De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 10 augustus pagina 7

10 augustus 1940 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Afbeeldingen in woorden Gornelis van der Lugt Melsert l K herinner me dat ik hem voor het eerst ontmoette in Zutphen op de kermis ? Hij speelde toen met het gezelschap van Adriaan van der Horst in de tent, naar ik meen ? Ik zag hem maar ik bekeek hem niet nauwkeurig. Hij was zoo jong en zoo schuchter. Ik vond hem net een jonge ling die verbijsterend veel boterhammen had ge geten als hij buiten kwam. Hoe ik tot deze voed zame gedachte kwam weet ik nog niet, maar ik heb meer van die gedachten uit het hiervoormaals. Ik doe meer daden die ik niet kan verantwoorden, doch die ergens anders vandaan komen. Ik wil niet geometrisch zijn of astronomisch zijn maar Cor zag er toen uit als een broodeter. Toen ik echter op hem gewezen werd door haar die nu mijne zorgen deelt en mijne kliekjes en giro bekeek ik hem te Zutphen (of was het elders Knelis ?) wat beter en ik zag een eigeneigenaardig gelaat. Een aangezicht dat lachte voor het sprak. Een paar leutige spotoogjes. Een duo redeneerlippen. Een koppig, eigenzinnig achterhoofd. Ik zag zijn schedel zonder haar en vleesch of vel zooals ik dadelijk van alle menschen de botjes en het skelet en het geraamte zie. De gelaatshuid van Cor was niet glad. Er waren teedere loopgraafjes en Maginotlinietjes in die niet de gevolgen zijn van een stellingsoorlog maar van pokkentjes. Deze kleine granaattrechtertjes geven aan het aangezicht iets goedigs en ook iets smeekends. Ze zijn innemend voor de meisjes. Het meeste trof me zijn stemgeluid. Dat was troostend en zeemanachtig. Ik zag en hoorde hem in een jonge rol" en dadelijk vermoedde ik dat hij den wedstrijd zou winnen om het directeurskruis. Hij draagt het nu en met eere. Langen tijd leefden we in Nederland als twee snoeken. Snel en vaardig. Tot het jaar 1906 of 1907 in het eindelooze Heelal (Daar heb ik het zoo erg graag over omdat me dat verzekert van het leven Hierna) kwam, gelijk met een ontmoeting te Groningen ook op de kermis en in het café: De Beurs. Daar trof ik: Elsa Mauhs en Mieneke Duymaer en Gerard Vrolijk en Dommelshuizen en nog enkele tooneelisten die nu van hooger name zijn. We zouden samen gaan werken gedurende de vacantiedagen te Rotterdam in den Tivoli-Schouwburg, leider wijlen de heer van Biene. Ik en we.... stichtten daar bij eenige koppen koffie, welwillende glimlachen en knetterende levenslust: Het KleinTooneel dat nu nog overal in Nederland wordt na gebootst doch slapjens. Dadelijk werd me opgedragen om Een-Bedrij ven te gaan vervaardigen en ik deed het en ik schreef: De Voet en Visite en Cultuur. De rollen werden verdeeld en al dadelijk gingen we repeteeren en ons voorbereiden om, na de Groninger Kermis, te Rot terdam aan te kunnen vangen. Ik schreef een voor dracht: De Aarde en Het Publiek voor Kees en: De Officierspet voor Mauhsje en: De Zoen voor Duymaer. Die in die dagen van een Meischoonheid was, zooals ze nu een Winterdroom is. Mauhsje was toen voor mij als een bankbiljet achter een wisselkantoorraam. Wat had ik een diepe achting voor haar en wat heb ik die nog. Eiken dag kwamen we eenige uren te zamen in De Beurs en onder leiding van Kees Melsert be reikten we iets bijzonders. Kees is evenals ik te R-dam geboren. Hij op het Westerkaadje en ik op de Spaansche Kade. Ons geboortehuis bestond nog tot en met 12 Mei jongstleden. En de lezers van de Groene weten hoe de Rakkerdammers zijn.... echte Rotterdammelingers. Als ze wat aanpakken dan houden ze er van. Kees was de spelleider en hij deed dit ondanks zijn schuchterheid.... zoo voortreffe lijk dat we ijdel werden en aanmatigend en onover winnelijk. Daar we toen nog geen gebrande genever bliefden dronken we er een portje op en vol moed en Groningsche molleboonen en suikerstangen spoorden we naar Rommeldam. De aanplakbiljetten noodigden de argeloozen uit tot een bezoek. Johan de Meester, Marie Brusse, Piet Blok, Henry Dekking en Pater Hermans waren als persbeulen uitgenoodigd om onzen zelfmoord op te luisteren met hunne pennen of goede humeuren. Vrijbiljetten waren voorspoedig aan alle verpleegsters en telephoonmaagden en kantoorliefsten rondgedeeld. We hadden ook het plan om de Stedelijke logees van den Noordersingel uit te noodigen maar de Directie van de Gevangenis kon daar geen vrijheid toe geven. Toen kwam de groote avond: Zaterdagavond. Zooals al zoovele eeuwen lang werd het acht uur. Er was een rietgeruisch achter het scherm in de zaal. We keken door het gaatje en we telden diep in de drie betalende goedzakken. Overigens: de pers en de koefnoentjes en de familieleden der veroordeelden. De klok sloeg acht en de guillotine ging omhoog. Ik Jacob Hendrik Speenhoff bijgenaamd: Speenharing, begon met een paar liedjes te sidderen. De gietaar had de hooikoorts en mijne anders zoo ge oefende vuisten bewogen zich zelfstandig als bij oude mennekens. Ik zong van De Schutters en Moeders brief enz. En het pakte wel. Toen kwam mijne vrouw van negentien jaren er uit en ze zong van: Het Broekje en De Bedelaars en een Fransch liedje en dat pakte ook. Maar toen kwamen de Een-bedrijven en toen was het een locomotief-sukses. Ik danste van ijdelheid achter de koeliezen. Van verwatenheid kuste ik op een koon die geheel buiten mijn rantsoen lag en ik streelde een rug die bloot en zacht was maar die onder protectoraat stond van een anderling. Maar zoo is de jeugd: ze doet maar. Gelukkig was mijne jeugdige vrouw in de kleedkamer en zag ze mijne hulpbehoevende uitingen niet. Gelukkig kwam Cor af" en deed hij hetzelfde maar met meer reden en recht want die koon en die rug waren zijn priveebezit.... privaat-eigendom. We waren geslaagd. Cor wapperde van moed en zegevierendheid. Het handgeklap alkoholde in onze ooren en de recette viel nog al mede. Het werd Zondagochtend en de kranten waren buitengewoon aanmoedigend. Ik woonde toen ergens in het Westen en ik las de bladen in mijne opwekkende sponde en daar mijne gade de Nederlandsche taal nog niet zoo be greep, las ik alles voor, maar ze vatte er weinig van. Lught belde me op en vroeg: Hebbie ut gezien joh?" Ik antwoordde: Ja joh !" Wat was hij gelukkig. Zijn stem klonk zoo menschlievend.... net een muziekaal voorschot. Hij moedigde me aan om nog meer meesterwerken te gaan voortbrengen en ik zette me tevens aan het werk en ik pende en potloodde alleraardigste tooneelwerkjes die nu al lang vergeten zijn maar die toch geld opbrachten. Dagelijks ging ik nu met Knelis om en steeds begon ik hem meer te achten. Hij was zoo zakelijk en werkzaam en bij de hand. Hij deed alles zoo juist en zoo vlug. Hij kletste er niet om heen en ver bitterde me geen uur. Hij overwoog steeds nieuwe suksessen en als er gebrek was aan tooneelstukjes dan kwam hij bij me thuis in mijn schrijftafel snor ren of er hier of daar nog een een-acter lag? Eens heb ik hem vertoornd gezien op Mientje Duymaer van Twist omdat ze een rolletje weigerde te vertolken. Het kwam niet tot booze woorden maar wel tot tooneelblazingen en kleedkamerzuchten. Maar van twist kwam het tot eendracht. Toen ik 32 een-bedrijven had geschreven, begon Cor met het spelen van stukjes van Mijnssen en Canter en van Waasdijk en Koomen en anderen. Weer een goede greep. Het Rompeldamsche publiek smulde er van en ook dat van de eilanden. We kregen zelfs een uitnoodiging om in het Koerhous te Sjeveningen te komen spelen en we deden dit gaarne. Het toenmalige Cabaret, nu dans tent, was een uitnemende gelegenheid waar zelfs mannen als Treub en generaals en burgemeesters kwamen zitten op de ongemakkelijke wankelstoelen. Ons sukses en vooral dat van Knelis waste met den dag. Hij verdiende toen bij mij / 10. per dag evenals Mauhsje en Twistje. Tk heb mijn grootboek bewaard en toen hij on langs zoo ziek was heb ik hem als herinnering aan gelukkige dagen dat cijferboek ten geschenke ge geven, iets waar hij mij nooit voor gedankt heeft; maar dat komt nog. Wat in het vet is kost bonnen. Toch kregen we te Laren N.H. bij Kamdorp of hoe heet dat ook al weer.... die artistenarke? Wacht mijn vrouw weet het: Hamdorf?toch kregen we ongenoegen daar in dat gebouw. Het ging over het geld. Cor wilde bij zoo een uitverkochte zaal toch wel iets meer verdienen en daar had hij groot gelijk in, alleen kon ik niets meer geven want ik ver diende zelf niets meer. We waren toch uit gekocht door Joop Siedenburg nu kunsthandeleur bij Buffa in de Calvairestraat te Amstelredam. Maar ook Joop verdiende er niet veel aan door de groote kosten die hij betalen moest doch.... Cornelis staakte en liet me voor jeweetwel staan. Het geheele gezel schap volgde hem en met mijne onervaren gade bleef ik alleen om de voorstelling te vervolgen. Ik deed het en het lukte alleen ook met onze liedjes. Ik prevelde nog eenige teedere woorden in de ooren van Cor en hij liet zich bepraten. Hij speelde door en in dat cijferboek stond juist de afrekening van die voorstelling en dat kon hij in zijn zak'steken. Cor is bovendien geen snuiter om ruzie mede te teelen. Hij is er veel te vernuftig en te geloovig voor. Hij houdt niet van twisten en smalen en beleedigen. Neen lieve lezeressen van de Groene Amsterdammer, zoo is ZED niet.Hij houdt van vrede stichten naasten liefde en ontwapening. Nog nimmer heb ik hem zijne kameraden hooren misprijzen of berispen. Zelfs zichzelf schold hij zelden geheel naakt uit. Waar is het dat hij bere kenend en zakelijk is en op de dupjens maar lieve Rothschild dat moet toch voor een tooneeltemmer en plankengoochelaar. Het leiden van zoo een klompje lieden valt niet mede. Men moet er zijn Opoe en Opa voor hebben vermoord zooals dat wel eens onchristelijk geuit wordt. Een tooneelgezelschap is een bijeenzijn van menschen die allemaal het tegenovergestelde wenschen. Ze zijn kwispeldurig en overgevoelig en: Praat me niet van Mollièrre en Saartje Bernart! Maar het zijn lieve lieden die op je jubileum óók komen en die zich weten te organizeeren als het gaat om de kunst en de gages. EEN vijftal jaren mocht ik in de zomermaanden met Knelis samenwerken. En we hebben veel bereikt, al is dit nu alles lucht. De huidige eenacters zijn geibsrig en spitsvondig en truukwerk. Het is wat verbeterde film. Na die zomerwerkjes gingen we uiteen en elk onzen weg. Wel ontmoette ik Cor nog bij weldadigheidsvoorstellingen en eens engageerde hij me in een kermisstuk, het heette: Jut en Jul en ik geloof dat ik het geschreven of vertaald had uit het Duitsch. Ik herinner me dat Gimberg er liedjes in zong en dat er in gedanst werd en dat het dertig avonden achter elkaar was uitverkocht en dat ik ongeveer honderd gld per dag verdiende. Plotseling werden de voorstellingen gestaakt door ziekte van een der tooneelisten en door de gewone tooneelsmarten. Wat er aan de hand was heb ik nimmer geweten maar raak was het en bloemen er over. En nu het voornaamste, zoowat het laatste. Cor als: tooneelspeler. Voor mij is hij in iedere rol volkomen op zijn plaats. Hij kent zijn kunnen en weet zijn weetje. Hij laat een ander nooit voor zich werken of vechten Neen, Cor is er bij.... zelf en op de barrikaden van pruiken en schmienkpijpen en vetlappen. Hij laat niet graag iets over aan anderen wat hij zelf zijn plicht acht. Zijn leven was en is een: PLICHT. Een taak. Een bevel. Ik kan de rollen niet vermelden waarin ik hem zoo graag mocht. Ik vergat met zijn welnemen, al die stukken. Maar als hij speelt ben ik er graag bij als ik een vrijbiljet krijg in de stalles en dan schrijf ik hem nog een brief met mijne bevindingen om trent zijn werk en dan houdt hij nog X-maal meer van me. Zijn eenigszins zijden stemgeluid en zijn droomerig gebaar en zijne peinzende oogen; zijne ver ontschuldigende standen en zijn heerachtige wijze van gaan.... zijn mij aangenaam. En ik schrijf dit nu niet om hem te vleien (of is het: vlijen, ik geef het op met onze ijtjes en eieren) of iets aan hem te verdienen.... ik schrijf dit omdat hij een sobat toewa van mij is. Omdat we zooveel samen doormieken en omdat we elkander altijd zoo grondig in de gaten hadden. Hij is voor een betrouwbaar mensch: een zakenvriend en als hij weifelt dan gaat de kassa dicht. Toen hij al zoo goed als dood was en daar zich mede bezig hield in de groote- of Stads- of Konink lijke Schouwburg te Amsterdam en iedereen hem al aan het beaardigen was (Dit is Dietsch) schreef ik hem een mijner meesterlijke troostbrieven. Ik maande hem tot matiging in het afgaan per kist en tot herinneren van zijn wachtwoord. Ik tikte hem : Niets voor jou Knelis om de urn in te gaan !" en hij deed zooals ik hem ried. Hij leeft nog en hij verbaast er zich niet over. Ik sprak zijn liefste wederhelft in woning en zaken en ze zei me met een paar haastige struikelwoordjes en met een muizenzuchtje er achter aan: ,,Korr is er niet best aan toe, schrijf hem eens !" Zoo geraden, zoo ge daan. Ik schreef en hoe dan ook: Ik verwijt me zijn herstel.... al ben ik geen kwakzalver. Een ander zou hem een tientje ter leen vragen maar dat deed ik niet omdat ik er zoo een verlangen naar heb. Maar leven doet hij?vraag dat maar aan Bendien. Waar ik innig en onbeleefd naar verlang is zijne toezegging om mijn profetisch tooneelwerk met mu ziek op te voeren. Het is getiteld: De Stem der Dingen". Een onzer uitnemendste componisten wil de muziek toonzetten en ik weet zeker dat het een verbijsterend sukses zal worden want ik schrijf uit nemende tooneelwerken al ben ik: schilder, teeke naar, dichter, auteur, geschiedschrijver, kranten rijmelaar en beeldhouder. Ik ben net als die persoon die de kruiwagen uitvond. Het was iemand uit Italr. Maar al jaren geleden. Een waarachtig kunstenaar meet alles kunnen waar hij verlangen naar heeft. Iemand die allén maar schilderen kan of toonzetten of dichten, is achterop en volgens Socrates: onvoldoende. Ja Cor, dat stuk moet je nu eens spelen voor we dood gaan. Nog vele jaren voor ons beiden. K O B Ij:, S P E K N H O l F PAG. 7 DE GROENE No. 3194

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl