De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 7 september pagina 18

7 september 1940 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

NU ik deze zoele zomeravonden steeds op een van mijn terrassen zit te mijmeren om na een welbesteden dag de verdiende rust te genieten onder het genot van een whisky soda en met het uitzicht op de zich aan den horizon van mijn landgoed ter ruste begevende zon, dan komen mij bij het zachte gezoem van de muggen dikwijls oude herinneringen voor den geest. Dan denk ik aan de muskieten die mij om het hoofd zwermden als ik in de rimboe zat, vele jaren geleden toen ik in de Oost uit roeping en liefhebberij aan het natuurvorschen was. Begeleid door 24 koelies ondernam ik een expeditie langs den straatweg van Batavia naar Soerabaja. Links en rechts strekten de vulkanen zich uit, die het toppunt van mijn belangstelling vormden. Als vulkanoloog was mij verzocht de werking van deze wonder lijke bergen nader te bestudeeren. Daar mij niets anders overbleef dan op een eruptie te wachten, doodde ik den tijd met visschen, zwemmen en jagen. En, zooals U zult begrijpen, behoef ik niet te verhelen, dat ik merkwaardige avonturen beleefde. Toen ik mij op een ochtend te water had begeven om de verfrisschende zwemsport te bedrijven, wer den mijn 24 koelies, die ik uit veilig heidsoverwegingen steeds in een kring om mij heen liet zwemmen, door 24 krokodillen aangevallen en opgeslokt. Omdat ik begreep dat een eventueele 25ste krokodil mij noodlottig zou kun nen worden en omdat ik slechts noode van mijn koelies afstand zou kunnen doen, nam ik direct een besluit. Ik greep alle krokodillen, die slechts aan dacht voor hun buit hadden, bij hun staarten en knoopte deze aan elkaar. Nadat de roofzuchtige veelvraten mijn trouwe dienaars verslonden hadden en de dieren tot bezinning kwamen, bemerkten zij de valstrik die ik in hun staarten gelegd had. Ze begonnen uit alle macht te zwemmen in alle 24 windstreken van het kompas, en toen ze bemerkten dat ze geen duimbreed vorderden, sloegen ze als waanzinni gen met hun roeipooten, en wel met zulk een energie, dat de dieren uit hun vel zwommen. De huiden wierp ik over mijn schouder, om ze in de dichtst bijzijnde dessa te verkoopen. Ik kreeg er zooveel geld voor, dat ik nu 240 koe lies kon huren voor mijn verdere reis. 's Nachts liet ik deze mannen in een kring om mijn tent op wacht zitten. Op een van deze ondoorgrondelijke stille tropische nachten ontwaakte ik door het nauw hoorbare geritsel van 240 tijgers. Oogenblikkelijk beval ik vuur te maken, maar de ongeculti veerde mannen hadden de lucifers nat laten worden, tot hun eigen nadeel. Enkele oogenblikken later hoorde ik hoe de hun plicht verzaakt hebbende lieden naar een andere wereld werden geholpen. Omdat ik niet zeker wist of er een 24iste tijger bij was, klom ik in een oude waringing, en de lianen als trapezes gebruikende, slingerde ik mij van den eenen boom naar den anderen. Bij zonsopkomst merkte ik dat ik in mijn ijver bijna heel Java doorkruist had. Eenzaam stond ik aan den voet van een grooten vulkaan die spontaan begon te rooken en te rom melen. Verheugd trad ik er naar toe, met mijn notitieboekje in de eene, mijn jachtgeweer in de andere hand. Maar voordat ik den voet van den vulkaan bereikt had, werd mij de weg versperd door den 25sten krokodil en den 24isten tijger. Ik had dit op z'n minst verwacht, en liet mij dan ook niet uit het veld slaan door de twee roofgierige ondieren. Ik stond tusschen de twee beesten in, en wetende dat de krokodil toch het onderspit zou delven, liet ik mij door dit dier het eerst verslinden. Mijn geweer hield ik bij mij. Nadat de tijger op zijn beurt de krokodil in geslikt had, schoot ik uit den bek van de laatste mijn geweer af. Door den plotselingen luchtdruk, brak de tijger in twee stukken. Ik stapte uit den muil van den bewusteloozen alligator en zag nog 24 van deze dieren naast mij liggen. In een oogwenk kwamen mijn 24 oude koelies uit de bekken gekropen, en ver heugd zette ik de expeditie voort. Omdat de duisternis door de zware aschwolken vroegtijdig inzette, was ik genoopt mijn bivak op den rand van den krater op te slaan. Door het regel matige gerommel werd ik in slaap ge sust totdat ik door een penetranten knal ontwaakte met het gevoel dat ik in de lucht zweefde. Mijn gevoel be droog mij niet; door een uitbarsting was het rotsblok waarop mijn bivak stond, in de lucht geslingerd. Weer neervallende, klampte ik er mij aan vast, en met een plons viel het midden in den krater, zoodat de gloeiende lava huizenhoog opspatte. Ik had geen tijd al dat schoone te genieten, ik werd naar de diepte gezogen, het rotsblok sloeg door den bodem van den krater heen, en ik bevond mij in de ingewanden der aarde. Het was zeer donker, en zeer warm, zoodat ik mijn hoed afzette. Om mij heen hoorde ik een hevig geruisch, en toen ik natte voeten kreeg, bespeurde ik dat ik meegesleurd werd door een onderaardschen golfstroom. Het water werd steeds warmer en begon lang zamerhand te koken. Ik zou zeker verbrand zijn als ik niet mijn koude angstzweet had laten uitbreken. Ten slotte werd ik meegevoerd door een straal stoom die mij terugbracht tot het daglicht. Geheel onverwacht zat ik op den rand van den Vesuvius, en was het niet eens met den uitvinder van de spreuk: Eerst Napels zien en dan sterven. Dagboek van een burgermannetje MEN zegt, dat wij in bewogen tijden leven, en ik heb daar ook wel iets van gemerkt. Burgermannetjes voelen zich echter in al die ruchtigheid niet pleizierig; en zoeken ijverig, in de courant als in het leven, naar de knus se hoekjes; zoo'n hoekje waar men al de ergheden en de luide stemmen voor iets plezierigs vergeten'kan. Nu, en nu heb ik tot mijn genoegen gemerkt, dat ik veel geestverwanten te dezen heb; en dat wel in den Gemeenteraad van 's-Gravenhage. Ik had het nooit durven hopen; want 't leek me nogal iets hoog-tronends, zoo'n vroedschap in zoo'n deftige stad; maar echt, dat valt mee ! Daar zie ik bijvoorbeeld, dat men zich daar al hél lang heeft bezig gehouden met hondjes die de stoepen verontreinigen; en ,,da' moz niet magge" zeggen die Heeren in Den Haag; nu, het is iets dat ook vele gemoederen van niet-vroeden en niet-Heeren, al thans niet zulke erge Heeren, heeft beziggehouden. En dat ze zich daar nu juist, in deze bewogen tijden, zoo smakelijk als dit woord, gezien de zaakjes waar 't om gaat, hier niet mis plaatst ? is mee occupeeren, dat geeft me toch wel een prettig gevoel van geestverwantschap ! Ja, men moet op die kleine gevalletjes letten; niets is den grooten man te klein; en zoo heeft men daar in Den Haag ernstig over ge discussieerd; en ten slotte heeft de vroede Heer Van der Zee s.d. wordt er achter zijn naam vermeld; er lijkt dus ook nog een politieke kant aan deze zaak te zitten enfin, die vroede Heer heeft B. en W. hulde" gebracht, dat ze deze materie nu eindelijk eens hebben afgedaan; van de stoepen afge daan, bedoelt hij blijkbaar; die de hon den erop hebben gedaan; of beter nog, ze waken met macht van politie en justitie, dat die honden dat daar niet op doen" ! Begrijpt u 't ? Dat die Heeren daar nu lust in hebben, in zulke aangelegen heden, dat doet mijn burgermanshart goed ! Ik heb al meer opgemerkt, dat ze in bewogen tijden" zich op deze wijze zoo plezierig weten te schikken; en ons toch meteen laten voelen, dat ze wel wezenlijk een taak op aarde hebben, die ze met ernst vervullen. In denvorigen oorlog, toen wij er niet bij" waren, maar toch, naar mijn neef de dichter 't uitdrukt, wel de stormen voelden waaien om ons hoofd, nu, toen hebben die Heeren in Den Haag óók zoo-iets nets bedacht; toen hebben ze die keurige, ja werkelijk keurige bak ken voor papier en anderen afval op de straten geplaatst; en in de couranten die zoo goed weten wat verschillende categorieën van menschen prettig vin den om te lezen elck wat wils" nietwaar? daar las je toen van die echte aardige en sympathieke stukkies ; over 'n meneer die een reepje chocola ontvelde, en hij wou, naar oude, slechte gewoonte, dat papier zoo-maar op de straat gooien; maar toen bedacht hij ineens, dat er nu die mooie, nieuwe bakken waren, en voorzichtig en netjes, want hij was een voorzichtige en hóe nette, heer, stak hij de straat over, en deponeerde 't chocola-omslagje in den bak! Zindelijkheid; een vaderlandsche deugd ! Nu, en dat was nu een kwart eeuw geleden, en dat is dan in wezen nog net zoo ! Er zijn van die eigenschappen, die niet verloren gaan in een volk ! En zoo kan men zich dus toch al-maar, prettig en 'n beetje ge sticht, met gebeurtenissen van den dag bezighouden, zelfs metoverheids-gesten, ver van die hooge en harde politiek. Ofschoon.... s.d." staat er achter meneer Van der Zee's naam. Ja.... zou dit dan tóch ook iets met politiek te maken hebben? BURGERMANNETJE PAG. 18 DE GROENE No. 3298

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl