De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 31 augustus pagina 7

31 augustus 1940 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Afbeeldingen in woorden J. P. J. H. Clinge Doorenbos NU moet ik oppassen want nu heb ik beet aan iemand die het óók kan:. .. . rijmen en schrijven en die dat soms, net als ik: geestig meen of kan doen. Hij doet het en ik hoorde van Boutens bij het beoordeelen van zijn vers op een Vorstelijk Voorval en dat door zoo goed als niemand begrepen werd: dat men het gedicht maar door Clinge Doorenbos had moeten laten tikken. .. . dan begreep iedereen het en Boutens zelf ook. Deze woorden werden gesproken aan een feestmaal van eigenbekende dichters en woord-zweefschermers of te wel: poëtische parachutisten. Ik eer en ik acht ze hooger. Dat doet ook Clinge en dat doet bovendien: Doorenbos. Het is al vele jaren geleden dat ik te Bussum in Concordia op zoude treden en ik naar de besproken plaatsen ging zien. Het was maar dunnetjes met de belangstelling wat ik toen een ramp vond en nu een geval. Juist wentelde ik de hoofddeur uit toen er voor het tuinhek een groote, open gaswagen stopte en aan het stuur zat een mij onbekenden drijver. Hij stelde zich aan mijne gade en mij minzaam en wel opgevoed voor en het was: Clinge-van-de-Telegraaf en Clinge van de liedjes en van: Meisje wat heb je in je taschje? We werden uitgenoodigd om een wagentochtje te maken door de omgeving en te eindigen met een theetje of portje in zijn roemah besar bij zijne njonji manis. Laat me even leutig zijn met wat Maleische woorden. ... hij kent die taal niet. Hij reed ons dien middag door bosschen en heide en babbelde aangenaam met een gezellige kamerstem en een treffende woordenkeus: maar hij was veel en veul grappiger dan ik. Telkens kwam er weereenen hoe ook, ik móest glimlachen en ontdeed me van lachspijkers. Ik dacht zoo: Zou hij nu nog steeds meer in magazijn hebben, maar ondanks het natuurschoon en de ontbrekende schaapjes en de opkomende donderbui. .. . ging hij steeds door met zijn vroolijk humeur. Ten slotte zette hij de koers op zijn straatweg en weldra stopten we voor zijn levensfabriek. Een voortuin en een huis met zijtuin en een achtertuin. Alles vlot Gooisch, dat soms zoo vlooachtig kan vervelen. We werden aangeboden aan zijne echtgenoote die alreeds met de theetaf el gereed zat beladen met: zoute stengels, een kruik Bols, glaasjes en sigaren. Ik miste de thee, maar dit gebeurt meer bij dichters. Alweer heb ik het over de vloeibare versnaperingen, maar het was zoo. We zetteden ons voornaam en hoffelijk en we keken de lekkernijen niet aan. We spraken over het weer en de heide en wijlen Dirk Witte. We vuurden een sigaar af en toen kwam het er van. Gezellig zaten we te samen en ik had er al op ge rekend om te blijven spijzen, want het rook verdrimmeld lekker bij Mevrouw Clinge in de keuken. Ze leek me zoo net de vrouw om voor haren rijmen den man lekker te stooven, braden en bakken. Ik meende blinde vinken te speuren en ik wachtte al op de grap dat: ze niet in het Bussumsche woud waren gedood. Edoch de geuren vervolgden hen wel riekende korte golven maar uit de mond des gastheers kwam geen stom woord van: Bikkiemee? Hij schonk anderwaarts in en we sipten, want we ?waren deftig. Het was een aangenaam verpoozen. We gevoelden ons thuis, op het maal na. We namen afscheid en bestegen den gaskar en tuften naar het hotel Oud-Bussum om daar te smullen van: soepele hazenpeper a la lapin qui rie, als dit goed en op recht Fransch is, en van appeldemoesje en piepers en andere redenen om het leven vergiffenis te schenken voor onze geboorte. We babbelden nog over Doorenbos en de zijnen en de som was dat we hem een keurig mensch vonden. Ik schrijf nu alleen over hem, daarom onthul ik later hoe we dachten over zijn gade. Tien jaren lang werkte ik mede aan de Telegraaf als dichter en als oorlogsleuteling tot ik op eens in mijn werk vervangen werd door Clinge. Ik had hem wel willen narcotiseeren van woede. Ik heb hem toen zoo onwelopgevoed uitgescholden en ik Jheb zulke onmenschelijke vloeken over zijn spitsen :schedel geuit dat als alles ware uitgekomen hij nu zeker op de Noordpool vertoefde. .. . als ijsko ! Maar de tijd heelt alles. Nu lees ik met genoegen zijne tijdrijmen die hij zelf huisvlijt" noemt. Een titel die juist is, beschei den en aanmoedigend. Een titel die zijn werk opheft. Men knipt hem nu uit en men hangt hem op en men plakt hem in. Men draagt hem voor en zingt hem na en hij is bijna net zoo vervloekt beroemd als ik en dat wil wat zeggen: Nederlanders-in-wording ! Vele malen zag en hoorde ik hem optreden bege leid door zijne uitnemende pianiste:.... zijne wederhelfte. Wel verraste hij me met zijn huppelpas jes van links naar rechts en de eerste keer dacht ik dat hij schrok van een kakkerlak, zooals ik in Indiëdat deed toen een Javaan den kakkersnak met de groote teen en de volgende ving en verknoerste en daarna opat. Dat doet hij nog niet na. Die zijpasjes. ... n zijn rokpak n zijne lakschoenen n wit overhemd. ... n die zijpasjes. Ik vroeg in de loge aan mezelf: waarom doet hij dit, maar ik denk dat het door hem gedichte woord niet voldoende was om al zijn passie van levensliederaar uit te persen. Als hij twintig coupletten heeft moeten ze er uit. De stem van Clinge is aangenaam en dat heeft hij voor op vele anderen. Hij spreekt duidelijk, welluidend en hij pruimt zijne woorden alvorens ze der menschheid te schenken. Vooral voor de AVRO komt hem dit van pas. Hij is er of hij komt er. Welkom ! Het werd 1914 en het werd oorlog en we mobili seerden en we kregen bonnen. Pisuisse trok de uniform aan en besteeg het rijwiel des krijgers. Ik trok de gekleede aan en zong op de keuken wagens. Clinge stond in de cantines en zong van: Meisje je met je makke mondje ! Ik woonde hem bij op een fort. Eerst dacht ik: daar komt niets van terecht. Hij was zoo fijntjes en zacht en zoo weinig vakman. Maar dat viel mee. Hij was zoo tersnede en weldra had hij de jongens vast. Ze hapten" net als ik. Ik heb hem eens bekeken en beleerd toen hij aan een overhemdmaaltijd zat te smullen. Clinge at natuurlijk volmaakt in stijl maar het was net of hij oudbakken dennenaalden pruimde. Ik kijk graag naar iemands eetstijl als ik belang in hem stel. Zeg me wat gij lust en ik zal u zeggen wie ge zijt. Ik zag hem de eetgereedschappen be spelen en ik zag hem kauwen zonder te slikken. Ik zag hem spreken en ik zag hem doen lachen. Hij zat neven een lieve, doch niet geheel gekleede dame, wat de schouders betreft. Hij keek niet naar die veltafereelen maar at en sprak. Ik keek er wel naar en dat bewijst mijne minderwaardigheid. Als ik na de zielsverhuizing combali ga dan wensch ik weder te keeren als: kamermeisje. Mag dat geleerden? Toen de pink, der lieve schoone juist bij de pink van Clinge was dacht ik wacht: nu hapt hij, maar hij piekte een kruimel ter zijde. Hij at door en ik bemerkte dat hij het laatst van ons zijn bordje op had. .. . door het keuvelen. Lees ik tegenwoordig zijn gedichten in de Tele graaf, die hij er bijna dagelijks aan afstaat, dan ver baas ik me over zijn spijker-op-den-kop. Vóór er iets daverends is gebeurd heeft hij er al een goed dingetje voor klaar; om het nu zoo maar eens onder ons te noemen. Ik lees altijd eerst de laatste regel want daar zit de bom in of de grap. Dan lees ik van den zolder tot de kelder en dan ben ik soms zeer voldaan. Er zijn er bij die verdraaid raak zijn. Ik hoor er dikmaals over spreken in de trem of in de koffiehuizen. LAATST reed ik van Scheveningen naar den Haag-Spui in lijn 8 en toen we uit stapten zegde een aanminnige maar ervaren dame me dat ze me zoo graag las want ik was toch Clinge Dooren bos? Natuurlijk zegde ik: Ja mevrouw! Zij ant woordde: juffrouw! Ik zegde: Nog beter. Het kan niet te duur zijn. Ze stelde me voor een slokje thee in de Kroon te gaan drinken juist zijnde het caf waar ik me verpoos aan de leestafel met het lezen van de Groene en die geestige stukjes van Speenhoff. We namen plaats en de dame begon over liedjes en langzaam aan bemerkte ik dat ze het niet over Clinge had maar over mij. .. . terwijl Doorenbos toch niet eens snor en baard teelt. Ze had ook Swiep mee gemaakt in Indiëen op de Goentoer van de Lloyd en naderhand in zijne woning als kraamverzorgster. .. . verloskundige. We namen afscheid wat me speet want ze was zoo lief en gretig. Ze gaf me de hand en die was hard en dat vind ik zoo aangenaam bij een dameshand. Zoo koud en wat geëelt en dan nog iettewat schor. Bij het heengaan heette ik nog steeds: Clinge Doorenbos; die me dit wel vergeven zal. Alleen maakten we een afspraakje en dan zal ik me ontbolsteren als Speenhoff in persoon. Ik vond het vleiend, Clinge. U? Nu wacht ik op een boek van hem. Minstens: Zeven mannen in een boot '" of Amor buiten het kippenhok !" of iets anders. Dat boek móet komen. We hebben er recht op. Al is het maar zoo klein als:, De Klop op de pintoe." Ga nu eens nadenken Clinge als je dit van je sobat gelezen hebt. Hoe denk je over deze titel: De Kegelklup?" Of: De Drie gezusters met den Zeeman?" Ik laat het aan je over joh !" Ga nu tikken en pennen als je wil. Nacht en dag en mest ons met je boert en luim. Maak ons vrucht baar met je lief en leuk. Ik weet er een goeden uitgever al voor. Hij is rijk en ziet niet op een tientje, als je er honger voor leidt. Doe je zulks? Je kunt het grappige boek maken. We hebben het noodwendig. We snakken naar iets grappigs. Vertel ons alle je nachtelijke invallen en uitvallen. Dat het fatsoenlijk moet blijven behoef ik niet voor te schrijven. In niet een van je liedjes of rijmpjes vond ik iets diagonaals of schuins. Je bent de verpersoonlijking van den avond waarbij je dochter mee kan komen. In vele gezelschappen waarin ik vertoef wordt er over Clinge gesproken. .. . deels omdat men hem hoog acht en deels om mij te pesten. Want ze denken mij de p. in te werken door over hem niets dan goeds te juichen en van mij niets dan suf s te verzwijgen wat erger is dan luidruchtig hoonen. Clinge is dégezelschapszanger, débard die men tot in alle kringen kan doen optreden. Ik mag het wel herhalen dat hij: een hygi nischontsmette woordenkunstenaar is en dat juist ook daardoor er niets aan zijnen grooten bijval ontbreekt. Mijn naam is minder voor den wind. Maar daar went men aan, als men maar niet plat of onzedig is. ... en dat ben ik nimmer. Nimmer! Ik herinner me dat ik naar den foto eens een portret van Clinge teekende en ik herinner me dat ik het naar zijn kasteel te Bussum aan de Bus zond. .. . maar evenwel en doch ik kreeg geen asem er op. Het was zeker téleelijk. Ik had er een tientje voor willen vragen en daar is hij zeker van bedremmeld? De post zond het niet terug als ik me wel herinner, want het is al lang geleden. Mis schien heeft hij er zijne boterhammekens in ge wikkeld en ligt zijn kop nu tusschen de vaderlandsche: schillen en doosjes. Verleden jaar was ik bij toeval jarig en ik bereikte toen de leeftijd van zeuventig jaren en toen zou ik onder zijn Directie eene feestvoorstelling komen geven in dat zelfde Concordia te Busthem. Hij was al bezig met de reklame en de prijzen der intrees en de dag der terechtstelling en ik verkneuterdijkte me al op een zoet gewin en bijval. Ik verzocht hem mede te doen, echter daar gevoelde hij weinig voor. Misschien alleen tusschen de schermen wat mede prevelen. Alles was gereed en toen deelde het Bestuur me mee dat het geen: interesse" voor mij had en dat ik dus in mijn ivoren toren kon blijven plakken. Als die lieden-heeren eens wisten hoeveel de Vereeniging Concordia vroeger jaren aan mij heeft verdiend. Ik mocht dus niet komen. Ze doen maar ! Ik heb het Clinge niets euvel geduid. Hoe zoude ik? Ik heb wel eens gedacht: Waarom treed hij niet eens op in de bioskoopen en in de varietees? Hij zou er een gretig" (Mag dat effies Trénité?) gehoor vinden. Ik zou met hem wel eens bij Mie en de nieuwe Koo op het Thorbeckeplein willen pieren of in de Jordaan. Met een bijzondere keuze van liedjes zou hij zeer gewaardeerd worden, want het volkspubliek is gelukkig niet zóó ontaard en ver worden als men er van gekoopt had, na al die jaren van pogen. Er is geen ander verschil tusschen de menschen dan de leeftijd. Een geleerde beduidt niets meer dan een steuntrekker. De eene mensch is niet beter dan de andere. Allen zijn ze gelijk. Alleen toeft de een in de bajes en de tweede niet. Ook daar zou ik met Clinge eens een proef willen nemen. Zijn stem is zoo klankrijk en dat treft dadelijk de gevoelens. Wat me steeds verbaast is dat men hem nimmer in het Kurhaus-Cabaret te Scheveningen heeft doen zingen. Daar is hij juist dézanger van waarde voor. Ik hoorde er den tooneelspeler Ruys eenige liedjes van een zekeren: Brammetje babbelen en voor dragen. Zeer verdienstelijk maar geen vakwerk natuurlijk. Hoe zou Clinge daar regie kunnen geven en er eens een niet a-muziekaal wijsje laten hooren. Ik zal eens aan de Directie van de Maatij Zeebad Scheveningen schrijven, misschien helpt het geen fluit. Daar zou Clinge de toon aan kunnen geven en de gein" wat minder kunnen laten heerschen. Wat echter niet wegneemt dat ik me bij de voor stellingen van den heer Ruys soms bijzonder vertreed. Vooral die mejuffrouw uit Indiëvind ik een schat. Het volgend seizoen maak ik er Clinge den leider. Opgelet! En nu eindig ik met Clinge Doorenbos. Ik verklaar het hier in de Groene dat ik hem hoogacht en bevrindschap. Tabeh sobat kras. Koos SPEENHOFF PAG. 7 DE GROENE No. 3297

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl