De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 10 augustus pagina 4

10 augustus 1940 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

Haushofer, Obst, Lautensach en Maul. Het heet Bausteine zur Geopolitik". Vooral met de zgn. Erdgebundenheit der politischen Daseinsformen und Lebensforgange" wordt rekening gehouden, dus met liggingsverhoudingen, oppervlaktevormen, hoogten, horizontale geleding, grondsoorten, kli maateigenschappen, zeestroomingen, bevloeiingsstelsels, aardbevingen en vulkanische verschijnselen. Maar daarnaast dienen het rassenvraagstuk, land verhuizing, sociale geleding, nederzetting, volksdichtheid, economie, wereldverkeer en -handel de aandacht te trekken. Sinds Ratzel is er dus wel iets veranderd, maar principieel is het nog niet het geval, althans niet bij de geopolitiek. Ratzel was anthropogeograaf, maar de geopolitici zijn het ook, mogen zij ook al iets meer met den mensch rekening houden. Den mensch zelf tot uitgangspunt nemen doen zij niet. Humanistisch zijn hun ideeën zeker niet. Haushofer meent zijn geopolitiek te kunnen redden door een afbakening te maken tusschen politieke aardrijks kunde en geopolitiek. De politieke aardrijkskunde is voor hem de leer van de verdeeling der staats macht over het aardoppervlak en hunner bepaling door hun vorm en grondslag, klimaat en begroeiing". De politieke geografie is daarmede voor hem de grondslag geworden voor de geopolitiek. Die Ideologie der Geopolitik ist wie ein Kristall im Zusammenschiessen begriffen und im wesentlichen doch trotz allen weiteren Zuschiissen aus Staats wissenschaft, Rechtswissenschaft, Soziologie und Geschichte, die men bei Kjellèn findet aus der Mutterlauge der Geographie, und zwar der Politi schen Geographie". Men zou het ook zoo kunnen zeggen: de poli tieke aardrijkskunde is de wetenschap, die de staten in hun ontstaan en bestaan tracht te verklaren, de geopolitiek is de leer, die uit de verklaring haar con clusies trekt en zegt, hoe het worden moet. De geo politiek leert aan den practischen politicus, wat hij doen en vooral ook wat hij laten moet. Hij toont hem, in verband met de Erdgebundenheit" wat bereikt kan worden en behoedt dusdoende den politicus voor misslagen. Maul schreef in 1925 Politische Geographie". Hij sluit zich aan bij Ratzel en Kjellèn. De biologi sche organismetheorie van den laatste werkt hij nader uit. Hij ziet het wezen van den staat in de organische synthese tusschen een deel van het aardoppervlak en een deel der menschheid, door de staatsidee tot stand gebracht. Hij noemt de staat een ruimte-organisme, om aan te toonen, dat de ruimte een essentieel deel van het staatsbegrip is. In dat verband stelt hij ook de vraag, of de aard rijkskunde de geopolitiek omvat. Hij beantwoordt de vraag bevestigend, omdat de aardrijkskunde in algemeenen zin altijd met het landschap als studie? object heeft te rekenen, dus met het ruimtebegrip. En ook de staat in geopolitieke zin is een ruimte begrip. Bovendien is de staat immers met het land schap verbonden. Dat de geopolitiek met groote moeilijkheden heeft te kampen, blijkt wel hieruit, dat de anthropogeografie, althans volgens Maul, de synthese heeft te vormen tusschen landschap en menschenleven. Tusschen de geografie van het natuurlandschap en die van het cultuurlandschap schuift hij een anthropogeografie in engeren zin. Wat deze wel zijn mag? Zij is een leer van de anthropogeografische krachten en de gelijktijdige differentiëering der mensch onder de inwerking van het landschap. (De sociografie op haar beurt kan alle, ook de zoo kunstmatige geopolitiek omvatten. De socio grafie gaat van den mensch uit). In het opgemelde boek van Haushofer, Obst, Lau tensach en Maul schreef de eerste: Grundlagen, Wesen und Ziele der Geopolitik", vervolgens: Politische Erdkunde und Geopolitiek". Obst schreef: Die geopolitischen Leitlinien des europaischen Russland. Daarna Haushofer Die Einheit der Mousunlander". Maul: Brasilien, eine Geopolitische Studie". Lautensach: Die Mittelmeere als geopolitische Kraftsfelder". Obst: Das Raumschicksal des russischen Volkes". De vijf laatstgenoemde beschouwingen zijn geopolitieke onderzoekingen. Het laatste deel van het boek bevat een zestal beschouwingen over Geopolitik und Praxis". ie. Haushofer Geopolitik und Presse". 2e. Haushofer Geopolitik und Kaufmann". 3e. Lautensach Geopolitik und Staatsb rgerliche Bildung". 4e. Lautensach Geopolitik und Schule". Se. Maul Ueber politisch-geographische-Geopolitische Karten". 6e. Haushofer Die suggestive KrSfte". Zooals men ziet heeft de Geopolitiek heel wat noten op haar zang. Dr. E. v. HINIE Is de tijd voor een Nationaal Plan voor Nedei HET is alweer ruim twee jaar geleden dat in een vergadering van het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw een drietal inleiders, met name de heeren Bakker Schut, Scheffer en Westermann pleitten voor de opstelling, althans voorbereiding van een Natio naal Plan voor Nederland. In het Aprilnummer van 1938 van het tijdschrift van dit instituut zijn deze inleidingen afgedrukt en het is interessant op dit oogenblik na te gaan in hoeverre we thans dichter bij of verder af van de mogelijkheid voor de opstelling van een nationaal Plan zijn gekomen. Deze mogelijkheid wordt, zooals meestal het geval is, beïnvloed door de al of niet noodzakelijkheid van het opstellen van dit plan. Stedebouwkundig gezien moest het nationaal plan komen, als logische voortzetting van de ontwikkeling van het gemeentelijk uitbreidingsplan naar het streekplan. Evenals het streek plan echter het gemeentelijk uit breidingsplan niet overbodig maakt, evenmin zal het nationaal plan, indien het opgesteld wordt, deze beide plannen overbodig maken. Terecht merkt Ir. Bakker Schut op dat het woord stedebouw eigenlijk niet meer bruikbaar is, indien men over een nationaal plan spreekt. Want zoo'n plan zal weinig uit te staan hebben met de steden" en met bouwen". Het zal misschien veeleer aangeven waar geen steden" moeten komen en waar niet gebouwd" moet worden, en het is dan ook te dwaas deze arbeid met stedebouw te blijven betitelen. IS er nu aanleiding voor het opstellen van een plan dat de bestemming aangeeft van den Nederlandschen bodem, opdat een geordend en harmonisch geheel ontstaat? Indien men de opstelling van een dergelijk plan zou zien als een aesthetische verzorging op groote schaal, als een vervolmaking van alle bestaande gemeentelijke en/of particuliere plan nen, of nog een toevoeging van enkele nieuwe plannen aan de reeds bestaan de, dan stellig niet ! Want hoewel nog Reeuwijksche plassen niemand weet wat er met Nederland zal gebeuren, zeker is dat we in de toekomst zullen moeten woekeren met de mogelijkheden die de Nederlandsche bodem biedt, en dat wij daarbij alles wat overtollig is zullen moeten laten varen. Maar hoe te weten wat overtollig is? Indien we elke vereeniging voor vreemdelingenverkeer recla me zien maken voor de plaats waar ze haar zetel heeft met: Vestig U te .. .., lage belastingen, goede scholen, gezon de streek, enz. enz." hoe kan men dan weten of de uitbreiding van de vestiging daar ter plaatse nationaal gezien inderdaad juist is. Hoe zien we niet alle groote en ook kleinere steden moeite doen industrieën tot zich te trekken, hoe bieden niet verschillende gemeenten tegen elkaar op met aantrekkelijke voorwaarden, ten aanzien van de beschikbaarstelling van bouwterrein? Dit alles terwijl het in grooter verband gezien, misschien totaal onjuist is en verspilling beteekent indien meer menschen te X gaan wonen en industrie-uitbreiding te Y plaats vindt. Bovendien beteekent veelal de uitbreiding van de bebouwing de vernietiging van een der bestaande aantrekkelijkheden, b.v. het natuurschoon. We behoeven ons slechts de nachtmerrie van villa-plaatsen in de mooiste streken van ons land voor oogen te halen om te weten hoe men natuurschoon ongenietbaar kan maken. Het is slechts noodig ons de lintbe bouwing langs de landelijke wegen voor oogen te halen om te beseffen dat hier een ordening noodig is die niet geleid wordt door de plaatselijke vereeniging van vreemdelingenverkeer. In dezen vacantietijd zal het voor menigeen nog eens duidelijk geworden zijn dat het niet bebouwde deel van Nederland heel wat fraaier is dan het bebouwde deel. In den afgeloopen tijd is zelfs de stad voor menigeen een verschrikking geworden en hervindt men eerst zijn rust indien men van deze volksophoopingen verwijderd wordt. Het nationale plan zal zich echter niet alleen bezig houden met het al of niet bebouwen van bepaalde streken. Het wonen zal slechts een der onderdeelen daarvan vormen. Het tweede onderdeel zal zijn het werken in den meest uitgebreiden zin des woords, dus zoowel handel, industrie en mijnbouw, als landbouw, tuinbouw en veeteelt. Ten derde de natuurruimten waar onder begrepen de recreatie-gebieden, en tenslotte het verkeer te land, te water en door de lucht. Het zal een ieder duidelijk zijn dat de wooncentra zich alleen dan zullen kunnen uit breiden indien ook de bevolking blijft groeien. Maakte men zich vroeger geen zorg over deze vraag, thans weet men dat de bevolkingstoename jaar lijks minder wordt (vroeger rond 110.ooo, thans reeds niet meer dan 80.000) en dat voor het einde van deze eeuw het maximum bereikt zal worden. Hoe aantrekkelijk dan ook een be paalde plaats zou mogen zijn, hoe laag de belasting ook en hoe best de scholen, de vereeniging voor vreemde lingenverkeer zal dan tevergeefs een beroep doen op toekomstige inwoners daar deze niet meer voorhanden zullen zijn. Heel Nederland zal dus gelukkig nimmer geheel volgebouwd behoeven te worden. Zoodra men zich dit realiseert stelt men ook de vraag waar kunnen wij het beste bouwen?" En indien men deze vraag stelt volgt hieruit onmiddellijk waar moeten wij dus niet bouwen?" Het is dus niet noodzakelijk dat ons het uitzicht op een fraai polderlandschap wordt ont nomen door een eindelooze rij van huisjes ter weerszijde van den weg gebouwd, evenmin als het noodig is dat ander natuurschoon vernietigd wordt door willekeurige bebouwing. Vragen de woongebieden een ordening, nog sterker is zulks het geval voor de werkgebieden. Wanneer men onder deze werkgebieden niet uitsluitend de industriegebieden verstaat doch hieronder ook begrijpt de terreinen waar veeteelt, akkerbouw, tuinbouw en boschbouw wordt uitgeoefend, dan kan men zeggen dat practisch heel Nederland werkgebied is of zal zijn. Ja zelfs meer dan dat, de drooglegging van de Zuiderzee is een voorbeeld van het creëeren van werkgebieden op plaatsen waar zulks eertijds onmogelijk scheen. Er zal in dezen tijd wel niemand

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl