De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 24 augustus pagina 9

24 augustus 1940 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

KEIZERLIJKE MINNEBRIEVEN MAJOOR C. F. P. Masson, die tien jaar in Russischen legerdienst doorbracht tijdens de regeering van Catharina II, geeft in zijn Geheime Gedenkschriften (na zijn dood gepubliceerd te Berlijn in 1858, te Parijs in 1859) de volgende karakterschets van generaal Potemkin: Zijn hartstocht, zijn overschrokkendheid en zijn kolossale gestalte, bekoorden Catharina; hij was de eenige van haar favorieten, die het waagde, verliefd op haar te worden en haar aldus de moeite spaarde van de avances, die zij zelf bij de anderen maken moest. Hij scheen waarlijk en romantisch verrukt van haar te zijn. Er bestaat trouwens uit die dagen een liedje van zijn hand, dat begint met de woorden kak skoio ia tébéwidal: zoodra ik u gezien had, dacht ik aan niets anders meer: uw mooie oogen betooverden mij en ik schroomde te bekennen, dat ik u beminde. Zonder aanzien weet de liefde allen aan zich te onderwerpen, en met dezelfde guirlanden ketent ze alle harten. Maar welk een pijn is het iemand lief te hebben, aan wie men niet durft zeggen, dat men haar bemint, iemand, die men zeker nooit de zijne noemen kan. Barbaarsche hemel, waarom hebt gij haar zoo schoon geschapen." of waarom hebt gij haar zoo hoog verheven? Of waarom hebt gij gewild, dat zij de eenige zou zijn, die ik liefheb? Haar heilige naam zal nooit over mijn lippen komen, maar haar beeld zal ook nooit verdwijnen uit mijn hart!" Aanvankelijk aanbad hij zijn keizerin als zijn minnares, doch later beminde hij haar als zijn roem. Deze twee sterke karakters schenen voor elkaar geschapen. Zij hielden van elkaar. Zij bleven elkaar achting toedragen, toen zij elkaar niet meer lief hadden. Eerzucht en politiek hielden hen vereenigd, nadat de liefde hen van elkander verwijderd had. Het opsommen dar détails uit het politieke leven van Potemkin zou me te ver voeren. Hij schiep, vernietigde of verwarde vele zaken, maar aan al wat hij ondernam, wist hij leven in te blazen. Wanneer hij weg was, werd er enkel over hem ge sproken. Was hij aanwezig, dan zag men niemand dan hem. De Prince de Ligne, die hem vleiende briefjes schreef, getuigde over hem: ,,In zijn karakter is iets reusachtigs, iets romantisch en iets barbaarsch". Dit oordeel is juist. Zijn dood liet in Rusland een onvulbare leegte, en die dood was even buitengewoon als zijn leven. Bijna een jaar had hij te St. Petersburg in allerhande genoegens, ook zeer ongezonde, geleefd. Hij scheen zijn roem vergeten en stelde zijn rijkdom ten toon met uit dagende pronkzucht. De grootsten des Rijks ontving hij als kamerknechten, hij verwaardigde zich amper den kleinen Paul" (tsaar Paul den Eerste) op te merken en liep soms de kamers van keizerin Catharina binnen in zijn kamerjas, met bloote beenen en verwarde haren. Toen hij hoorde van de overwinning, die Repuin op de Turken had behaald, zoodat zij om vrede zouden smeeken, werd hij eerst woedend, omdat G. A. POTEMKINE, een ander had durven ondernemen wat hij zich zelven toedacht; daarna vertrok hij, maar hij voerde den dood mee in zijn bloed. Te Jassy aan gekomen werd hij ernstig ziek, maar hij spotte met de voorschriften van de dokters, at zout vleesch met rauwe bieten, zoodat zijn kwaal zienderoogen verergerde, en liet zich naar Otschaliow voeren, dat hij veroverd had. Op eenige wersten af stands leek het, dat hij zou stikken in zijn rijtuig. Men lei zijn mantel langs den rand van den weg, legde hem daarop neer, en hij gaf den geest in de armen van zijn nicht Branitska, die hem vergezelde. Toen Catharina zijn doodsbericht ontving, viel ze driemaal achtereen in zwijm; men moest haar bloed aftappen. Ze was in levensgevaar. Maar degene, dien zij verloor, was niet meer haar minnaar. Hij was alleen nog maar haar vriend, wiens genie zich geheel met het hare had vereenzelvigd, zoodat zij Potemkin beschouwde als den stut van haar troon en den uitvoerder van al haar veelomvattende plannen. Deze Grigorij Alexandrowitsch Potemkin, ge boren te Smolensk uit een familie van lagen adel, opgevoed te Moskou, was als theologisch student weggestuurd van de Universiteit wegens ergerlijke luiheid en had een plaats gevonden bij de bereden lijfwacht. Hij was 34 jaar, toen de keizerin hem opmerkte. Volgens den Prince de Ligne was hij scheel, of voegt hij er vergoelijkend aan toe zijn blik was althans niet gemakkelijk op te vangen, wat een fatsoenlijke manier is om hetzelfde nog eens te zeggen. Zoodra de keizerin hem zag, werd ze verliefd op hem. Ze had vier minnaars gehad: Sergi Soltykow, Stanislas Poniatowski, Gregorij Orlow en Wasiltschikow, maar met Potemkin, zoo schijnt het, begon voor haar de ware liefde en het is eigen aardig, dat zij dit uitdrukt in talrijke koosnaampjes, aan het dierenrijk ontleent. Ze noemt den forschen militair haar lieve duif", haar kat", haar pauw", haar goudfasant", haar tijger", haar jungle leeuw", maar ook haar hartje", haar, zieltje" en zelfs haar zoetigheid", wat ze dan nog in het Fransch vertaalt als bonbon". Ook schrijft ze toutou" aan den kolossalen soldaat, doch bij wijze van afwisseling heet hij haar kozak". GEORGE Oudard, die in 1934 bij Calmann-Lévy te Parijs haar onuitgegeven minnebrieven publiceerde, ziet in deze talrijke benamingen een bewijs van den rijkdom harer fantasie. Zonder hierover te willen redetwisten, kan men van hem aannemen, dat de tsarina flink verliefd was op Potemkin. Voorzoover zijn inleiding tot de merk waardige uitgave het niet herhaalt, staat het te lezen in iederen brief van de driehonderd-zeven-envijftig, die uitsluitend dit onderwerp behandelen. Veel afwisseling biedt dat niet. Maar het is curieus, dat de liefde van Catharina meestal zeer kort van stof is. Al die brieven bij elkaar beslaan maar goed 150 bladzijden. Het zijn om zoo te zeggen maar briefkaarten geweest, voor een deel; korte, driftige missiven van het hart, dat niet vergeten wil worden. Hem echter viel ze tegen. Hij had gedroomd, een keizerin te beminnen en hij vond in Catharina de Tweede een gewone vrouw, wel zeer begaafd, doch naar zijn smaak te vrouwelijk, te lief, te weinig verheven. Hoe meer zij zich aan hem vastklampt, hoe losser hij zich van haar maakt. Hij tracht gedurig afstand te scheppen en te bewaren; zij tracht allen afstand te vernietigen. Dit is het mis verstand in hun verhouding, en maakt er op den duur een eind aan. Als hij bemerkt, dat zij onop houdelijk aandringt op intimiteit, zoekt hij voor wendsels om op een afstand te blijven: zegt, dat hij ziek is, dat hij haar niet storen wil in haar genegenheid jegens anderen, of zoekt eenvoudigweg ruzie. Een deel van hun correspondentie is kinderlijk querulant. Doch Catharina onttrekt zich aan het getwist. Zij wil gaarne gelijkgeven, gaarne de minste van de twee zijn, als zij Potemkin maar mag houden. Ik ken maar te goed de gevoeligheid van mijn hart" schrijft ze romantisch, en ze bezweert haar minnaar: In Gods naam, doe wat je kunt om te vermijden, dat wij ruzie krijgen, want de dingen, waarover wij ruzie hebben gehad, zijn nog nooit de moeite waard geweest". Als Potemkin haar, om haar te plagen, ten ant woord op een liefdesbrief niets anders toezendt dan een blank velletje papier in een envelop, schrijft zij, schijnbaar-naïef: We zijn toch niet op den eersten April, dat ik alleen maar een onbeschreven blaadje krijg? Het is zeker de schuld van je gedroom, of heb je dit gedaan om mij niet te verwennen? Ik, die nog altijd jouw omwegen niet kon volgen, begrijp heelemaal niet, wat je met dit zwijgen bedoelt. Toch ben ik vol teederheid voor jou, Ghiaour, Moscoviet, kozak, Pougatchew, goudhaar, pauw, kat, fasant, koningstijger, jungle-leeuw." Pougatchev, naar wien ze hem hier koozend noemt, was een rebellenleider, maar ook dit hielp niet. Enkele dagen later schrijft Catharina: Ik heb toch zoo'n spijt, dat ik door mijn domme woorden onze liefde .heb gekwetst. Ik zal doodgaan, als je humeur niet verandert, lieve vriend, teedere man." De volgende brief bestaat uit de woorden: Mamour, maak je het goed? Ik wel. En ik houd van je. Heel veel". De volgende luidt: Kleine Gricha, dag ! Wat je ook zegt, ik houd uitbundig van je !" En dan: Lieve vriend, ik durf niet bij je komen, omdat het al zoo laat is, maar ik heb je lief als mijn eigen ziel !" De meeste briefjes zijn zoo kort en zoo harts tochtelijk, zoo smeltend en zoo onbeheerscht. Potemkin boudeert onderwijl en volgt zijn grillen. Hij laat het aankomen op een breuk, wellicht in de hoop, dat zij daarna aan zijn hoogste eerzucht zal voldoen. Tenslotte laat hij werkelijk in den steek, men zegt voor zijn nicht Barbara Engelhardt -?? Branitska , in wier armen hij stierf op 12 October 1791. Toen schreef Catharina aan Grimm: Deze dag heeft mij vermorzeld. Mijn leerling, mijn vriend, laat ik maar zeggen: mijn afgod, prins Potemkin, is dood... Gij kunt u geen idee vormen van mijn verdriet. Hij was een buitengewone man". Inderdaad, hij was een buitengewone man: maarschalk van het Russische leger, prins van Taurië, hoogste autoriteit van het veroverde gebied tusschen de Zwarte Zee en de Caspische Zee, schepper van den Russischen Krim, stichter van de steden Kherson, Jekaterinaslav, Nicolaiev en Sebastopol, en misschien, maar dit staat niet vast, de wettige echtgenoot van keizerin Catharina, want Barskow beweert, dat zij tegen het eind van 1774 in de Samsonkerk te St. Petersburg in alle stilte getrouwd zijn en inderdaad, in een-en-twintig brieven noemt ze hem mijn man." De keizerin, die hij liefhad, stierf vijf jaar na hem, op 16 November 1796. Ze had op zestigjarigen leeftijd haar eigen grafschrift vervaardigd. Ziehier den tekst: Hier rust Catharina de Tweede. In 1744 kwam ze naar Rusland om met Peter III te trouwen. Toen ze 14 jaar was, nam ze het drievoudige besluit in den smaak te vallen bij haar man, bij zijn moeder en bij de natie. Zij liet niets na van hetgeen tot de uitvoering van dit besluit kan strekken. Achttien jaar van eenzaamheid en verveling stelden haar in de gelegenheid, talrijke boeken te lezen. Toen ze den troon van Rusland besteeg, nam ze zich voor, haar onderdanen gelukkig, vrij en welvarend te maken. Zij was vergevensgezind en haatte nie mand. Ook was ze attent, licht van gemoed, oprecht republikeinsch gezind en goedhartig. Ze had vrien den. Te arbeiden viel haar niet zwaar. Gezelligheid en schoone kunsten bevielen haar goed". Dit is niet vrij van zelfbehagen, maar het is in groote trekken overeenkomstig de waarheid. CATHERINE II, PAG. 9 DE GROENE No 3296

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl