De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 31 augustus pagina 18

31 augustus 1940 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

KIESPIJN is een gevoel dat men op z'n minst tot de gemengde gevoelens moet rekenen, en dat als regel uitermate onaangenaam is. Toen ik dan ook dezer dagen 's ochtends ontwaakte en bevroedde dat ik met een verkeerd been uit bed zou stappen, bleek de oorzaak daarvan een penetrante kiespijn te zijn. Hoewel het voor mij een kleine moeite is, een kies eigenhandig te trekken, liet ik eenige mijner lijftandartsen opbellen. Want waarom zou ik mijzelf vermoeien, als ik dat een ander kan laten doen? Terwijl de tandartsen onderweg waren, groeide mijn kiespijn in hevige mate. Ik had het gevoel dat mijn linker oog rechts stond en omgekeerd, en in de spiegel zag ik dat ook. Nadat ik enkele extra glazen cognac had gedronken, kwam de eerste tandarts met zijn instrumentenkoffers binnen. Ik ging zitten; de tandarts bekeek mijn geopenden mond en greep met een tang een mijner kiezen stevig beet. Natuur lijk was het de verkeerde. Hij vroeg mij: Is het deze, mijnheer de Baron?" Ik had slechts n antwoord klaar, dat was het woordje neen". Omdat de naarstige man de kies met de tang bleef vastklemmen, was het mij niet mogelijk te antwoorden. Daarom schudde ik heftig met mijn hoofd heen en weer, zoodat de tandarts die de tang vasthield zich niet meer staande kon houden, heen en weer en ten slotte het raam uit werd geslingerd. Ik schelde om den tweeden tandarts. Deze ontdekte direct mijn bouwvallige kies en oordeelde het niet noodig haar te trekken. Uit zijn koffer haalde hij zijn electrische boormachine en stak de stekker in het stopcontact. Met de draaiende boor trad hij op mij toe, en priemde de boor in mijn holle kies. Mijn kies was echter zoo hard, dat de boor er in vast bleef zitten. Vandaar dat ik als een razende draaimolen rond ging wentelen. Als een variét kunstenaar probeerde de tandarts mij op zijn boor in evenwicht te houden, waarbij mijn armen en beenen de lucht doorkliefden. Omdat ik dit geen behandeling vond, ik niet in de wieg gelegd ben als circusartist maar als Baron, en een dergelijke ochtend gymnastiek niet bevorderlijk voor mijn kiespijn was, greep ik mij vast aan een kroonluchter. Nu was het de beurt voor den tandarts die zijn boor uit angst en uit sleur bleef vasthouden om als een ventilator in het rond te draaien. Al draaiende wikkelde hij het snoer van de electrische boormachine om zich heen, zoodat het stopcontact tenslotte werd losgetrokken en het apparaat ophield met draaien. De tandarts en het snoer vormden een onontwarbaar kluwen dat voor mijn voeten lag. De boor zat nog onwrikbaar in mijn kies; daarom liet ik twintig man komen die met vereende krachten het kluwen wegsleepten terwijl ik mij aan een poot van de vleugelpiano vasthield. Het mocht niet baten, de vleugel zeilde met mij dwars door de kamer en met een galmenden knal tegen den deurpost, welke knal slechts over stemd werd door het geweeklaag van den tandarts. Deze laatste liet ik uit het snoer bevrijden, en ondertusschen begaf ik mij naar het bordes waar ik eenige oude kanonnen heb staan waarvan ik er een liet laden. De boormachine schoof ik in den loop, waarop ik vuur liet geven. Met een knal koos het kanon het luchtruim. De kies was ik nog niet kwijt, ze scheen wel zeer verknocht aan mij te zijn. Door den kruitdamp werd mijn neus evenwel dusdanig geprikkeld, dat ik moest niezen. Kletterend viel de kies op de marmeren tegels en met dit verlies voelde ik mij den koning te rijk. Toen ik de hal weer betrad, kwamen een paar mijner honden kwispelstaartend en grijnzend op mij af. Natuurlijk was ik zeer verbaasd, want ik had nog nooit gezien dat honden grijnzen konden. En mijn verbazing werd grooter, want uit de blauwe ridderzaal hoorde ik eigenaardige ge luiden, niettegenstaande er niemand in die zaal was. Ik opende de deur en zag dat de portretten van mijn voor vaderen aan hun spijkers heen en weer schommelden. Alle gezichten waren tot een grijns vertrokken en een onderdrukt gegiegel drong van alle vier de wanden tot mij door. Alle portretgezichten lachten, ze lachten zich tranen en die tranen liepen langs de kostbare doeken naar beneden. Ik vreesde het ergste voor de kostbare schilderstukken, want de zoute tranen zouden verf en vernis zeker bederven. Terwijl mijn voorgeslacht zich dood lachte, liet ik eenige huisknechts met trapleeren en zakdoeken komen. Schaterlachend kwamen zij binnen. Onwillekeurig begon ook ik te lachen en ging weer naar de hal. De koekoekklok lachte twaalf maal. In de hal stonden de twee tandartsen, min of meer onder de blauwe plekken en lachend. Langs de muren stonden mijn lakeien, die zich hinnikend op de knieën sloegen. Mijn heele kasteel daverde van het lachen, en de tand artsen profiteerden van mijn oogen schijnlijk goede stemming en presen teerden hun rekeningen. Lachend las ik de volgeschreven paperassen. Twee honderd gulden voor dit, driehonderd gulden voor dat, ha ha, en allerlei schadevergoeding voor verloren gegane instrumenten waren in rekening ge bracht, waaronder een apparaat voor lachgas-narcose. Terstond zette ik alle deuren en ramen open. Langzamer hand kwam alles tot bedaren, en ik zei tot mijn tandartsen dat ik mijn kies zelf getrokken had en dat ik het gelag niet wenschte te betalen. Dagboek van een burgermannetje HET gaat tegenwoordig ietwat woest toe op de wereld; en het weer doet mee. Héle diep-zinnige filozofen zouden zich zelfs kunnen afvragen, of deze atmosferische wildheid wellicht primair en causaal is ten opzichte van de menschelijke dito; hoe vaak hebben onze vaderen, die q.q. wijze, niet ge zegd: Wat zijn de kinderen wild, er zal vast storm komen !" En zijn de groote menschen, sub specie aeternitatis, zoozeer verschillend van de kinderen ? In elk geval: 't is beestenweer, en we beleven ook te dezen een kentering der tijden; een grooten ommekeer. Was Augustus en waren de hondsdagen" weleer aanduidingen voor een overmatige hitte, . nu hebben mijn onderhuren de centrale verwarming aangestoken; waar ik, Burger mannetje, met knus en kneuterig handen-wrijven, mee van geniet. Adam durft in zijn spreekwoordelijk costuum het Vondelparksch paradijs niet meer aan, maar verkiest het nazondevalsche colbertje en so does Eva, mutatis mutandis. Ik Burgerman netje, heb koude teenen, en zit met een voetenzak, een sjamberloek en een plaid, als de Schoolmeester, de rela tiviteit aller dingen in de natuur te bepeinzen; en dat ik het met mijn timide-burgerlijke uitstapjes nog, rela tief, goed getroffen heb, want toen regende het maar den halven dag en nu den heelen, en toen was 't een beetje koud en nu erg kil. Gelukkig is daar nog de voorloopig bonloos ver krijgbare vaderlandsche volksdrank, die gelijkelijk warmte en den daardoor onnoodigen moed geeft, de koude te trotseeren. Deze Umwertung aller Werte is trouwens al eenige jaren in wording; komt politiek uit. In 1936 woonde ik in Frankrijk, en wetende hoe fnuikend in dat iets zuidelijker land de zomerhitte kan zijn, had ik mij een uitzonderlijk frisch zomerverblijf verzekerd. Dat was aan den rand van het woud, te St. Germain-en-Laye, alwaar ik een appartement had ge huurd, waar nooit een zonnestraal doordrong. En ziet, de Augustuskoude was zoo ongemeen, dat ik in die Gallische oorden, waar anderen genezing gaan zoeken van 't vader landsche wee genaamd rheumatiek, juist voor 't eerst mijns levens rheu matiek opdeed, die eerst op een reis, in October, naar het vaderland, week. Het is een Pech, waarbij Peter, die de Pech incarneert, maar een kind is. Een vriend ried mij toen, ter genezing, een abonnement op het Journal des rheumatisants" aan; en ofschoon men niet alle raadgevingen die men als rheumaticus gratis ontvangt, ter harte kan nemen, dezen raad volgde ik op, maar het bleek slechts vermeerdering des Pechs, want dit blad bevatte niet, zooals ik, als rationeel Nederlander had verwacht, zorgvuldig-uitgeknobelde kuren ter genezing van deze folterbank-kwaal, maar zeer vele mop pen over de rheumatiseerenden", rijkelijk geïllustreerd met afbeeldingen van lotgenooten die in uiterste pijnen komische gezichten trokken en ver wilderde ellende-gebaren maakten; ook deze van de komische zijde te zien, maar alleen door de buitenstaanders. Of. ... of. ... zouden er zóó geestkrachtige lieden zijn, die zich door dergelijke beelden boven de eigen pijnen, hun aldus geobjectiveerd voor oogen gesteld, kunnen verheffen? Het is, après-tout, en gezien den bloei van dat blad, waarschijnlijk; maar ik moet nederig bekennen, dat ik daar niet aan toe was. Evenwel. ... als we de vis comica ook eens trachtten toe te passen op al onze zorgen en nooden? Humor héft een verheffende kracht ! En alles is in de menschelijke als in de natuurlijke ? historie relatief. Dat spreekt als een brief", besluit de reeds genoemde Schoolmeester. En zoo besluite dan ook het BURGERMANNETJE Was De Groene .juist uitverkocht toen LI er naar vroeg, Een goede raad: Neem een Abonnement PAG. 18 DE GROENE No. 3297

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl