Historisch Archief 1877-1940
Verhaal
DE ONTMOETING VAN GROOTVADER
HET was buitengewoon warm. De
oude Michael Doyle was naar
de dorpswinkel geweest om een pakje
tabak te halen. Nu viel de terugweg
hem zwaar. Hij steunde op zijn stok
en ging langzaam verder in de scha
duw van een hoge muur die langs de
straatweg liep.
Hij mompelde voor zich heen: Nou
heb ik er spijt van. Ik had een van de
jongens moeten sturen."
Ongeveer een minuut later bleef hij
staan en rekte zich uit: Dan hadden
ze misschien het geld gehouden ! Och !
Het is erg zoals ze met me omspringen
terwijl ik vroeger heer en meester in
huis was. Och ! Misschien is het beter
even te gaan zitten om een pijp te
rooken. Lieve hemel ! Wat een hitte !
Hij was zeven-en-zeventig jaar oud.
Vroeger was hij buitengewoon groot
geweest, maar nu scheen hij tot een
onaanzienlijk hoopje in elkaar gekrom
pen te zijn, alsof men hem alle lede
maten had gebroken en ze toen op
goed geluk aan elkaar had genaaid.
De neus was een klompje, de onderlip
was verschrompeld, de oogen dropen en op zijn wan
gen waren door de aanhoudende vochtigheid gootjes
ontstaan. Zijn kleeren waren op de wonderlijkste
wijze bij elkaar geraapt. Ze pasten hem niet. Klaar
blijkelijk was het afgedragen rommel van zijn zoon
of zijn kleinzoon. Een van zijn kleinzoons was der
tig jaar. Moeizaam ging hij zitten in de schaduw
van de muur. Hij strekte zijn benen uit en legde
zijn voeten over elkaar, de schaduw van de muur
viel tot over de helft van zijn dijbeen. Zijn boven
lichaam was koel en hij zuchtte voldaan: Ja, ja !
't Is een schande zoals de krachten iemand in de
steek laten."
Hij zocht in zijn zak naar zijn pijp. Die was in
zijn zakdoek verscholen. Hij trok die er uit, samen
met alles wat in zijn zak was. Hij liet de zakdoek
naast zich in het gras vallen, dat langs de muur
groeide. Toen nam hij uit zijn vestzak het mes.
Meer dan twee minuten lang probeerde hij het te
openen; ten slotte gelukte het hem door de kant
van het lemmet tegen een steen van de muur te
duwen. Hij zei vergenoegd: Eindelijk ! We leven
nog. Dat was slim."
MARY Kane, een oude vrouw, kwam van de
tegenovergestelde richting voorbij. Ze bleef
staan, om hem gade te slaan. Ze was zeventig,
maar nog zeer kras. Haar gezicht was verweerd als
een oud appeltje. Ze droeg laarzen met hooge hak
ken. Ze liep als een vrouw die vroeger mooi was
geweest. Ze droeg een lichte wollen doek, driehoe
kig gevouwen, waarvan de punt over haar rug
bijna tot op den grond hing. Ondanks de hitte
had ze haar doek diep over haar oogen getrokken,
zodat hij bijna haar gezicht verborg.
Voor den ouden man bleef ze staan, en toen ze
hem herkende, sloeg ze de doek terug en hief dra
matisch haar armen in de hoogte.
Bij mijn ziel en zaligheid, is dat niet Michael
Doyle ! Hoe gaat 't met jou, vader?"
De oude man keek langzaam op en beschaduwde
zijn oogen.
God en de maagd zij gegroet. Van welk dorp
ben je?"
Lieve hemel ! Ken je me niet meer?"
Vandaag den dag ken ik niemand meer," zei de
oude man, de menschen lachen me maar uit. Van
welk dorp heb je gezegd?"
Wil je misschien beweren dat je Mary Kane niet
kent?"
Oho ! Jij bent 't dus? Kijk-es an. En hoe gaat 't
met je familie?"
Jij bent me ook een mooie ! Weet je dan niet dat
ik heelemaal alleen woon en niemand op de wereld
heb?
Och, bij mijn ziel, ik ken je heelemaal niet."
De oude vrouw spreidde haar armen uit:
Je wordt weer kindsch, als in de wieg, en toch
was je de trots van de heele parochie."
Zij ging naast hem zitten. Hij lette er niet op en
begon zijn pijp te vullen. Ze sloeg hem nauwkeurig
gade. Ze maakte een tuitje van haar lippen en kneep
de oogen toe, als menschen die gewend zijn, ver
over zee te kijken. Toen zei ze:
Zeg me eens, Michael, herken je me niet?"
Hij zag haar ontstemd aan en zei:
Bij God, je bent koppig, dat ben je."
Ze zei klagend: Hij kent me werkelijk niet. Vijf
jaar is het geleden dat ik je het laatst gezien heb,
Michael, en toen heb je me herkend, ofschoon je
toen ook met een knorrige groet langs me bent ge
gaan, zooals altijd sinds mijn huwelijk. En nu is je
geheugen heelemaal verdwenen. Waarachtig, mijn
hart breekt, je zoo te zien, heelemaal verschrompeld,
als een ontwortelde struik. En ik, ik kan me den
tijd nog herinneren toen je gouden lokken had en
toen je oogen glansden als de zee in de zonneschijn.
Waarachtig ! De dood moest in de jeugd komen bij
zulke ongelukkigen. De menschen zijn dwaas die
tranen vergieten bij het lijk van een jongen man.
ZONDER zich te laten storen stak de oude man
een lucifer aan, hield deze bij de pijp en zoog
eraan. Toen deze goed brandde, wierp hij de lucifer
weg, spuwde en veegde zich de mond met zijn mouw
af. Zijn bewegingen waren hoekig. Niettegenstaande
dat keek de oude vrouw hem met een wonderlijk ver
langen in de matte oogen aan. Hij zei droefgeestig:
Je spreekt heel raar, vrouw. Wie ben je eigen
lijk? Ik geloof dat je van een vreemd dorp bent."
De oude vrouw trok haar doek weer over het
hoofd. Met een tipje van haar schort veegde ze zich
de oogen af. De oude man nam de pijp uit zijn mond
en keek haar nauwkeurig aan. Dan spuwde hij,
murmelde iets voor zich heen en trok de hoed
dieper over de oogen. De oude vrouw begon zachtjes
heen en weer te wiegen.
,,De dag waarop ik je voor het eerst zag, staat me
zoo duidelijk voor oogen, als de zwarte schaduw
van de muur daar op straat. Ik melkte de koeien
toen je 's avonds te paard voorbijkwam. Je groette
en ik keek op, en toen hield je je paard in en we
spraken samen en ik gaf je uit de kruik warme melk
te drinken. Kun je je dien avond nog herinneren?"
Van welken avond spreek je?"
Herinner je je niet, hoe we elkaar altijd ontmoet
ten bij den heuvel achter het huis van je vader, en
hoe we na het donker den kleinen weg op liepen en
hoe je altijd op me wachtte?"
Ik kan me werkelijk niets herinneren. Daar heb
je het. Ik ga bijna nooit het huis uit, en dan zou ik
op je wachten."
Ik spreek ook niet van vandaag of gisteren, maar
van vier-en-vijftig jaar geleden. Ik herinner me 't
precies. Ik was zestien en j ij was juist drie-en-twintig.
Arme man, al dat drinken en vechten heeft je zoo
kreupel gemaakt."
Wanneer heb ik veel gedronken? Nu en dan
een paar potten bier en af en toe een glas whiskey."
Wat ! ! Viermaal was je in de gevangenis, zonder
die eene keer te rekenen toen je met je familie kwam
en me met geweld ontvoerde."
Hij nam de pijp uit zijn mond en zag haar
onderzoeKend aan.
Wie? Ik? In de gevangenis? En waarvoor?"
Omdat je Ned Kane met een stok bijna had ver
moord in den nacht toen je mij schaakte."
Plotseling klaarde het gezicht van den ouden man
op, als in de schemering van een herinnering. Hij
maakte zijn mond open en liet zijn rechterhand
zwaar op zijn knie neerkomen. Hij zei met groote
nadruk:
Ah ! Ned Kane. Ik herinner me dien vuilen boef.
De duivel zal hem halen. Als ik hem heb geslagen,
heeft hij 't verdiend. Een vuile boef van boven tot
onder. Ja, ik heb hem afgetuigd, en goed ook."
Maar herinner je je dien nacht niet meer toen je
bij ons thuis kwam?"
Wat?" vroeg de oude man.
Hij krabde zich het hoofd en zag haar nog steeds
opmerkzaam met zijn ontstoken oogen aan. Maar
langzamerhand werd zijn gezicht weer leeg en niets
zeggend. Ze zei mat:
God helpe je, arme man. Maar met mij moet hij
meer medelijden hebben. Als we misschien waren
getrouwd, was alles anders geloopen. Dan waren er
kinderen geweest om de ouderdom te troosten. Toen
kwam je met je oom en twee mannen uit je dorp.
En mijn vader wees je de deur: Ik geef mijn doch
ter niet aan een dronkenlap die geen hemd aan zijn
lijf heeft." We hadden toen vier koeien en we waren
rijk. En het was overal bekend dat ik dertig morgen
land meekreeg en vee en tweehonderd goudstukken.
Zoo was het. Aan Ned Kane wou hij me geven en
met hem ben ik getrouwd.
En jij wilt me zeggen, Michael Doyle, dat je je
dat niet herinnert?"
De oude man keek haar aan, en zonder te spreken
trok hij aan de pijp, stak deze aan en wierp de lucifer
weg.
De menschen zeggen zooveel."
TOEN stond de vrouw op rekte zich uit en streek
haar doek glad. Met haar schort droogde ze
de oogen. Ze sloeg haar doek terug en keek hem aan.
Haar oogen waren rood en haar lippen trilden: Wil
je niet een goed woord zeggen voor ik verder ga?"
Hij zag haar dom aan: God zegene je."
En jou ook. Moge je in vrede rusten."
Ze wendde zich af en ging heen. De doek hing
in een driehoek naar beneden, de hooge hakken
klosten op de steenen.
Na een poosje dacht hij: Pah, wat heeft die arme
vrouw gezegd?"
Een paar minuten lang zat hij daar met open mond
alsof hij zich iets probeerde te herinneren. Maar zijn
gezicht bleef volkomen leeg. Toen richtte hij zich
moeizaam op en sleepte zich naar huis.
LIAM O'FLAHERTY
Ingekomen Boeken
H. Bakels: Godslastering? (N.V. Servire, Den
Haag).
Herbert Brandt: Zweimal Susanne (Wolfgang
Kruger Verlag, Berlin).
Werner Frhr. von Rheinbaben: Het ontstaan van
den Oorlog 1939 (Zuid-Hollandsche Uitgevers Mij,
Den Haag).
Benedikt Momme Nissen : Meine Seele in der Welt
(Herder en Co., Freiburg i. B.).
Leo Weismantel: Die Letzten von Sankt Klaren
(Verlag Herder, Freiburg i. B.).
Margarete Schiestl-Bentlage: Hohages Töchter
(Paul List Verlag, Leipzig).
A. L. C. A. van Nynanten: Zwitserland (Andries
Blitz, Amsterdam).
Restaurant DORRIUS
N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam
PLATS DU JOUR EN A LA CARTE
PAG. 16 DE GROENE No. 3296