De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 31 augustus pagina 10

31 augustus 1940 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

r De goede dingen dezer aarde j Trouw aan het eigen Ik HEBT gij, lezer, wel eens de be hoefte gevoeld een ander te zijn, iemand uit uw omgeving, iemand dien ge kent meent te kennen ten minste en wiens lot, wiens leven u ge lukkiger, voorspoediger toeschijnt dan het eigene? Zeker, ge zijt niet in alle opzichten benijdenswaard; ge hebt uw zorgen en teleurstellingen die zwaarder wegen naarmate uw jaren in aantal zijn gegroeid en waaraan ge u steeds moeizamer ontworstelen zult. En niet zonder na-ijver slaat ge anderen gade, die de last van het leven lichter schijnen te dragen, en met meer blij moedigheid. Menigeen is zich niet voortdurend bewust dat wij allen, zooals wij in de samenleving met elkaar verkeeren, een masker vertoonen en onze werkelijke gestemdheid veelal onze gezindheid ook daarachter zorgvuldig ver bergen. Wie antwoordt op de vraag hoe gaat het je?" ooit anders dan dank je, goed", zelfs al gaat het in geen enkel opzicht goed? Maar men reageert niet spoedig op de bekende beleefdheidsformule met een, uit een reëel gevoel ontspruitende klacht, doch verbergt zich achter het masker der welvarendheid. Zoo willen het nu eenmaal de omgangsvormen en men moet ze in eere houden; want al bemantelen zij de waarheid, al dragen zij het karakter van onoprechtheid, zij voorkomen noodeloos, want onvrucht baar geweeklaag en misbaar. Gesteld, ge zoudt, na het aanhooren van de begroetingsformule, uw masker af leggen en omstandig uiteenzetten hoe ellendig het er met u voorstond, de ander, die toch geen hulp kon bieden, of zoo hij het al kon er zich toch niet toe geroepen zou voelen, zou zeker een volgende ontmoeting vermijden en allicht liever een straatje omloopen dan als kelk te dienen om uw ge moedsuitstorting op te vangen. Daar om draagt ge gelaten uw lot en be perkt ge uw mededeelzaamheid tot een enkelen goeden vriend die waarlijk be lang in u stelt en die dus een dergelijke vormelijke vraag naar uwe omstan digheden niet behoeft te doen. WIJ dragen allen ons masker, in den regel dat der blijmoedig heid, en terwille van dien schijn hebt ge uw medemenschen dus niet te benijden. Wat echter is de werkelijkheid? Is die benij denswaard? Hoe zult ge het ooit weten? De werkelijkheid verbergt zich nu eenmaal altijd achter schijn en schijn bedriegt. Het is mogelijk dat die werkelijkheid in den man dien gij benijdt werkelijk het benijden waardig is, maar het is evenzeer mogelijk dat hij naast zijn voorspoed lasten te tillen heeft die u te zwaar zouden wegen. Hij is rijk en kan zich tal van genoegens en ge nietingen veroorloven die gij u immer ontzeggen moet. Maar staat daar mis schien tegenover, dat hij door pijnlijke karakterfouten wordt gekweld heb zucht, begeerte, eerzucht of gierigheid die u bespaard gebleven zijn? En zoo dit het geval ware zou de ruil u zeker zeer slecht bekomen. Wij spreken nu niet eens van verborgen lichaams kwalen, hinderlijke en de zenuwen sloopende familie-betrekkingen enz. allerlei dingen die u onbekend zijn, maar die u bij een eventueele ruil van levenslot met ontstellende voortvarend heid zouden worden geworpen op lijf en ziel. Als ik Alexander niet was, zou ik Diogenes willen zijn" moet de groote veroveraar hebben gezegd tot de veldheeren die zich verwonderden over de achting welke hij den in zijn ton huizenden schijnbaar armzaligen Diogenes bewees. Dit gezegde beteekent niet veel. Het ligt voor de hand dat een ruil van levenslot voor den zegevierenden vorst geenerlei aan trekkelijkheid had. Maar het is zeer waarschijnlijk dat Diogenes daarbij dacht: Als ik Diogenes niet was zou ik Diogenes willen zijn". Want Diogenes is een zeer wijs man geweest. Blijft trouw, blijf allereerst trouw aan u zelf, hoe dreigend de moeilijk heden zich ook tegen u opstapelen, hoe zeer dit zelf" ook in het gedrang dreigt te komen. Want in zichzelf vindt de mensen het koninkrijk waarin hij onaangevochten alleenheerscher kan zijn, het rijk waar hij voor niemand te buigen heeft. Waarmede overigens geenszins ge zegd wil zijn, dat hij de grenzen van dit rijk sluiten moet; dat hij, in zich zelf opgesloten, zijn individualisme en zijn egoïsme zou moeten uitvieren. Integendeel. Pas wanneer hij het eigen Ik sterk en weerbaar heeft ge maakt door jaren lange trouw, pas wanneer hij het eigen karakter ge vormd heeft, kan hij de karakter kracht hebben verworven die noodig is om zijn medemenschen waarlijk behulpzaam te zijn. Zelfgevoel in goeden zin, op een gezonden bodem gekweekt, zal het altruïsme bevor deren. Want wie zich bewust is van eigen kracht, van eigen vermogen, zoekt ten koste van anderen geen eigen baat en het wezen van het altruïsme is toch juist de volstrekte onbaatzuchtigheid. Wie zichzelf gevonden heeft en zijn eigen waarde kent, moet wel hunkeren naar menschelijk contact in de ge meenschap, moet een onweerstaanbaar verlangen krijgen zich ten behoeve van die gemeenschap weg te schenken, uit te storten en de grenzen van het Ik, dat immers geen invloeden van buiten meer te duchten heeft, te ver breken. Het schijnt niet gemakkelijk te zijn zich zelf te kennen en de waar schuwing die den tempel van Delphi gesierd moet hebben ter harte te nemen. Het ken u zelven" is in den regel voor doove ooren gepreekt; zelf analyse vereischt tijd en in onzen tijd beschikt men niet over zeer veel tijd. Maar ook in dit opzicht bedriegt de schijn. Men behoeft niet veel analyse om zich bewust te worden van eigen karakter en aard. Ik zou bijna willen zeggen: alle analyse is in dit verband uit den booze. Het leven leert ons wel de kennis van ons zelf, het leven is hard genoeg, raakt ons hard genoeg en dwingt ons in voldoende mate tot weerstand om onze houding, ons karakter uit stand en tegenstand te kunnen opmaken. Wij openbaren ons karakter, ook aan ons zelf, in de daad. Daden zijn als de vruchten van den boom en aan de vruchten kent men den boom. Contemplatieve, daadlooze analyse leidt tot een ziekelijk uitrafelen van het zieleweefsel. Men her stelt er de zwakke plekken niet mee, integendeel. Wie het resultaat van zijn handelingen overziet, wanneer hij tot de jaren der manbaarheid is gegroeid, zal zonder veel moeite conclusies kunnen trekken omtrent dat Zelf, het Zelf dat zulk een kostbaar bezit is, dat men het niet licht voor een ander mans zelf zou willen wegschenken. Het ware een gevaarlijke sprong in het duister. Het is een goed ding, lezer, dat ge zijt die ge zijt, juist die en geen ander. Het is een goed ding dat ge uw eigen lot weegt, uw eigen wereld bouwt, in geluk of in tegenspoed, uit kracht van uw karakter. Het is een goed ding ook, dat ge aan dit eigen karakter, deze eigen geaardheid lijden moet en in leed en geluk er aan werken kunt, er aan verbetert en er in groeit. LIBRA Nederlandsche zinnebeelden. De ing MEN ziet in een bovenlicht weieens twee bogen, waarvan de eene met zijn rug op de andere rust. (Figuur A). Deze bogen betitelt men in Vlaan deren en in Zeeland met den naam oer-bogen". Daarover op inlichtingen uitgaande, vertelde ons een boer te Koudekerke op Walcheren het volgen de: De onderste boog is als een terp, zij verzinnebeeldt: de aarde, de stof, soms het graf, de duisternis. De bovenste boog is de wieg, het leven, het geestelijke, het licht. Men ziet deze boerenversiering ook weieens recht standig aangewend. Symbolisch is zij dan verkeerd geplaatst." Er bestaan echter veel meer boven lichten waarin de beide oerbogen elkaar doordringen. (Men zie figuur B). In dit geval heeft de lichtboog de stofboog doordrongen. Het licht, het leven, de zon is gezegen in de aarde, de stof. Het licht schijnt in de duisernis. De scherpe, liggende ellips, die ont staat door het snijden der twee bogen heeft een volksnaam. Zij heet ing". Een ing liet men plaatsen boven de huisdeur van de nieuwe woning, wanneer een boerenzoon of boerendochter in het huwelijk trad. De boer in Koudekerke zei ons nopens den ing, de volgende merkwaardige woor den: Zoo'n ing stelt de baringsruimte voor. Als licht in duister binnen dringt, ontkiemt in dat duister immers leven. Vroeger heette trouwen: in den ing treden". De ing is een boerenzinteeken, dat ons geslacht herinnert aan den plicht tot vruchtbaarheid. De familienamen als Menting en Bavink, enz. zijn pas door trouwen ontstaan. Een jongen heette Ment of Bave. Nadat hij in den ing was getreden, noemde hij zich Menting of Bavink. Wij zetten den ing ook wel recht standig. Oorspronkelijk mocht dit slechts als de lieden die met elkaar trouwden weduwe en weduwmaar waren, wanneer zij beiden er zich van bewust waren, dat zij hun scheppings kracht op 't geestelijke moesten richten. Zij verzochten dan aan den timmerman een deur te maken met een recht standige ing. (Zie figuur C). Wij spreken dan ook van een rechtstan dige of geestelijke" en van een liggen de of natuurlijke" ing. Nu is deze beteekenis geheel ver loren gegaan, hetgeen jammer is. Toch zijn timmerlieden en schrijn werkers traditioneel voortgegaan met het aanmaken van de ingen. Het zit hun in 't bloed. Wanneer men twee ingen naast elkander plaatst en dus aan elkaar verbonden, ontstaat daar. tusschen in: de ruit. (Figuur D). Zoowel de ruit als de ing zijn oeroude vruchtbaarheidszinnebeelden, uit een tijd van boerenkultuur, waarin alles wat met de voortplanting samenhing als goddelijke plicht en als gewijd werd opgevat. 'Het naasteen zetten van twee ingen beduidt, dat de beide echtelieden de gave tot natuurlijke vruchtbaarheid moeten bezitten, alvorens te mogen trouwen. Zij zijn aan elkaar geschakeld door de ruit, die de toegangspoort der vruchtbaarheid" is genoemd geworden. Bij eenvoudiger bovenlichten treft men dan ook veel de ruit allén aan. Men weet nu wat deze boerenfiguur beteekent. (Zie figuur E). Wanneer twee ingen door elkaar gevlochten worden aangetroffen, in den vorm van een maalkruis, spreekt de bevolking te Monnikendam en te Doornspijk, naar wij ondervonden, van tooverknoopen". (Figuur F). Hiermee wilde men aangeven, dat, als twee oer-gezonde boerenmaagschappen of -sibben in elkaar door. huwelijk vervlochten werden, er als 't ware een dubbele vruchtbaarheid ont stond. Het volk noemt dit een toover knoop". Wordt er dan ook niet getooverd in zoo'n huwelijk? zouden wij r ons kunnen afvragen. Het zijn de families waar tweelingen en drielingen dikwijls in voorkomen. In voorbije eeuwen heeft dus het begrip vruchtbaarheid een grootere rol gespeeld in ons volksdenken, dan tegenwoordig. Dit denken drukte zich niet zoozeer uit in woorden en over leveringen, als wel in stille taal", in zinnebeeldige spraak, van wijsgeerigreligieuzen inhoud. Onze dagen brach ten daarentegen de wetenschappelijke boeken over sexueei leven. Was de boerenwijsheid niet van een hooger innerlijk spanningsgehalte ? En heeft 't geen zin iets terug te winnen van den zinteeken-rijkdom uit ons vaderlandsch verleden in een meer agrarisch tijdperk? Techniek, industrie, concreet cerebraal denken, stofgeloof vernietig den de onuitgesproken belijdenissen onzer volkszinnebeelden. Moge hun oude magische vatbaarheid op de volksziel herleven ! BI] DE TEEKEN/NGEN : A. De twee oerbogen : wieg en graf. B. De ing; liggende of natuurlijke ing. C. Staande of geestelijke ing. D. Dubbele ing met vruchtbaarheidsruit. E. De ruit, als 'zelfstandig vruchtbaarheids-zinteeken. F. De tooverknoop; als maalkruis ge vlochten ingen. PAG. 10 DE GROENE Ne. 3297

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl