De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 24 augustus pagina 16

24 augustus 1940 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Verhaal DE ONTMOETING VAN GROOTVADER HET was buitengewoon warm. De oude Michael Doyle was naar de dorpswinkel geweest om een pakje tabak te halen. Nu viel de terugweg hem zwaar. Hij steunde op zijn stok en ging langzaam verder in de scha duw van een hoge muur die langs de straatweg liep. Hij mompelde voor zich heen: Nou heb ik er spijt van. Ik had een van de jongens moeten sturen." Ongeveer een minuut later bleef hij staan en rekte zich uit: Dan hadden ze misschien het geld gehouden ! Och ! Het is erg zoals ze met me omspringen terwijl ik vroeger heer en meester in huis was. Och ! Misschien is het beter even te gaan zitten om een pijp te rooken. Lieve hemel ! Wat een hitte ! Hij was zeven-en-zeventig jaar oud. Vroeger was hij buitengewoon groot geweest, maar nu scheen hij tot een onaanzienlijk hoopje in elkaar gekrom pen te zijn, alsof men hem alle lede maten had gebroken en ze toen op goed geluk aan elkaar had genaaid. De neus was een klompje, de onderlip was verschrompeld, de oogen dropen en op zijn wan gen waren door de aanhoudende vochtigheid gootjes ontstaan. Zijn kleeren waren op de wonderlijkste wijze bij elkaar geraapt. Ze pasten hem niet. Klaar blijkelijk was het afgedragen rommel van zijn zoon of zijn kleinzoon. Een van zijn kleinzoons was der tig jaar. Moeizaam ging hij zitten in de schaduw van de muur. Hij strekte zijn benen uit en legde zijn voeten over elkaar, de schaduw van de muur viel tot over de helft van zijn dijbeen. Zijn boven lichaam was koel en hij zuchtte voldaan: Ja, ja ! 't Is een schande zoals de krachten iemand in de steek laten." Hij zocht in zijn zak naar zijn pijp. Die was in zijn zakdoek verscholen. Hij trok die er uit, samen met alles wat in zijn zak was. Hij liet de zakdoek naast zich in het gras vallen, dat langs de muur groeide. Toen nam hij uit zijn vestzak het mes. Meer dan twee minuten lang probeerde hij het te openen; ten slotte gelukte het hem door de kant van het lemmet tegen een steen van de muur te duwen. Hij zei vergenoegd: Eindelijk ! We leven nog. Dat was slim." MARY Kane, een oude vrouw, kwam van de tegenovergestelde richting voorbij. Ze bleef staan, om hem gade te slaan. Ze was zeventig, maar nog zeer kras. Haar gezicht was verweerd als een oud appeltje. Ze droeg laarzen met hooge hak ken. Ze liep als een vrouw die vroeger mooi was geweest. Ze droeg een lichte wollen doek, driehoe kig gevouwen, waarvan de punt over haar rug bijna tot op den grond hing. Ondanks de hitte had ze haar doek diep over haar oogen getrokken, zodat hij bijna haar gezicht verborg. Voor den ouden man bleef ze staan, en toen ze hem herkende, sloeg ze de doek terug en hief dra matisch haar armen in de hoogte. Bij mijn ziel en zaligheid, is dat niet Michael Doyle ! Hoe gaat 't met jou, vader?" De oude man keek langzaam op en beschaduwde zijn oogen. God en de maagd zij gegroet. Van welk dorp ben je?" Lieve hemel ! Ken je me niet meer?" Vandaag den dag ken ik niemand meer," zei de oude man, de menschen lachen me maar uit. Van welk dorp heb je gezegd?" Wil je misschien beweren dat je Mary Kane niet kent?" Oho ! Jij bent 't dus? Kijk-es an. En hoe gaat 't met je familie?" Jij bent me ook een mooie ! Weet je dan niet dat ik heelemaal alleen woon en niemand op de wereld heb? Och, bij mijn ziel, ik ken je heelemaal niet." De oude vrouw spreidde haar armen uit: Je wordt weer kindsch, als in de wieg, en toch was je de trots van de heele parochie." Zij ging naast hem zitten. Hij lette er niet op en begon zijn pijp te vullen. Ze sloeg hem nauwkeurig gade. Ze maakte een tuitje van haar lippen en kneep de oogen toe, als menschen die gewend zijn, ver over zee te kijken. Toen zei ze: Zeg me eens, Michael, herken je me niet?" Hij zag haar ontstemd aan en zei: Bij God, je bent koppig, dat ben je." Ze zei klagend: Hij kent me werkelijk niet. Vijf jaar is het geleden dat ik je het laatst gezien heb, Michael, en toen heb je me herkend, ofschoon je toen ook met een knorrige groet langs me bent ge gaan, zooals altijd sinds mijn huwelijk. En nu is je geheugen heelemaal verdwenen. Waarachtig, mijn hart breekt, je zoo te zien, heelemaal verschrompeld, als een ontwortelde struik. En ik, ik kan me den tijd nog herinneren toen je gouden lokken had en toen je oogen glansden als de zee in de zonneschijn. Waarachtig ! De dood moest in de jeugd komen bij zulke ongelukkigen. De menschen zijn dwaas die tranen vergieten bij het lijk van een jongen man. ZONDER zich te laten storen stak de oude man een lucifer aan, hield deze bij de pijp en zoog eraan. Toen deze goed brandde, wierp hij de lucifer weg, spuwde en veegde zich de mond met zijn mouw af. Zijn bewegingen waren hoekig. Niettegenstaande dat keek de oude vrouw hem met een wonderlijk ver langen in de matte oogen aan. Hij zei droefgeestig: Je spreekt heel raar, vrouw. Wie ben je eigen lijk? Ik geloof dat je van een vreemd dorp bent." De oude vrouw trok haar doek weer over het hoofd. Met een tipje van haar schort veegde ze zich de oogen af. De oude man nam de pijp uit zijn mond en keek haar nauwkeurig aan. Dan spuwde hij, murmelde iets voor zich heen en trok de hoed dieper over de oogen. De oude vrouw begon zachtjes heen en weer te wiegen. ,,De dag waarop ik je voor het eerst zag, staat me zoo duidelijk voor oogen, als de zwarte schaduw van de muur daar op straat. Ik melkte de koeien toen je 's avonds te paard voorbijkwam. Je groette en ik keek op, en toen hield je je paard in en we spraken samen en ik gaf je uit de kruik warme melk te drinken. Kun je je dien avond nog herinneren?" Van welken avond spreek je?" Herinner je je niet, hoe we elkaar altijd ontmoet ten bij den heuvel achter het huis van je vader, en hoe we na het donker den kleinen weg op liepen en hoe je altijd op me wachtte?" Ik kan me werkelijk niets herinneren. Daar heb je het. Ik ga bijna nooit het huis uit, en dan zou ik op je wachten." Ik spreek ook niet van vandaag of gisteren, maar van vier-en-vijftig jaar geleden. Ik herinner me 't precies. Ik was zestien en j ij was juist drie-en-twintig. Arme man, al dat drinken en vechten heeft je zoo kreupel gemaakt." Wanneer heb ik veel gedronken? Nu en dan een paar potten bier en af en toe een glas whiskey." Wat ! ! Viermaal was je in de gevangenis, zonder die eene keer te rekenen toen je met je familie kwam en me met geweld ontvoerde." Hij nam de pijp uit zijn mond en zag haar onderzoeKend aan. Wie? Ik? In de gevangenis? En waarvoor?" Omdat je Ned Kane met een stok bijna had ver moord in den nacht toen je mij schaakte." Plotseling klaarde het gezicht van den ouden man op, als in de schemering van een herinnering. Hij maakte zijn mond open en liet zijn rechterhand zwaar op zijn knie neerkomen. Hij zei met groote nadruk: Ah ! Ned Kane. Ik herinner me dien vuilen boef. De duivel zal hem halen. Als ik hem heb geslagen, heeft hij 't verdiend. Een vuile boef van boven tot onder. Ja, ik heb hem afgetuigd, en goed ook." Maar herinner je je dien nacht niet meer toen je bij ons thuis kwam?" Wat?" vroeg de oude man. Hij krabde zich het hoofd en zag haar nog steeds opmerkzaam met zijn ontstoken oogen aan. Maar langzamerhand werd zijn gezicht weer leeg en niets zeggend. Ze zei mat: God helpe je, arme man. Maar met mij moet hij meer medelijden hebben. Als we misschien waren getrouwd, was alles anders geloopen. Dan waren er kinderen geweest om de ouderdom te troosten. Toen kwam je met je oom en twee mannen uit je dorp. En mijn vader wees je de deur: Ik geef mijn doch ter niet aan een dronkenlap die geen hemd aan zijn lijf heeft." We hadden toen vier koeien en we waren rijk. En het was overal bekend dat ik dertig morgen land meekreeg en vee en tweehonderd goudstukken. Zoo was het. Aan Ned Kane wou hij me geven en met hem ben ik getrouwd. En jij wilt me zeggen, Michael Doyle, dat je je dat niet herinnert?" De oude man keek haar aan, en zonder te spreken trok hij aan de pijp, stak deze aan en wierp de lucifer weg. De menschen zeggen zooveel." TOEN stond de vrouw op rekte zich uit en streek haar doek glad. Met haar schort droogde ze de oogen. Ze sloeg haar doek terug en keek hem aan. Haar oogen waren rood en haar lippen trilden: Wil je niet een goed woord zeggen voor ik verder ga?" Hij zag haar dom aan: God zegene je." En jou ook. Moge je in vrede rusten." Ze wendde zich af en ging heen. De doek hing in een driehoek naar beneden, de hooge hakken klosten op de steenen. Na een poosje dacht hij: Pah, wat heeft die arme vrouw gezegd?" Een paar minuten lang zat hij daar met open mond alsof hij zich iets probeerde te herinneren. Maar zijn gezicht bleef volkomen leeg. Toen richtte hij zich moeizaam op en sleepte zich naar huis. LIAM O'FLAHERTY Ingekomen Boeken H. Bakels: Godslastering? (N.V. Servire, Den Haag). Herbert Brandt: Zweimal Susanne (Wolfgang Kruger Verlag, Berlin). Werner Frhr. von Rheinbaben: Het ontstaan van den Oorlog 1939 (Zuid-Hollandsche Uitgevers Mij, Den Haag). Benedikt Momme Nissen : Meine Seele in der Welt (Herder en Co., Freiburg i. B.). Leo Weismantel: Die Letzten von Sankt Klaren (Verlag Herder, Freiburg i. B.). Margarete Schiestl-Bentlage: Hohages Töchter (Paul List Verlag, Leipzig). A. L. C. A. van Nynanten: Zwitserland (Andries Blitz, Amsterdam). Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE PAG. 16 DE GROENE No. 3296

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl