De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 24 augustus pagina 10

24 augustus 1940 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

C De goede dingen dezer aarde J De jacht op het ideaal ER is velerlei idealisme, en ook van dit isme" geldt: als twee het zelfde zeggen, zeggen zij niet hetzelfde. Want de wijsgeer die zich idealist noemt kan een groot pessimist zijn, zooals Schopenhauer was, en het aesthetisch idealisme sluit het realisme geenszins uit en behoeft met het wijsgeerig idealisme nog niet saam te gaan. Maar als wij, geheel in het algemeen, van" idealisme spreken; als wij een onzer medemenschen kenschetsen als idealist, bedoelen wij toch vrijwel altijd hetzelfde en hebben wij een overtui ging" op het oog, een geestelijke le venshouding welke gericht is op de verwezenlijking, of tenminste op het benaderen, van een ideaal, begrepen in de Idee. Wij plaatsen den idealist te genover den materialist en wij prijzen hem in gedachten voor zijn gerichtheid op een doel, dat veelal een droombeeld blijken zal, maar dat bijna altijd een groot offer vraagt. De waarachtige idealist is van nature een offervaardig man. Hij offert materieele zekerheid terwille van een geestelijk bezit dat slechts na moeizamen strijd verworven kan worden doch hoogst zelden werkelijk verworven wordt. Hij offert zichzelf, en veelal oqk anderen, meedoogenloos op aan dien strijd, een worsteling die in den regel tot het bittere einde" duurt en pas door den dood wordt beslecht. Hij is dus ook een strijdbaar man die een onvermoeibare creatieve werkzaamheid ontwikkelt ten einde het ideaal nabij te komen. Waar strijdbaarheid en offer vaardigheid samen gaan kan er echter van belangzucht geen sprake zijn. De strijd wordt belangeloos gevoerd en niet terwille van voordeel of winst. Want de waarachtige idealist is door zijn aanleg veroordeeld iedere winst onmiddellijk prijs te geven of in te zetten ter wille van een nieuw ideaal, terwille van een mogelijk grootere, choonere winst. De waarachtige idealist is niet te verzadigen, hij is als iemand die aan onstilbaren honger lijdt en helaas is hij door dezen aanleg ook gedoemd levens lang een hongerlijder in materieelen zin te zijn. Hij wordt eerder gehoond dan beloond en verwerft zich in den regel steenen voor brood. Maar hij be hoort tot het ras dat niet sterft en het is voor het menschelijk geslacht een onschatbaar geluk, dat het niet sterft. Wat ware de samenleving wanneer het idealisme werd uitgedoofd, wanneer die eenige vlam van een verre en schoone droom niet meer spelen en flakkeren kon? De wereld zou, zonder de geestelijke drift die idealisme heet gelijk zijn aan een kil en duister graf. En zij die hun schouders ophalen bij het ontwaren van den ras-echten idea list; zij die hem bespotten om zijn waan om hetgeen zij zijn waan noe men en om de naïeveteit van zijn onverwoestbaar en in schijn zoo kinder lijk geloof, beseffen niet dat deze zelfde idealist de man is die voor hen het leven dragelijk maakt; zij beseffen niet, dat zonder hem en zonder zijns gelijken geen leven de last van het leven waard zou zij n. DE idealist is de man veelal ook de vrouw die aan het leven als geheel zin en richting geeft. Men mag er dan overtuigd van zijn dat het ideaal onbereikbaar blijven moet, de jacht op dat ideaal wordt een meesleepende stuwkracht waaraan geen ster veling ontkomt. Zelfs niet de hypochonder. Want ontkwam hij in wer kelijkheid eraan, hij zou een doode hypochonder zijn. Het ideaal, in welken vorm ook artistiek, politiek, sociaal, ethisch is de vlam des levens en be klagenswaardig tot verval gedoemd is iedere tijd waarin die vlam lager brandt. Onze overtuiging richt zich op het ideaal, maar het ideaal schept de overtuiging, geeft deze overtuiging gestalte, belichaamt haar, is als het ware haar incarnatie in geestelijken zin. Ter wille van een ideaal zijn heele volken ten oorlog gegaan; terwille van een ideaal trok men in de middeleeu wen met de kruistochten mee; terwille van een ideaal zijn duizenden idealisten als misdadigers geradbraakt of op den brandstapel tot asch vergaan. En het past ons slecht den idealist te bespotten omdat zijn ideaal ons niet te verwezen lijken lijkt want alleen reeds uit hoofde van zijn idealisme verdient hij onze hulde en onzen dank. De Platonische Idee welke de idealist in de kunst, in het zedelijke, in het maatschappelijke tracht te benaderen is het Volkomene, de oer-vorm, dien hij zich voor oogen stelt, waarnaar hij streeft en hetwelk hij nimmer bereiken kan omdat het volkomene niet van deze wereld is. Maar dat hij dat Volkomene in zijn geest opgenomen heeft en ons er deel aan tracht tédoen nemen is iets an ders waard dan neerbuigende spot, verguizing of hoon. ONDER de kunstenaars vindt men vele idealisten; ja, men kan zeg gen dat ieder waarachtig kunstenaar, hij mag zich dan naturalist, realist, pessimist of negativist noemen, uit den aard van zijn kunstenaarschap een idealist in hart en nieren is. Want hij heeft zijn artistiek ideaal, dat uiteraard, daar hij geestelijk werkzaam is, een geestelijk en dus algemeen mensche lijk ideaal moet zijn. In zijn kunst brengt hij zijn ideaal in beeld; of laat ons liever zeggen, aangezien het ideaal op zichzelf natuurlijk niet uit te beel den is, .hij brengt zijn verlangen naar dit ideaal, zijn overtuiging dat dit ideaal bestaat in beeld. Hij brengt het in beeld of hij stimuleert er onze ver beelding mee. De beeldende kunstenaar doet het eerste; de musicus het laatste, de dichter het een zoowel als het ander. Maar hij heeft voor dit ideaal goed en bloed veil; hij lijdt terwille van het ideaal, als het zoo moet zijn, het bit terste gebrek; hij offert aan dit ideaal het welzijn van zijn gezin en van zich zelf in het vuur van zijn hartstocht dat, wij zeiden het reeds, de vlam des levens is. De jacht op het ideaal is een schoone jacht. De jager wordt daarbij zelden voorafgegaan door feestelijke hoorn blazers, noch omstuwd door vroolijke gezellen. Hij jaagt in de stilte der zelfverguizing en de ontbering; hij jaagt in den droom. Maar hij is ondanks alles een droomer die gelukkig is, want de droom draagt in zichzelf de zegen die met den gloed van het geluk ver licht. LIBRA KUNNEN WIJ ONS WETENSCHAPPELIJK VOEDEN? HET is helaas maar al te waar, dat het overgroote deel der menschheid slechts drie dingen doet: werken, slapen en eten. Ontspanning geeste lijk of lichamelijk is een begrip, dat voor relatief weinigen bestaanswaarde heeft, en vaak is het dan nog zoo, dat een weivoorziene disch de verlangde geneugten des levens moet opwekken. Ieder, die weieens beschrij vingen gelezen heeft van het leven onzer voorouders, kent de reusachtige feestmaaltijden, waar de chronische hongerlijders n dag hun leed vergaten ten koste van een heir fazanten, ko nijnen, koeien en wat dies meer zij, aangevuld met taarten, pasteien en besproeid met hectoliters wijn en andere alcoholica. HET ontbreekt in die jaren dan ook niet aan waarschuwingen en ver maningen, om matiger te zijn in het nuttigen van spijs en drank. Zoo verscheen in 1703 tot Leyden bij de weduwe van Bastiaan Schouten" de Hollandsche vertaling van een be roemde Raad-geeving" van Louis Cornaro Nobel Venetiaan" zooals hij zichzelve noemde waarin deze edelman aanmerkte, dat drij seer gevaarlijke qualen binnen weinig tijds in Italien sijn ingeslopen. Voor de eerste noem ik de vleyerij en de ceremoniën; de tweede de ketterij die voortgang begint te nemen; en de derde is de gulsigheid en dronken schap. Het is een ongeluk voor de menschen onzer eeuwe zoo ver volgt hij dat de meenigte van disch schotels op de maaltijden na de mode zijn, en boven de zoberheid seer verre de overhand gekregen hebben." Hij zelf had altijd zeer matig geleefd, en andere Nobele Venetianen sullen getuigen, dat ik in mijn drij en tagtigste jaar nog kloek genoeg zij, om alleen zonder eenig behulp te Paart te steige ren; dat ik niet alleen vlug de trappen afloop, maar nog een gantschen berg op!" En inderdaad niet alleen in de dagen van Louis Cornaro, maar ook heden, geldt, dat het overmatig ge bruik van spijs en drank schadelijk is voor de gezondheid. Maar, voor wien heeft deze fraaie regel waarde? Verkeerde voeding is veel vaker een te weinig aan n of meer bestanddeelen, dan een teveel. De redenen? Armoede, werkloosheid, ongetwijfeld maar vaak ook verkeerde gewoonten en ingeroeste traditie. Treffend wordt dit bewezen in het verslag van een Enquête over de voeding, vijf-en-dertig jaar geleden door enkele Parijsche doktoren op een internationaal congres uitgebracht. Zij hadden tot in finesses opgeteekend, hoe honderd Parijsche arbeiders en arbeidsters hun moeizaam verdiend geld aan spijs en drank be steedden, en zij moesten concludeeren, dat hun voeding ondoelmatig, on voldoende, ongezond en duur" was. De francs van de handwerkers gingen weg aan wijn en vleesch, die van de midinettes aan sla-tjes, waarvan de voedingswaarde omgekeerd even redig was aan den prijs, en met tien tallen voorbeelden konden de enqu teurs aantoonen, dat de Parijzenaar zich voor vél minder geld vél beter kon voeden. En in andere steden, in andere landen, was het niet anders gesteld. Het is ongeveer drie kwart eeuw geleden, dat de wetenschap zich met de voeding ging bemoeien. Duidelijk kwam hierbij weer naar voren, van hoeveel belang het is, een maat te bezitten, waarmede men ongelijk soortige grootheden, als de waarde van de bestanddeelen van ons dagelijksch voedsel, kon meten. De voor naamste taak van ons voedsel is, de lichaamswarmte op peil te houden. Deze warmte ontstaat door verbran ding van suikers, vetten, en in mindere mate van eiwitten. Verbrandingswarmte meet men in calo rieën, en het voedsel van een volwassen man moet, bij matigen arbeid, plm. drie duizend calorieën verbrandingswarmte opleveren. Wilt ge een aan schouwelijke maat? Het is de hoe veelheid warmte, waarmee men veer tig liter water aan de kook kan brengen een huisvrouw kan de wasch doen met de energie van haar voedsel! HOE groot de waarde van de calorie als eenheid ook is de hedendaagsche physioloog zou haar on gaarne missen wij mogen niet ver geten, dat de wetenschap verder is gegaan en in ons dagelijksch brood" stoffen heeft ontdekt, die voor ons voortbestaan minstens even belangrijk zijn, ook al is hen niet de taak toe bedeeld, rechtstreeks verbrand of omgezet te worden. Wij hebben vroeger reeds gewezen op de functie der vita minen, gecompliceerde scheikundige verbindingen, die de verbranding van suikers en vetten krachtig bevorderen, en als smeerolie" even belangrijk zijn voor de levende machine, als de brandstof-zelve. Een soortgelijke taak wordt vervuld door sporen metalen, als ijzer, koper, mangaan, magnesium, enz., en zoo is het zeer eenvoudig een dieet te bedenken, dat calorisch aan alle eischen voldoet en nochtans on-physiologisch is omdat minimale hoeveelheden metalen en vitamines geheel of gedeeltelijk ontbreken. Dat deze nieuwe inzichten een revo lutie beteekenen op het gebied van de voedingsleer, behoeft geen betoog! Het kookboek kan zijn taak niet vervullen door van de ingrediënen slechts te vermelden, hoeveel eiwitten, vetten en suikers zij bevatten het moet ook aangeven, welke sporen vitaminen en metalen er in voorkomen, en hoe veel men van deze kostbare nietig heden dagelijks moet verbruiken. Het jonge tijdschrift Voeding", maandblad van de Stichting tot weten schappelijke voorlichting op voedings gebied, publiceerde in n van zijn nummers van de afgeloopen jaargang volledige gezinsmaaltijden, waarbij voor het eerst de noodige aandacht werd besteed aan de aanwezige hoeveel heden kalk, phosphor, ijzer en de vitaminen A, B, en C tezamen. Bij een vischgerecht wordt b.v. inplaats van de gebruikelijke botersaus met opzet (curs. van ons) peterseliesaus gekozen, die het ijzergehalte ophaalt en bovendien aanzienlijk bijdraagt tot de vermeerdering van de vitaminen A en C." Het behoeft geen betoog, dat dit principe, om bij den maaltijd aller eerst rekening te houden met de voe dingswaarde, en te zorgen, dat deze door koken, braden, etc. zoo weinig mogelijk vermindert, juist in den tegenwoordigen tijd moet overheerschen. Het is een eerste eisch ter instandhou ding van de volksgezondheid, dat raadgevingen aan de huisvrouw die, zooals iedereen weet, niet licht verandering aanbrengt in de kookkunst welke zij tien, twintig, dertig jaar ge leden heeft geleerd herhaaldelijk en op opvallende wijze in de dagbladen gepubliceerd dienen te worden, mér, dan dat tot nu toe het geval is. Wetenschappelijk voeden" wil niet zeggen, dat het chemisch laboratorium onze dagelijksche leverancier wordt van de stoffen, waarmee wij ons li chaam in stand houden het vereischt slechts een aanpassing van veelal ouderwetsche begrippen en ge woonten aan het wetenschappelijk inzicht, dat zich de laatste jaren een weg heeft gebaand. En laat Mijnheer de echtgenoot nu niet mopperen, als zijn vrouw een schotel op tafel brengt, die hij nimmer gezien, laat staan geproefd heeft: de nieuwe" kookkunst heeft, naast haar moderne waardeering voor vitaminen en zouten, de aloude achting voor smaak en culinair genot niet verloren! DR. J. OUDENBOSCH PAG. 10 DE GROENE No. 3296

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl