Historisch Archief 1877-1940
KEIZERLIJKE MINNEBRIEVEN
MAJOOR C. F. P. Masson, die tien jaar in
Russischen legerdienst doorbracht tijdens
de regeering van Catharina II, geeft in zijn
Geheime Gedenkschriften (na zijn dood gepubliceerd
te Berlijn in 1858, te Parijs in 1859) de volgende
karakterschets van generaal Potemkin:
Zijn hartstocht, zijn overschrokkendheid en zijn
kolossale gestalte, bekoorden Catharina; hij was
de eenige van haar favorieten, die het waagde,
verliefd op haar te worden en haar aldus de moeite
spaarde van de avances, die zij zelf bij de anderen
maken moest. Hij scheen waarlijk en romantisch
verrukt van haar te zijn. Er bestaat trouwens uit
die dagen een liedje van zijn hand, dat begint met
de woorden kak skoio ia tébéwidal: zoodra ik u
gezien had, dacht ik aan niets anders meer: uw
mooie oogen betooverden mij en ik schroomde te
bekennen, dat ik u beminde. Zonder aanzien weet
de liefde allen aan zich te onderwerpen, en met
dezelfde guirlanden ketent ze alle harten. Maar
welk een pijn is het iemand lief te hebben, aan wie
men niet durft zeggen, dat men haar bemint,
iemand, die men zeker nooit de zijne noemen kan.
Barbaarsche hemel, waarom hebt gij haar zoo
schoon geschapen." of waarom hebt gij haar zoo
hoog verheven? Of waarom hebt gij gewild, dat
zij de eenige zou zijn, die ik liefheb? Haar heilige
naam zal nooit over mijn lippen komen, maar haar
beeld zal ook nooit verdwijnen uit mijn hart!"
Aanvankelijk aanbad hij zijn keizerin als zijn
minnares, doch later beminde hij haar als zijn roem.
Deze twee sterke karakters schenen voor elkaar
geschapen. Zij hielden van elkaar. Zij bleven elkaar
achting toedragen, toen zij elkaar niet meer lief
hadden. Eerzucht en politiek hielden hen
vereenigd, nadat de liefde hen van elkander verwijderd
had. Het opsommen dar détails uit het politieke
leven van Potemkin zou me te ver voeren. Hij
schiep, vernietigde of verwarde vele zaken, maar
aan al wat hij ondernam, wist hij leven in te blazen.
Wanneer hij weg was, werd er enkel over hem ge
sproken. Was hij aanwezig, dan zag men niemand
dan hem. De Prince de Ligne, die hem vleiende
briefjes schreef, getuigde over hem: ,,In zijn
karakter is iets reusachtigs, iets romantisch en iets
barbaarsch". Dit oordeel is juist. Zijn dood liet in
Rusland een onvulbare leegte, en die dood was
even buitengewoon als zijn leven. Bijna een jaar
had hij te St. Petersburg in allerhande genoegens,
ook zeer ongezonde, geleefd. Hij scheen zijn roem
vergeten en stelde zijn rijkdom ten toon met uit
dagende pronkzucht. De grootsten des Rijks ontving
hij als kamerknechten, hij verwaardigde zich amper
den kleinen Paul" (tsaar Paul den Eerste) op te
merken en liep soms de kamers van keizerin
Catharina binnen in zijn kamerjas, met bloote
beenen en verwarde haren.
Toen hij hoorde van de overwinning, die Repuin
op de Turken had behaald, zoodat zij om vrede
zouden smeeken, werd hij eerst woedend, omdat
G. A. POTEMKINE,
een ander had durven ondernemen wat hij zich
zelven toedacht; daarna vertrok hij, maar hij
voerde den dood mee in zijn bloed. Te Jassy aan
gekomen werd hij ernstig ziek, maar hij spotte
met de voorschriften van de dokters, at zout vleesch
met rauwe bieten, zoodat zijn kwaal zienderoogen
verergerde, en liet zich naar Otschaliow voeren,
dat hij veroverd had. Op eenige wersten af stands
leek het, dat hij zou stikken in zijn rijtuig. Men
lei zijn mantel langs den rand van den weg, legde
hem daarop neer, en hij gaf den geest in de armen
van zijn nicht Branitska, die hem vergezelde.
Toen Catharina zijn doodsbericht ontving, viel
ze driemaal achtereen in zwijm; men moest haar
bloed aftappen. Ze was in levensgevaar. Maar
degene, dien zij verloor, was niet meer haar minnaar.
Hij was alleen nog maar haar vriend, wiens genie
zich geheel met het hare had vereenzelvigd, zoodat
zij Potemkin beschouwde als den stut van haar
troon en den uitvoerder van al haar veelomvattende
plannen.
Deze Grigorij Alexandrowitsch Potemkin, ge
boren te Smolensk uit een familie van lagen adel,
opgevoed te Moskou, was als theologisch student
weggestuurd van de Universiteit wegens ergerlijke
luiheid en had een plaats gevonden bij de bereden
lijfwacht. Hij was 34 jaar, toen de keizerin hem
opmerkte. Volgens den Prince de Ligne was hij
scheel, of voegt hij er vergoelijkend aan toe
zijn blik was althans niet gemakkelijk op te vangen,
wat een fatsoenlijke manier is om hetzelfde nog
eens te zeggen.
Zoodra de keizerin hem zag, werd ze verliefd
op hem. Ze had vier minnaars gehad: Sergi
Soltykow, Stanislas Poniatowski, Gregorij Orlow en
Wasiltschikow, maar met Potemkin, zoo schijnt
het, begon voor haar de ware liefde en het is eigen
aardig, dat zij dit uitdrukt in talrijke koosnaampjes,
aan het dierenrijk ontleent. Ze noemt den forschen
militair haar lieve duif", haar kat", haar pauw",
haar goudfasant", haar tijger", haar jungle
leeuw", maar ook haar hartje", haar, zieltje"
en zelfs haar zoetigheid", wat ze dan nog in het
Fransch vertaalt als bonbon". Ook schrijft ze
toutou" aan den kolossalen soldaat, doch bij wijze
van afwisseling heet hij haar kozak".
GEORGE Oudard, die in 1934 bij Calmann-Lévy
te Parijs haar onuitgegeven minnebrieven
publiceerde, ziet in deze talrijke benamingen een
bewijs van den rijkdom harer fantasie. Zonder
hierover te willen redetwisten, kan men van hem
aannemen, dat de tsarina flink verliefd was op
Potemkin. Voorzoover zijn inleiding tot de merk
waardige uitgave het niet herhaalt, staat het te
lezen in iederen brief van de
driehonderd-zeven-envijftig, die uitsluitend dit onderwerp behandelen.
Veel afwisseling biedt dat niet. Maar het is curieus,
dat de liefde van Catharina meestal zeer kort van
stof is. Al die brieven bij elkaar beslaan maar goed
150 bladzijden. Het zijn om zoo te zeggen maar
briefkaarten geweest, voor een deel; korte, driftige
missiven van het hart, dat niet vergeten wil worden.
Hem echter viel ze tegen. Hij had gedroomd, een
keizerin te beminnen en hij vond in Catharina de
Tweede een gewone vrouw, wel zeer begaafd, doch
naar zijn smaak te vrouwelijk, te lief, te weinig
verheven. Hoe meer zij zich aan hem vastklampt,
hoe losser hij zich van haar maakt. Hij tracht
gedurig afstand te scheppen en te bewaren; zij
tracht allen afstand te vernietigen. Dit is het mis
verstand in hun verhouding, en maakt er op den
duur een eind aan. Als hij bemerkt, dat zij onop
houdelijk aandringt op intimiteit, zoekt hij voor
wendsels om op een afstand te blijven: zegt, dat
hij ziek is, dat hij haar niet storen wil in haar
genegenheid jegens anderen, of zoekt eenvoudigweg
ruzie. Een deel van hun correspondentie is kinderlijk
querulant. Doch Catharina onttrekt zich aan het
getwist. Zij wil gaarne gelijkgeven, gaarne de
minste van de twee zijn, als zij Potemkin maar
mag houden. Ik ken maar te goed de gevoeligheid
van mijn hart" schrijft ze romantisch, en ze bezweert
haar minnaar: In Gods naam, doe wat je kunt
om te vermijden, dat wij ruzie krijgen, want de
dingen, waarover wij ruzie hebben gehad, zijn nog
nooit de moeite waard geweest".
Als Potemkin haar, om haar te plagen, ten ant
woord op een liefdesbrief niets anders toezendt dan
een blank velletje papier in een envelop, schrijft
zij, schijnbaar-naïef:
We zijn toch niet op den eersten April, dat ik
alleen maar een onbeschreven blaadje krijg? Het
is zeker de schuld van je gedroom, of heb je dit
gedaan om mij niet te verwennen? Ik, die nog
altijd jouw omwegen niet kon volgen, begrijp
heelemaal niet, wat je met dit zwijgen bedoelt. Toch ben
ik vol teederheid voor jou, Ghiaour, Moscoviet,
kozak, Pougatchew, goudhaar, pauw, kat, fasant,
koningstijger, jungle-leeuw."
Pougatchev, naar wien ze hem hier koozend
noemt, was een rebellenleider, maar ook dit hielp
niet. Enkele dagen later schrijft Catharina: Ik
heb toch zoo'n spijt, dat ik door mijn domme
woorden onze liefde .heb gekwetst. Ik zal doodgaan,
als je humeur niet verandert, lieve vriend, teedere
man." De volgende brief bestaat uit de woorden:
Mamour, maak je het goed? Ik wel. En ik houd
van je. Heel veel". De volgende luidt: Kleine
Gricha, dag ! Wat je ook zegt, ik houd uitbundig
van je !" En dan: Lieve vriend, ik durf niet bij je
komen, omdat het al zoo laat is, maar ik heb je lief
als mijn eigen ziel !"
De meeste briefjes zijn zoo kort en zoo harts
tochtelijk, zoo smeltend en zoo onbeheerscht.
Potemkin boudeert onderwijl en volgt zijn grillen.
Hij laat het aankomen op een breuk, wellicht in
de hoop, dat zij daarna aan zijn hoogste eerzucht
zal voldoen. Tenslotte laat hij werkelijk in den steek,
men zegt voor zijn nicht Barbara Engelhardt -??
Branitska , in wier armen hij stierf op 12 October
1791.
Toen schreef Catharina aan Grimm: Deze dag
heeft mij vermorzeld. Mijn leerling, mijn vriend,
laat ik maar zeggen: mijn afgod, prins Potemkin,
is dood... Gij kunt u geen idee vormen van mijn
verdriet. Hij was een buitengewone man".
Inderdaad, hij was een buitengewone man:
maarschalk van het Russische leger, prins van
Taurië, hoogste autoriteit van het veroverde gebied
tusschen de Zwarte Zee en de Caspische Zee,
schepper van den Russischen Krim, stichter van
de steden Kherson, Jekaterinaslav, Nicolaiev en
Sebastopol, en misschien, maar dit staat niet vast,
de wettige echtgenoot van keizerin Catharina, want
Barskow beweert, dat zij tegen het eind van 1774
in de Samsonkerk te St. Petersburg in alle stilte
getrouwd zijn en inderdaad, in een-en-twintig
brieven noemt ze hem mijn man."
De keizerin, die hij liefhad, stierf vijf jaar na
hem, op 16 November 1796. Ze had op zestigjarigen
leeftijd haar eigen grafschrift vervaardigd. Ziehier
den tekst:
Hier rust Catharina de Tweede. In 1744 kwam
ze naar Rusland om met Peter III te trouwen. Toen
ze 14 jaar was, nam ze het drievoudige besluit in
den smaak te vallen bij haar man, bij zijn moeder
en bij de natie. Zij liet niets na van hetgeen tot de
uitvoering van dit besluit kan strekken. Achttien
jaar van eenzaamheid en verveling stelden haar
in de gelegenheid, talrijke boeken te lezen. Toen ze
den troon van Rusland besteeg, nam ze zich voor,
haar onderdanen gelukkig, vrij en welvarend te
maken. Zij was vergevensgezind en haatte nie
mand. Ook was ze attent, licht van gemoed, oprecht
republikeinsch gezind en goedhartig. Ze had vrien
den. Te arbeiden viel haar niet zwaar. Gezelligheid
en schoone kunsten bevielen haar goed".
Dit is niet vrij van zelfbehagen, maar het is in
groote trekken overeenkomstig de waarheid.
CATHERINE II,
PAG. 9 DE GROENE No 3296