De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 24 augustus pagina 12

24 augustus 1940 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

Vrouwen Martelaren der mode TOEN de mode voor de mannen wereld nog niet verstard was tot nuchtere noodzakelijkheid, zonder een vleugje fantasie, slechts opgeluisterd door decorum, traditie en enkele cM2., kleurige zijde, in den vorm van een das waren de martelaren van deze mystieke macht talloos 'en van beiderlei kunne. In den voltooid verleden tijd waren zoowel mannen als vrouwen grif en graag bereid, voor de mode te lijden en te strijden, doch de vrouw heeft het langer volgehouden. Elke nieuwe versie had haar suggestieve voorgangers, haar legioenen aanhangers, haar ver bitterde bestrijders, die elk naar eigen aard het fascineerende verschijnsel vol vreugde huldigden, het heldhaftig door stonden, die het vol afgrijzen van zich wierpen of er met gelatenheid aan te gronde gingen. En ondanks alle wel willende mode-minnestreelen, die ons zoo bemoedigend kunnen verzekeren, dat De Vrouw Zelve in laatste instantie bepaalt, wat zij wel wenscht te dragen en wat niet, is die zelfde eeuwig ver heerlijkte en eeuwig verguisde mode ook nu nog een verlicht despoot en onverbiddellijk voor haar volgelingen. Zij kan onnoemelijk wreed zijn voor dege nen, die haar met onverschilligheid bejegenen of die haar voorschriften op al te persoonlijke wijze interpreteeren en zij is in staat, de opstandigen, die haar niet wenschen te erkennen, te straffen met een zekere dosis opzichtig heid, terwijl o bittere ironie juist de vrees of de afkeer om op te vallen, gewoonlijk de aanleiding was tot het verzet. Vandaar, dat de vrouwen in vijf werelddeelen in de beste geval len zonder slaafschheid en soms zelfs met overtuiging gehoorzamen aan deze luisterrijke overmacht, waaraan zij zich nimmer zullen kunnen onttrek ken. Vandaar, dat talloozen zich, niet zoo heel lang geleden, een tamelijk af grijselijk dieet getroostten, met het lichtend doel voor oogen, op deze wijze de alleenzaligmakende modieuze lijn te benaderen of te handhaven, dat wij met de onverstoorbaarheid van een fakir op hiel- en teenloos schoeisel over hob belkeien en grintpaden tandakken hetgeen tenminste in dagen van zomer schoenen-zonder-bon nog zijn nut heeft vandaar ten slotte, dat wij, met ware doodsverachting, in ruglooze galagewaden naar tochtige concert zalen tijgen en dat wij ons lijdzaam onderwerpen aan de torluur van den kapper, met zijn glinsterend, geurend en gonzend arsenaal, zijn blinkende en zengende folterwerktuigen. Maar dit alles is nog niets, vergeleken bij de martelingen, welke de menschheid eertijds placht te doorstaan, ter meer dere glorie van de oppermachtige mode, die eerst in den loop van vele eeuwen zachtzinniger is geworden. En wij on zerzijds zijn heel wat minder volgzaam dan onze voorouders, ons enthousiasme voor modieus martelaarschap is maar matig. Wij weigeren voor de mode te sterven, wij weigeren zelfs voor de mode te leven. Wij zijn, in alle ge moedsrust, modieuze anarchisten, ver geleken bij hen, die in vroeger eeuwen voor de grootsche decoratieve idee leefden en er soms ook per ongeluk of met heilige overtuiging voor stierven. De Florentijnsche schoonen uit den Renaissance-tijd, die uren ach tereen op geblakerde daken zaten, om haar haren te laten bleeken, wisten ge woonlijk wel, waaraan zij den zonnesteek hadden te wijten; trouwens de geheele Renaissance was, met al haar glans en glorie, modieus beschouwd, n groote lijdensgeschiedenis in vele hoofdstukken. Voor het overige zijn nog in den modernen tijd tientallen vrouwen vergiftigd door doodelijke haarverven. Honderden in de late Mid deleeuwen en in den Roccoco-tijd, aan ongeneeslijke kwalen, ontstaan door het stelselmatig te strak snoeren van beklemmende keurslijven, duizenden werden het slachtoffer van de summie re Empire-kleedij, tengevolge waarvan een influenza-epidemie het effect had van een massa-moord, die de elegante Fransche vrouwenwereld decimeerde. Er waren intusschen ook doelbewuste De dochters van Philips II. martelaren, zooals de middeleeuwsche monnik, Thomas Conette, die zoo ver ging in zijn bestrijding van den in zijn oogen bij uitstek aanstootelijken, suikerbroodvormigen hoofdtooi, dat hij met zijn felle predikaties een waar oproef ontketende, doch het ten slotte toch tegen H. M. de Mode moest af leggen. Maar het drama der millioenen blij moedig gemartelden begint nog veel vroeger, mis:chien wel bij de Cretensische dametjes van omstreeks 4000 jaar her, wier taillemaat, wanneer wij de opgegraven beeldjes mogen gelooven, het onwaarschijnlijke benadert, mis schien zelfs bij de holbewoonster, die, het voorbeeld van haar man volgend, zware halssieraden van kleurige steenen, tanden en klauwen droeg. De man deed dit uit practisch-idealistische over wegingen, met het in dien tijd verheven doel, zijn medemannen door een zoo vervaarlijk mogelijken tooi, ontzag in te boezemen en hun liefst meteen maar schrik aan te jagen; zij waren immers stuk voor stuk zijn natuurlijke vijan den, die hem een eventueelen jachtbuit of nog verleidelijker bezit konden be twisten. Bij de vrouwen was zulk een decoratie echter zuiver een primitieve, doch doelbewuste uiting van behaag zucht, ijdelheid, versieringsvreugde en dergelijke motieven, welke wij overi gens met vier letters kunnen samen vatten: MODE. En zoo is het tientallen van eeuwen gebleven. De narigheid begon gewoon lijk al in de wieg, gezien de ontstellende wijze, waarop het pasgeboren kind doorgaans werd opgetuigd, met borsthemmekens, hemmekens met en zon der doppelcant, een drietal noppen-, cruyn- of flepmutsen, een hersenpanOH1 Qj'i-'t M l <>i U'. Ijl l ! A NOJ \ ! V PAG. 12 DE GROENE No. 3296

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl