De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 10 augustus pagina 18

10 augustus 1940 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

TOEN ik op zekeren ochtend op wilde staan, bemerkte ik dat ik niet goed in orde was. Ik meende een temperatuursverhooging te bespeuren, en nadat ik mijn kamerdienaar Lodewijk de centrale verwarming had laten controleeren die in orde bleek te zijn, liet ik mij de koortsthermometer aan reiken. Toen ik dit apparaat aanwendde sprong het stuk, omdat het kwik tot boven aan toe was gestegen. Mijn butler James kwam in zeer ongerusten gemoedstoestand op mijn Gothische ledikant toesnellen om mij te vertellen dat ik er zeer verhit uitzag. Dit ver hinderde mij evenwel niet mijn ont bijt te nuttigen. De thee die ik dronk, geraakte wegens mijn hooge lichaams temperatuur in kokenden toestand; ik voelde tenminste na iedere teug een hevig geborrel in mijn slokdarm ter wijl de stoomwolken uit mijn neus gaten tevoorschijn kwamen. Het zachtgekookte eitje dat ik iederen ochtend nuttig, veranderde op mijn tong in een hard gekookt, zoodat ik het niet eten kon. Het sneedje brood dat ik tot mij wilde nemen, veranderde eveneens in mijn mond, en wel in toast. Ik heb een afkeer van geroosterd brood, van ge braden radijsjes, van kokende boschbessenjam, gesudderde slagroomtaart en dubbel gebakken caviaar. Ik was mistroostig over het feit dat ik mijn ontbijt niet kon verorberen, want van zulk een ontbijt zou ik hoogstens ziek kunnen worden. Ik liet mij dus enkele rauwe eieren met wat boter en voorts wat rauw kalfsgehakt brengen. Nadat ik hiervan een en ander in mijn mond genomen had, kon ik na enkele oogenblikken in mijn geopenden mond wat zout en peper laten strooien door mijn twee jongste butlers, en zoodoende mijn eetlust stillen. Nadat ik mijzelf betast had en tot de conclusie gekomen was dat ik niet geheel in orde was, ontbood ik mijn lijfarts. Ik liet drie chirurgen komen teneinde mij terstond te laten opereeren. Er was haast bij, want als mijn.tem peratuur steeg zou dat niet zonder ge vaar zijn, en zoolang ik leef heb ik het leven lief. De gedachte aan den dood vind ik ongeriefelijk. Bovendien zou mijn dood het definitieve einde beteekenen van het beroemde geslacht van de Van Münchhausens, en zulk een ramp zou voor geen enkele Van M nchhausen te overzien zijn geweest. Iets dat duizend jaren bestaat, biedt niet zonder reden weerstand aan den tarfd des tijds; het leven van den gewonen mensch is niets anders dan een sleur, daarentegen is het leven van een Van Münchhausen een door de eeuwen ge heiligde traditie. De heelmeesters traden aan mijn Gothische ledikant, links en rechts schaarden zich rijen verpleegsters. Na dat ik hun instructies gegeven had, togen ze aan het werk. Zij wilden mij onder narcose brengen. Aangezien ik dit kinderachtig en beneden mijn waar digheid vind, weigerde ik dit. Boven dien zou ik dan niet kunnen contro leeren of zij mijn opdracht werkelijk uitvoerden. Terwijl ik het ochtendblad las, kweten de doctoren zich van hun taak. De sigaar die ik wilde opsteken, ging aan het verkeerde eind branden, zoodat ik begreep dat mijn koorts nog niet geweken was. Af en toe gaf ik den chirurgen een kleine aanwijzing, ten slotte was ik toch de eenige die wist wat ik mankeerde. Juist op het oogenblik dat de operatie geslaagd was en de wond gehecht, kwam mijn neef Baron Goudknots binnen. Toen hij mij in mijn niet zeer comfortabelen toe stand zag liggen, viel hij flauw en kreeg het uiterlijk van een gestranden luchtballon. Terstond gaf ik de doc toren opdracht hem bij te brengen. Er werden zuurstofapparaten aange sleept en de twaalf verpleegsters zagen met moeite kans kunstmatige adem haling op hem toe te passen. Ondertusschen bekeek ik het object dat mij het leven vergald had en dat de doctoren uit mijn lichaam tevoor schijn gehaald hadden. Het bleek een stuk lapis lazuli te zijn, hetgeen mij niet verwonderde omdat ik immers zeer blauw bloed in de aderen heb. Ik verheugde mij in het bezit van dien steen, ik zou hem kunnen gebruiken om er zegelringen voor mijn nage slacht van te laten maken. Mijn neef Baron Goudknots was nog steeds bui ten bewustzijn, de halsbrekende be moeiingen der verpleegsters ten spijt. Daarom wierp ik de steen naar zijn hoofd. Dank zij de sterretjes die hij zag, kwam hij tot bewustzijn. Met eenige moeite wreef hij zijn beide oogen uit en kwam waggelend overeind. Ik stapte uit mijn ledikant na mijn koorts afgeschud te hebben, raapte mijn la zuursteen op en nam mijn neef mee naar de ridderzaal waar wij champagne gingen drinken. Nogmaals toonde ik mijn neef den steen. Mijn neef ver kondigde mij dat hij minstens zulk blauw bloed in de aderen had als ik, en na een korte aarzeling zei hij dat hij zich dan ook maar eens zou laten opereeren. Hij scheen zich te verheu gen op een edelsteen met persoonlijk cachet. Ik ben benieuwd wat voor steen het zijn zal, ik vermoed speksteen. Dagboek van een burger man netje HEBT u dat hoogst interessante gevalletje gelezen; van dien man die niet leeft, en toch de gevangenis ingaat? U zult zeggen: dat is een vreemd geval. Inderdaad. Natuurlijk beweert hij zelf, dat hij wel leeft; maar de rechter is q.q. steeds geneigd aan de beweringen van een verdachte te twij felen; dus dat betoog legt niet veel gewicht in de schaal. Te minder, daar hij toch maar heelemaal niet kan be wijzen, dat hij leeft; bewijzen, dat is toch zeker: documenten op tafel leg gen ! In dit geval zou dat document een uittreksel uit eenig bevolkingsregister moeten zijn, en daar de man bewees, dat hij geboren is ja, dat ook nog ! ; en wel geboren is te Enschedé, zou er een uittreksel uit het bevolkings register van deze plaats vertoond moe ten worden. Maar dat uittreksel is, hoewel deze brutale lever of Lebemann er een preciezen datum bij opgeeft i Juli 1914 , niet te leveren, niet uit te trekken uit dat register, om de eenvoudige reden, dat het er niet in zit, of anders gezegd: dat hij er niet in staat! Zoo'n man, zoo'n gewone, niet ad ministratieve, die kan laten we niet noodeloos aannemen, dat hij zijn be weringen te kwader trouw is die kan, zeg ik, toch meenen, innig en oprecht, dat hij wel leeft. En, in die meening, wil zoo'n man eten. Daar moet men nu echter eenmaal voor werken, nu ja, niet alle menschen, maar een heeleboel toch wel. Hij wou wel werken, maar hij kon geen werk krijgen. Dus ging hij naar ,,de Steun". En de Steun, die wel, en zeer, aan ad ministratie doet, onderzocht, en ver klaarde den man, dat hij niet leefde. En dus geen steun kon krijgen. En toen, beweert de Officier van Justitie, heeft hij kleine verduisteringen en diefstallen" gepleegd; en daarvoor requireerde deze hem drie maanden gevang; de rechtbank maakte er een jaar van. Ik, in mijn qualiteit van Burger mannetje, van een diep-ingevreten eer bied voor het Gezag vervuld, kan zooiets niet begrijpen. Natuurlijk zeg ik niet, dat het onzin is, het is zin, want de Heeren hebben het zoo vastgesteld. En die man leeft niet volgens weer andere heeren want ,,heeren" zijn toch zeker de heeren van 't Stadhuis; en toch zeggen ze, dat hij steelt; en toch stoppen ze hem, levende-mansgewijs in 't gevang; en ik wed zelfs, dat ze de inconsequentie zóó verzuilen drijven dat ze hem daar te eten zullen geven; wat men ook wel noemt: hem in 't leven zullen houden.... Ja, 't is eigenlijk nóg gekker: doordat hij niet leefde, is hij tot stelen moeten komen; en nu straft men hem daarvoor als iemand die wél leeft.... Mijn burgerhoofd, dat q.q. niet het minste idee van het Recht of wel de Juristerij heeft, zou heel anders den ken. Als ik rechter was, nu ja, dat is natuurlijk wel erg aanmatigend ge dacht, maar enfin, als (irrealis) ik rechter was, dan zou ik een tooverstaf ter hand nemen; en zeggen: hokus, pokus, pas deze man is, die niet was" ; aangezien zulke machtige spreu ken vanouds rijmen moeten, en: ,,hij léft; is geboren en niet gesneefd". En dan zou ik deze tooverdaad melden aan de Secretarie te Enschedé, en die zou den rnan inschrijven in de regis ters; en hij kon steun krijgen, of liever werk bij den opbouw; en zeggen: Hoera, wij leven nog (of tóch) !" En dan was hij een nuttig mensch, die zijn brood verdiende. Maar zoo'n idee van recht-spreken is natuurlijk maar 't idee van een BURGERMANNETJE 50 JAAR DROSTE OP 2 Augustus herdacht de Drostefabriek haar vijftigjarig bestaan. Gezien de tijdsomstandigheden, werd aan deze herdenking geen feestelijk karakter gegeven, en het jubileum ging dus bijna even zoo onopgemerkt voorbij als indertijd de oprichting, toen de fabrieksruimte slechts uit een kelder ruimte onder een winkelhuis bestond. In de loop der jaren heeft de fabriek zich uitgebreid en is gegroeid tot een N.V. van wereldnaam. Vijftig jaar hebben de menschen Droste-cacao gedronken; in het begin werden er enkele kopjes per dag, thans duizenden kopjes per uur gesavoureerd. En niet zonder reden. ,,De Porceleyne Fles" te Delft, de fabriek die, zooals bekend, vaderlandsche geschiedenis in serviezen levert, heeft ter gelegenheid van het Droste jubileum een jubileum-wandbordje ver vaardigd dat eenvoudig en smaakvol is. Wij wenschen den Droste fabrieken toe, dat wanneer dit bordje OudDelftsch is geworden, de fabriek nog in onvermoeide volle fleur voortbestaat. n. pon op pagina 20 PAG 18 DE GROENE Ne 3194

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl