De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 24 augustus pagina 7

24 augustus 1940 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Afbeeldingen in woorden Piet van der Hem door J. H. Speenhoff HEBT ge Piet wel eens hooren spreken juf frouwen en mevrouwen? Hij keuvelt en kwispelt met zijne woorden. Hij bakt en stooft ze in zijne mondholte en hij heeft er soms ge noegen in om alles zakelijk-overwogen te uiten. Eigenlijk had hij predikant kunnen worden maar dan zou hij het alleen over schilderen en jagen hebben gehad. En daar is de kansel niet toe geschikt.. als er publiek is. Piet is geen bohémien of avonturier. Hij heeft zijne niet te groote voeten aan den grond. Hij zal altijd jongeling blijven. Ook als hij in zijne Pyramide rust. Niet dat hij er uit ziet als iemand die men missen kan; maar hoe dan ook:... hij gaat, als wij allen, het hiernamaals in waar hij zeker vooral door Steen en van Ostade voorkomend zal worden ontvangen. Oppassen Speenhoff.... niet spotten. Het was in de dagen dat ik met de la Mar millioenen verdiende in het Grand Théatre te Amster dam. Ik werd aan Piotter voorgesteld door iemand die lang was en vervelend. We zaten op het Rembrandtsplein bij de vroegere" Lodewijk de Zes tiende. We zaten ons moe in poppenstoeltjes en dronken thee en Marsala. Het kan ook: koffie en Hulstdamp zijn geweest; om geen reklame te maken voor een liter. Piet zat naast hem als een opgewekte vrijer die op het goede pad is of als een ambtenaar die zijn fiets heeft teruggevonden. Piet kan kilometerslang glimlachen en dan weer zoo pijnlijk en geknakt ern stig zijn. Net of hij geen Engelsch kent en door de douanen wordt gesnapt. Piet is alleen maar in zijn werk onverwrikbaar. Alles levensernst. Buiten de schilderkunst rijdt hij op rossen en jaagt hij op waterkippetjes. Nauwelijks hadden mijne vrouw en ik kennis met hem gemaakt, of we moesten zijn verwenschuil plaats komen bezoeken en daar hij juist een half gekleed model had vond ik, als waarachtig Neder lander en nazaat van Brederode, dit een aangenaam vertier. Hij had zijn atelier toen op een parkpleintje te Amsterdam. Zeer hoog en zeer leeg. Hij hield niet van opschik aan den wand. Nergens doodsknarren of bijbels of sarong Hindia. Nergens leuke dingen" om met de duim aan te wijzen. Een groote teekentafel waarop hij werkte voor een krant; zijn ezel met de bloote madam en een kastje vol koeleuren en penzeelen en tuben. Verder een petroleumstelletje om een slokje koffie op te koken en ook wel ergens een radeloos bed-twijfelaar. Het was een werkplaats waarin de soepelste modellen hunne monden moesten houden want al schilderende wenschte hij: kop-dicht! Stilzitten ! Eens schilderde hij Mata 'Ari die ik ook kende als danseres en die in mijn eerste Klein-Tooneel optrad. Het was een mooi vrouwtje maar zonder vleeschelijke geestdrift. Mij liet ze onbewogen als een toeschouwer. Ze was ook door andere schilders wedergegeven en het praatje ging dat: ze naakt onder haren bontmantel, zoo als Monna Vanna.... bij eenen Rembrandt-junior was gekomen tot schrik zijner ega, die juist boontjes afhaalde. Piet heeft een mooi schilderstuk van haar ge maakt. Na zijn Amsterdamsche tijd, vooral van de Spaansche tableaux waarmede Piet een groote stap voorwaarts ging, trok hij naar den Haag alwaar hij nu nog woont. Echter maakten ze veel mede waar over ik te tikken heb. Mijn eerste jubileum zou gegeven worden in I9I7 (?) met als eere-voorzitter Mengelberg en in het Paleis voor Volksvlijt zou dat gebeuren. Piet was er bij en teekende een reclameplaat. Mijn kop: in wanorde, met op den voorgrond een volle kruik en een glaasje en een gietaar. Aardig ! Ook tee kende hij een plaatje voor het menu voor het feest maal dat daarna te Rotterdam bij Loos werd ge geven. Het plaatje heb ik nog maar Loos is puin. Bij dat maal hadden we o.a. Louis de Vries, Pisuisse, Blokzeil, onzen Pieter, Edema van der Tuuk e.a. Het was midden in de wereldoorlog en we leefden ook op de bon. Er waren gasten die niet verschoond waren maar die desalniettemin dorst en honger hadden en geen geld. Dat waren kunste naars. Er zaten ook Balzakken en Flauberts en van Goghen en Vondels in aanbouw. Er waren ook eenige niet kuische vrouwen maar dat kon men niet dadelijk aan ze gewaar worden; in de volte. Dat bemerkt men pas later in de priëelen en donkere kamers. Piet is geen koppige spreker. Hij praat ook veel te langzaam om te liegen. Hij hield dus geen toespraak en dat nam niemand hem euvel. Wel spraken de Vries met zijn mooie kerkstem en Pisuisse met zijn glorus calicusgeluid dat hij zich verschafte door veel met een spuit te injecteeren. De Vries sprak niet over mij den jubelharing, maar weldra over zichzelf en Swiep sprak wél over mij maar niet lekker. Niet frisch. Ik had mijne liedjes zoowat alle van Monmartre af gekeken en Piet riep over den feestdisch: Swiep maakie niet dik!" Op de spijslijsten werden handteekeningen aan gebracht en Piet zettede op die van mijne schoon moeder, een uit de besten: Piet van der Hem voor Opoe de monumentale ! In der daad was en is mijne vrouws moeder deftig en breed. Ze is nu reeds tachtig jaar en ze doet de trappen nog en de vaten. Het feest eindigde met een fel kabaal omdat wijlen Dop zijn pakkie ondergoed niet kon vinden dat hij en passant bij de waschvrouw had afgehaald. Hij is nu dood. Ik mocht hem graag. Hij at weinig, dronk nooit en rookte alleen ontwrichtende siga retten; waar ze nu naar snakken. Maar hij schreef ook een paar aardige liedjes en erkende mij als zijn voorganger. Toen kwam er een jubileum voor mijn vrouw en ook daar was Pieterman bij. Hij schilderde bij ons op zolder aan de Kruis kade, nu puinwaarts, haar portret en hij logeerde gelijk met Ko Donker bij ons. Hij zat aan tafel met mijn gezin van zeven lieden en we aten veel visch. Eigenlijk heb ik hem nimmer zien smullen. Zeker was mijn makannan niet te prima? (Vergeeft me enkele Maleische woorden ik geur er zoo graag mede; hoe verder van Java hoe beter: Maleisch men stottert). Neen, verslinden deed hij niet. Hij proefde enkel. Sterkere dranken bezigde hij in mijn bijzijn zelden, wel moest ik zorgen voor een goede bottel roode baai uit Bordeaux. Wijn en dan Fransche vindt hij zijn drankje. Piet schilderde op zolder en ik hakte er voor mijn gezondheid kachelhoutjes bij. Het portret is nog steeds mooi en de geschilderde mijne vrouw, is nog altijd: a la page. Ze is in Noord Frankrijk ge boren en ze spreekt liefst in woede en liefde Fransen met mij. Ik ben zeer gesteld op de Franschen en hunne spijzen en wijnen en onfatsoenlijke vrouwen, zooals alle edellieden, die er geen doekjes om winden. Iets afzonderlijks ga ik nu niet liegen. We zaten eens bijeen in zijn atelier te den Haag met Toon Dupuis en Kootje Donker en we waren aan het snel dichten in Limmerickmaat en -rijm. De verzinsels werden voor gedragen en sloegen alle op de bruine humor. Daar moest een wijsje bij komen. Ik ont ving een gietaar en ik maakte of zong op staande voet een melodietje en het eigenaardige is dat het door een beroemden zanger van de AVRO werd ge pikt en verhanseld en een Slager" werd. Dikwerf heb ik me aangemeld als de toonzetter maar steeds was ik er buiten. Zoo gaat het meer met muziekjes. De Columbia Grammofoon te Londen en Essex stond een prutser te Soerabaja toe om een mijner wijsjes te verduisteren en om te zetten in een krontjong liedje. Gegapt mijne heeren rechters. Gereesemd. Gejat. ZOO ging het leven en steeds bleven we verre doch goede vrienden. Hij schilderde en ik zong. Hij kleedde zich al stijler en stijler en laatst moest ik hem spreken en daar ik wist dat hij lid van de Witte is, trad ik aldaar binnen en zetelde mij, voorwendende dat ik iemand hebben moest. Ik werd echter minzaam verwijderd want ik ben geen lid van deze passangrahan. Piet is lid van de Witte en drinkt er koffie en eet er voor ? i.50 uitstekend. Soms veel bloemenkool. Er zijn letterlingen die de Witte belachelijk trachten te maken omdat er alleen bezadigde, nette binnenlieden of stoftemmers borrelen, maar ik vind een kaaaapitalist net zoo pikges als een soooosiaaldrist. Gêne houdt de centen vast en déze ook en dat is het eenige vers j il. Piet heeft ook gespaard en dat is voor zijne vrien den een troost. Steeds bezocht ik zijne zoo weinige tentoonstel lingen en lang heb ik gekeken en getuurd naar zijn groote Kroningsschilderij. Ik ging daar vergelij kingen maken met onze groote Regentenstukken van Hals en van Dijck e.a. Ik lette niet op de klee ding der geschilderden maar op samenstelling, ge baar, houding, teekening, kleurenkracht en de ziel van alles. Het is alles zoo bewust en gekund en juist. Zijn diepere kleuren kunnen vol weemoed en bedaagdheid zijn maar wat is dat alles manlijk. De tijden van de fuifateliers zijn al lang voorbij. Het is nu werken als er werk is. De Bols miek plaats voor de duinwaterkaraffe. Zelfs de Marispijp is ver wisseld met de sigaret. Vroeger vond men op de ateliers nog ergens een juffrouw hangen of wat erger is: een meisje bungelen, maar dat is uitgestuft. Werken. Ik heb in mijn welverspild leven en met mijn over bodige hoofd heel wat ateliers bezocht maar het eenige waar ik nog een uitgepakte zoetelief vond was bij Sir Kees van Dongen en dat was nog zijn bloedeigen aanstaande weduwe of egaa. De Hollandsche schilderwigwammen zijn zedig en men kan er kerk houden, vooral ook Piet is ge steld op schoon schip. Vuur, licht en pijpies uit.... wachtsvolk aan dek en de rest in de kooi ! Zoo was het bij de Marine. Orde. Ik ontmoet hem nog wel eens in lijn 8 naar den Haag of in de b'oskoop. Hij komt dan naar me toe als een Sinterklaas verrassing en hij is altijd brandschoon in zijn humeur als hij mijn Dietsch en toch zoo onderdanig aan gezicht beziet. Hij spreekt dan zuchtend van vreugde en hij biedt me iets aan dat ik trouw van hem aan vaard. We spreken dan over: old times en happy days en dan komt er wat los. We haten beiden: moppen en uien en geingedoe. Ik heb hem nog nimmerlijk een goeje" hooren lossen en zeker nooit een schuine. Ook daar is Petrus tegen. Hij moge het bruine grapje blieven, het vieze weert hij als vliegen. Laatst was hij óók al niet lekker. Hij was wat sombrero. Ik vroeg hem of hij ook zoo graag kaporus was en hij antwoordde met een niezende geest drift: Om de dubbelde dooje donder niet ! Dat was de eerste keer dat ik hem bijna hoorde vloeken, iets erger dan : Potverdoosje. Ik weet niet meer wat hem schortte maar ik weet wel dat hij met de sjiek en zwier van een ruiter gekleed was. Het bolhoedje even in de nek. Een goedgestrikte das. Een ietwat gekleurd overhemmetje. Een klokoverjas over een iets te lange vouwbroek en alles in de gedekte kleurtjes van paardenmannen. Ge kunt zoo de stal aan ze ruiken. Hebt u hem wel eens iemand zien begraven met zijn hooge hoed op? Dat moet u medemaken, lieve Groene-klanten. Ik genoot er van bij de beaarding van een onzer vrienden. Hij was zoo ernstig en zoo jong en zoo kinderlijk. Net of hij op een bruiloft was en eigenlijk is de dood dat. De dood is als een lieve, zachte moeder soms een: schoonmoeder.... zoo is de dood. Ik hoop het mede te maken want niets menschelijks zij mij vreemd en Pieter ook niet. Piet is een jager en een goed schutter en hij kan ook zeer verdienstelijk slootje-springen. Spreek met hem over de jacht op hét haas en in de vlucht en hij gaat de hoogere Jagertaai prevelen. Als hij geest driftig er over in kan men net zoo goed Siameesch spreken. Jagers en zigeuners verstaan elkaar. Ik bedoel daar niet mede dat Pedro op een Zigeuner lijkt al zou hij best een poosje willen wezen in zoo een avontuurlijke woonwagen en bij kaartleggerinnen en andere Prinsessen van de muizenval en de klaproos. Piet zond me eens een walvisch van een haas. Het gewezen dier kwam per post meen ik en we zaten er wel wat mee. Niet iedereen is vilder, slach ter en beenhouwer. En als men zijn hazenpeper naar een poelier zend ter bewerking, dan moet men een eerlijken poelier als vriend hebben, ook wat de kwitantie betreft. Men leent zijne postzegelboek, zijn vrouw en zijn fiets eenmaal niet uit. Ik heb een paar honderd poeliers gekend zoo eerlijk als een paal boven water en een er van heeft toen de Pietsch haas eetbaar gemaakt. Mijne egaa heeft Zed. verpeperd en het was zoo buitenwoordelijk lekker dat ik er veel te veel van opsloeg en een week lang een hazenmaag had. Maar het smaakte zoo. Ik heb Pieter toen als tegengeschenk mijn bundels liedjes gezonden en of hij die ook heeft laten op maken weet ik niet maar toen we elk ander spraken was hij stokstil over mijne meesterwerken. Toch ben ik breoemd er door geworden en pluk er nu nog de afgewaaide vruchten van. Soms ziet Piet me niet. Dan is hij in gepeinzen. Dan loopt hij me voorbij of ik lucht ben. En daar heeft hij groot gelijk in. Als Pieterman dan zoo daarhenen schrijdt dan stoor ik hem niet en dan denk ik maar: hij piekert over een haas of een Rembrandt of nog erger: een schoonmoeder. En nu wordt het tijd dat ik eindig en afscheid neem. Het was me zeer aangenaam u dit alles verteld te hebben en ik hoop dat mijn verteltrant u gaat tegenstaan. Ik doe mijn best al ben ik diep ongelukkig. PAG. 7 DE GROENE No. 3296

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl