiden. Hij was beroofd van het liefste dat hij bezat en hij treurde er om. Teruggaand tot een zeke ren man, genaamd Adam, wien de engelen uit den boomgaard hadden gegooid, kon Perkins, de berouw volle, zijn afkomst nawijzen. Rechts van John Perkins stond een stoel. Daarover hing Katy's jurk. Iets van haar figuur was er nog in overge bleven. In het midden van de mouwen waren fijne, persoonlijke kreukels ontstaan door de beweging van haar armen als deze voor zijn plezier en com fort hadden gewerkt. John nam de jurk op en keek er lang naar en zocht vergeefs naar een blijk van medeleven. Katy had altijd medeleven met hem gehad. Tranen: ja tranen kwamen in John Perkins oogen. Als ze terug kwam zou alles anders zijn. Hij zou boeten voor wat hij veronachtzaamd had. Wat was het leven zonder haar? De deur werd geopend. Katy kwam binnen. Ze droeg een kleine handtasch. John keek haar verbijsterd aan. ,,Hè, hè, ik ben blij dat ik terug ben," zei Katy. Moeder was zoo gezond als een visch. Sam was aan het station en zei dat ze alleen maar een beetje hoofdpijn had en direct beter werd nadat het tele gram was gestuurd. Dus nam ik meteen den volgenden trein terug. Ik heb razenden trek in een kop kof f ie." Niemand hoorde het geluid van de tandraderen toen het mechanisme op de derde verdieping van het gezin Perkins terugsuisde in de Orde der Dingen. Een band slipte, een veer was geraakt, het tandrad werd opnieuw gesteld en de wielen gingen verder in hun oude baan. John Perkins keek op de klok. Het was kwart over acht. Hij greep naar zijn hoed en liep naar de deur. Ik zou nou toch wel eens willen weten waar je van plan bent naar toe te gaan, John Perkins?", vroeg Katy op ruzie-achtigen toon. Ik denk dat ik maar even bij de McCloskey's aanloop," zei John, ,,om een partijtje poker met de jongens te spelen." O' HENRV PAG. 16 DE GROENE No. 3M4

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl