De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 7 september pagina 16

7 september 1940 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Een verhaal voor De Groene van F. Bordewijk uit de bewogen tijden der Wilde Bussen MIJN vriend Clesse ik bid u, schrijf zijn naam altijd met een C, anders wordt hij kwaad is grossier in kruidenierswaren, en een man van gezag in zijn woonplaats, de stad T. Ik sla hem hoog aan, naar hem te luisteren is een genot even onvervalscht als zijn grutten, en je steekt er nog iets van op ook. Eens onderhield hij mij over het artikel krent, en ik verzeker u, daar bleek zooveel nobels in die gedroogde vruchten te zitten dat ik ze met andere oogen ben gaan aanzien. Men heeft mij altijd verteld dat ik krenterig ben, welnu, sinds dat gesprek wil ik het zijn. Maar ik dwaal af. Mijn vriend Clesse bezocht mij op zekeren na middag. Ik woon niet in T., ik woon, om de waarheid te zeggen, in H., maar in H. weet men toch wel wat er in T. gaande is, en ik wist het ook. Het was de tijd toen de Nederlandsche Spoorwegen en de zoogenaamde wilde busdiensten op hun scherpst tegenover elkaar stonden, toen de eerste, in hun bestaan bedreigd, luidkeels om stopzetting van de laatste riepen. Ik spreek natuurlijk niet van de interlocale diensten die een concessie bezaten van overheidswege, van de tamme" bussen, ik spreek van de wilde", de concessielooze, die het personen vervoer onwettig van de spoorwegen aftapten. De spoorwegen zochten en vonden bescherming bij den Staat der Nederlanden, als gevolg waarvan de wilde diensten in hun functie werden gestoord. Allerwege ontstond strijd en een der brandpunten daarvan was juist de stad T-, want vandaar radieerde een wild autobusverkeer naar alle zijden. Toen dan ook dien namiddag Clesse voor mijn neus stond verwachtte ik in spanning bijzonderheden van den strijd te zullen vernemen. Ik schonk hem een oude klare, mijzelf ook (mijn glas wat voller, maar dat diende hij fatsoenshalve aan het toeval te wijten) en begon met de gebruikelijke welstandsvragen, in het antwoord waarop ik echter niet het minste belang stelde. Hij verklaarde even gezond te zijn als zijn affaire en dat hij in H. was geweest om een aankoop van pruimedanten af te sluiten. Blijkbaar was hij daarin tot zijn volle tevredenheid geslaagd, tenminste hij bood mij een sigaar (ik had dat vergeten, maar op een manier dat het onopzettelijk schijnen kon), en hij was zelfs zoo vriendelijk mij in zijn koker een bepaalde sigaar aan te prijzen. Wij rookten beiden, ik vond, eerlijk gezegd, mijn sigaar niet zoo erg lekker, de zijne geurde beter, maar ik zette mij als een verstandig mensch over deze kleine verdrietellijkheid heen, en vroeg: Zeg eens op, hoe staat het met de wilde bus diensten in T. ? Rijden ze nog, of rijden ze niet meer ? Nu is hij een zoo gewichtig man dat hij niet aanstonds tot de kern van de zaak wil komen. Je doet me daar een vraag, Van den Aard worm, zoo zei hij, waarop ik je het antwoord niet behoef schuldig te blijven. Ik ben grossier in kruide nierswaren, ik ben een geacht ingezetene van T., ik behoor te weten wat er in mijn stad voorvalt, en ik weet het. Ik heb overal om zoo te zeggen met mijn neus bovenop gezeten, en ik zal je de heele geschiedenis van a tot z vertellen. Dat is niet noodig, antwoordde ik, vang maar aan met het eind. Want men begrijpt dat een lang verhaal mij zou nopen tot een tweede, misschien een derde glas. Ach man, als je wat van me hooren wilt, dan moet je me mijn eigen gang laten gaan.... Ja, het heeft bij ons gespannen, de laatste weken. En zooals ik zei, het is werkelijk een heele geschiedenis. Het nieuws van vandaag kan ik je nog niet vertellen, maar ik denk zoo dat er geen nieuws is, en dat de zaak gisteren een dramatische ontknooping heeft gevonden. Laat dan het drama hooren, suggereerde ik voorzichtig. Maar Clesse is niet van zijn stuk te brengen. Nee, zei hij, eerst wat anders, en hij nam een teug waarvan ik schrok. NEE, herhaalde hij, om me goed te volgen moet je eerst de situatie begrijpen. T. ligt tamelijk centraal, zooals je weet, en is dus geknipt voor communicatie met het heele land. Je vindt er, of liever vond er busdiensten naar Z., naar W., naar L., kortom, bij ons werd er in busdiensten gewoon weg gegrossierd. En het was een uniek gezicht 's morgens op onze Groote Markt.... een gedraaf van menschen, en een kabaal van aanzettende en weggierende wagens, de een na den ander, het heele land door, tot de verste uithoeken, en vanzelf voor zoo belachelijke vrachtprijzen dat de trein onmoge lijk kon concurreeren. Ons station was weken lang uitgestorven, de bureaulisten sliepen, en er werden alleen maar vijf perronkaartjes per dag verkocht; dat deden de kruiers, want die brave kerels hadden medelijden. Ik stond iederen dag een paar uur in den heksen ketel van de Markt, tot de laatste bus was ver trokken. En 's avonds, wanneer ze stuk voor stuk terugkwamen, stond ik er weer en woonde dezelfde herrie een paar uur lang bij. Je vat dat ik den grootsten schik had. Helaas heeft de vrijheid niet lang geduurd. De rijkspolitie, door hoogerhand gezonden, mengde zich in de zaak, het begon op de Markt te schitteren van blinkende knoopen, en aan iederen ondernemer werd naar zijn vergunning gevraagd. Niemand bezat er een, de chauffeurs werden van hun plaatsen getrokken, en waar zij getroond hadden, troonden nu in rotsvaste zelfverzekerdheid evenzoovele pruimende rijksveldwachters, met de contactsleuteltjes in hun zak. De Markt was opeens bladstil, de treinen zaten vol, en de vijf kruiers betreurden het dat ze dien dag overijld hun perronkaartjes hadden genomen. Maar de mensch is vindingrijk, en de stilte duurde dan ook niet langer dan dien nen dag. De bus dienstondernemers gingen samenspannen met de winkeliers van de Markt, en den volgenden ochtend verschenen op alle winkelruiten plakbiljetten waarop stond dat men gratis kon reizen op een bewijs dat de winkelier afgaf, deze voor een reis naar Z., die voor een naar W., enz. De reiziger kreeg in zoo'n winkel wel een gratis vervoerbiljet, maar.... dan betaalde hij voor een sigaar in plaats van 5 cent zeg 55 cent, voor een paar sokken 99 in plaats van 39 cent, enfin, zoo ging het door. De politie stond machteloos, de menschen beklommen met hun vrijbiljet zegevierend de bussen, de veld wachters moesten hun sleuteltje afgeven, maar natuurlijk hun pruim behouden, en de bussen reden ! Dat bleef zoo een paar weken, tot van regeeringswege het bevel afkwam tot opnieuw stilleggen van de diensten, omdat hier een schaamtelooze, volstrekt openbare wetsontrfui'fct'ng plaats had. En weer kwamen de veldwachters achter het stuurrad. Maar toch, hun zege duurde ook ditmaal niet langer dan een etmaal. De vernuftige ondernemers hadden iets nieuws gevonden. Nu zullen we werkelijk gratis vervoeren," kondigden ze aan. De chauffeurs kregen van alle reizigers beurt om beurt een stevigen handdruk, lieten de aldus begroetenden binnengaan, brachten hun vuist in hun zak, en staken vervolgens de wijdopen hand met een vriendelijken lach toe aan wie volgde. Dit kon de politie weliswaar niet verbieden, maar toch was zij het die al gauw weer triomfeerde, en thans voorgoed, want het publiek werd onder de argusblikken van de controleerende veldwachters zenuwachtig, hier ontglipte een gulden aan den handdruk, daar kleefden een paar kwartjes te lang in een vochtige handpalm en kletterden tenslotte neer. Het voorschrift was overtreden, de over treding geconstateerd, de wagen werd in beslag genomen en zijn vervoerder geverbaliseerd. De een na den ander viel door de mand, de Markt raakte weer leeg en de treinen grossierden weer in reizigers. Hier hield Clesse even op, en speelde veelzeggend met zijn leeg glaasje. Maar ik was te zeer in span ning, ik merkte niets. Verder, zoo vroeg ik, hoe ging het verder? CLESSE zuchtte teleurgesteld, en vervolgde: Nee, inderdaad, het eind was het nog niet. Eén dienst heeft het nog een dag volgehouden, den dag van eergisteren. Die bus werd gereden door een jong en van uiterlijk heel knap chauffeur. Naast hem stond een veldwachter, die in T. woont, te controleeren, ook een jonge kerel, maar een ver velende patjakker, precies het tegendeel van den chauffeur. En wat deed nu die laatste? Hij zoende zijn reizigers, of hij liet zich door hen zoenen, dat laat ik in het midden. Openlijk zoenen is niet verboden en bovendien geraffineerder dan een handdruk, en de veldwachter zag het schuim bekkend, maar machteloos aan. Het waren werke lijke plakzoenen, maar al plakken ze, ze zijn geoor loofd. Eergisteren heb ik er een half uur lang bijge staan en den jongen bewonderd om zijn moed. Ik zag hem wel eens terugdeinzen vóór hij een boereknecht met grijze stoppels omarmde die zijn groot vader kon zijn, en ik had bepaald met hem te doen zoo lang als oude, gekkelijke juffrouwen bleven hemelen" op zijn frissche lippen. Maar zoenen wisselen, is nu eenmaal niet in strijd met de wet, al is het wél volstrekt ongebruikelijk. De veldwachter zag bevend van woede het eene getrekkebek na het andere, en de chauffeur reed weg met opmerkelijk dikke wangzakken, maar ongehinderd. Dat was eergisteren. En gisteren kwam de ont knooping. Ik stond het dien morgen wér aan te zien, het ging precies eender, en de chauffeur die nog n plaats vrij had maakte aanstalten om zelf in te stappen. Daar komt een meisje over de Markt aanvliegen. Ik ken dat meisje, ik noem geen naam, maar het is een schattig kind, in stilte loopt ze zoo'n beetje met dien zuren veldwachter. Hoe zóó'n kind zóó'n vent.... maar soit. De chauffeur hoort haar, keert zich om en het meisje stort zich letterlijk in zijn armen. Het werd de verreweg teederste omhelzing die ik nog had bijgewoond, en het zou zeker ook de langdurigste zijn geworden als niet.... als niet.... Want de veldwachter, reeds lang over het kookpunt heen, trok zijn sabel, en sloeg den jongen man met den platten kant op het hoofd en tegen den grond. Onmiddellijk openden zich diens verbleekende lippen en een stroom guldenstukken rolde naar alle kanten weg, nage zeten door den veldwachter als door een tijger. Want je moet wetïn, die bus rijd op G., en die rit kost een gulden.... Clesse zette hard zijn leege glas neer (het mijne was nog half vol). Dat is alles, en nou niet krenterig zijn, Van den Aardworm, geef me nog een tweeden borrel. Ik stond op en stamelde: Nee, het spijt me, ik ben niet heelemaal lekker. Die sigaar. . . . En overigens wil ik bij voorkeur wél krenterig zijn. Zoo kreeg ik hem de deur uit, om dadelijk zijn verslag neer te pennen. TOCH ben ik blij dat ik wachtte met publiceeren, want dezer dagen kwam hij weer oploopen, na een nieuwe transactie in pruimedanten, en gaf mij het werkelijke slot. De busdiensten van T. liggen sinds dien bewusten dag allemaal morsdood, vertelde hij. De veldwachter is overgeplaatst wegens dienstijver. En de chauffeur is natuurlijk werkloos, maar verloofd ook. En raad eens met wie ? Superieur glimlachend gaf ik ten antwoord: Dat hoef je mij niet te vertellen, Clesse met een C Tusschen haakjes, de dokter heeft me voor vandaag alle alcoholica verboden, en ik heb dus niks onder de kurk. Maar rooken mag ik wél, dat is te zeggen als je een gieie sigaar hebt. PAG. 16 DE GROENE No. 3298

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl