De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 7 september pagina 5

7 september 1940 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

De minachting voor den tooneelspeler DIT is heusch geen historisch onderwerp; het is volkomen actueel. Het staat", zelfs in vele kerkelijke kringen, niet meer, die minachting uit te spreken, maar de gevoelens die men niet uit spreekt, zijn veelal niet de zwakst-levende. Een enkele maal maken ze zich eens even kenbaar; terloops. Koen, de mannelijke hoofdpersoon in Ina Boudier's Spiegeltje", vindt het idee dat zijn zoon bij het tooneel zou gaan, zeer onbehaaglijk. Ik heb liever, dat hij een kerel in de wereld wordt," zegt hij, dan een comediant". Hij zegt, wat hon derdduizend vaders denken. Al schikken er zich, après coup, in zoo'n geval, negentigduizend; en make the best of it. Het is moeilijk, het essentieele element in die gevoelens te vinden. Van degenen die hun minach ting uitspreken en motiveeren, loopen de argu menteeringen nogal uiteen. Vader Koen helpt ons, geloof ik, een eind op weg; met zijn allittereerende antithese kerel-comediant". Een kerel is iemand die wat doét. Een comediant is iemand die wat nadoet; fratsen verkoopt op een stellage. Frat sen verkoopen op een stellage" is geen mannenwerk"... Prediken op een preek-stellage ook niet? Vele Koenen zullen inderdaad deze consequentie aanvaarden. Anderen, minder koen", minder pooteling, niet... De hél koenen en ik moet be kennen, dat ik per slot van rekening wel graag hun redeneeringen aanhoor, er zit iets van ozon in de hél koenen dan hebben een minachting voor alle kunst; trouwens ook niet een volkomen achting voor andere geestelijke beroepen. Der Mann musz hinaus ins feindliche Leben". De man is een vechter, een daden-doener. Achüles was een man; Homerus, die hem bezong, een kletsmajoor. Daden zijn echt; kunst is kunstenmakerij. Met kunst aan den kost komen, dat beduidt een slap afstand-doen van daden. Het is gemakkelijker; het is laffer. De hel den, ook de martelaars komen niet uit de kunste naars voort.... Dat zijn keurige redeneeringen, in 't negatieve. Ze ontzeggen den kunstenaars bepaalde eigen schappen, mannelijke eigenschappen, die de aldus betoogenden zeer hoog stellen. Maar dien betoogenden ontgaan de positieve waarden van het kunstenaarschap; in elk geval, zij zijn door hun aard niet in staat daaraan volkomen recht te doen. Bij een volk als 't onze boeren, visschers, zee vaarders, kooplieden, een volk van materialisten en scherpe verstanden hebben die waarden altijd weinig kans gehad. Wij kwamen maar in enkele bloeiperioden tot dat genieten, het verfijnd genieten, dat het wezen is van de kunst. In andere landen Italië! was het wel anders. Daar werd de kunst... beschermd. Beschermd" toch ook maar; het woord typeert. Maar er zijn nóg andere mogelijk heden; die ook wel eens werkelijkheid zijn ge worden. Kunst is overal uit religie ontstaan. De kunste naar was oorspronkelijk priester. Hij was de stem van allen; die, wat hij tot uiting bracht, min of meer begeleidden; zij het maar met een enkel ge baar, zij het maar met devote gedachten. De tragediespeler later stadium in Hellas was althans nog priesterlijk. De goden van Hellas zijn weggeschemerd; als vele goden. Maar de tooneel speler kon de dienaar blijven van den Geest. Een geïnspireerde. Van den geest" in den ruimsten zin van het woord. Ook van de geestigheid. Nu zijn er wel vele défroqués in 't gild. Maar er is en blijft toch het wezen, der inspiratie, ook tot deze kunst. Er zijn zeker een massa kwibussen en ijdeltuiten... Ze zijn er heel veel eeuwen al geweest; maar zoo min als de valsche profeten het wezen der profetie, zoo min als de onwaarachtige helderzienden het wezen der helderziendheid kunnen aantasten, evenmin tasten de minderwaardige kunsten"-makers het wezen der kunst aan. Het Christendom, dat de aarde verwierp hun god kon er niet duren; de Waarheid is elders , verwierp hartgrondig de kunst. Verhief de armoede; de armoede in den volsten zin van het woord.... Toen het Christendom een macht geworden was, heeft het althans in het Westen de machtsRestaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE positie van Rome geërfd. En Rome was het erfdeel der pootelingen. In Rome had de tooneelspeler nooit veel beteekend. Het Romeinsche volks karakter was niet, als het Grieksche, geschikt om kunst en godsdienst als een innig verbonden een heid te eeren. Uit den bloeitijd der republiek is ons n groote tooneelspelersnaam overgeleverd: Roscius; dien we vereeren op gezag van een scherpzinnigen Schöngeist-advocaat, Cicero. Ja, in den keizertijd, vooral in den lateren, dien van het be derf, neemt wel vaak een tooneelspeler een belang rijke plaats in aan het hof; is bijzonder met den keizer bevriend; maar die vriendschap heeft dan bij den keizer het karakter van coquetteeren met de zonde; de zeden van die vrienden zijn daar ook naar. De Middeleeuwen kennen niet den beroepstooneelspeler; het tooneel is dan herboren zóó, als het ge boren was ruit den kerkdienst, het ministerium, en de spelers zijn weer priesters en onder hun leiding optredenden. Maar het tooneel verwereldlijkt; en dat beduidt dan een radicale breuk met de Kerk, want de verwereldlijking van het tooneel beduidt afval. De autoriteiten der wereld kunnen ze dan nog wel in hun dienst nemen;?zoo is in Engeland en in Frankrijk de rechtspositie van den tooneelspeler. In Frankrijk, het land waar men bijzonder veel met hun kunst op heeft, heeft de koning zijn troep les Comédiens du Roy ; hij stelt ze van tijd tot tijd beschikbaar voor de burgers van zijn goede stad Parijs; om ook eens voor hen te spelen . Verschillende groote heeren, vooral prinsen van den bloede Monsieur" bijvoorbeeld, de broeder des konings hebben ook een troep. De positie dezer acteurs is zeer eigenaardig; als ze zich misdragen daar was op gerekend, en niet ten onrechte, is er voor hen een speciale gevangenis; de bastille des comédiens" heet die in den volksmond; het is 't kasteel For PEvêque; Funck Brentano heeft er een aardig boek over geschreven. De gewone Bastille was boven hun stand; en de ordinaire gevangenis, waarnaar 't gemeen recht iemand verwees, was er beneden. NATUURLIJK is bij deze waardeering het anathema der Kerk nog van grooten invloed. De Kerk heeft, ook waar men haar oordeelen en inzettingen niet meer als maszgebend aanvaardt, eeuwenlang wel zoozeer op de geesten ingewerkt, dat, hereditair, -haar uitspraken ons een praeoccupatie zijn. Men vindt dien invloed op allerlei gebied; ook zeer velen van wie het huwelijk niet meer als een sacrement beschouwen, vinden een echtscheiding toch iets, dat hun tegen de borst stuit. Zooals voor velen die zich atheïst noemen, een eed toch altijd nog meer beteekent dan een verklaring. Maar waarom minacht de Kerk, die toch na de eerste eeuwen de beeldende kunstenaars wel als een steun wil aanvaarden, waarom minacht die denwereldlijken tooneelspeler? In de eerste plaats, chronologisch, waarschijnlijk omdat ze in hem een verbasterd lid zag; die zijn kunst niet op de juiste wijze aanwendde. De Kerk de Katholieke Kerk dan, die in de landen welke het cultuurleven van Europa eeuwen beheerschten, de Staatskerk was ziet, dat n van .de geestelijke krachten, welke haar bestemd schijnen, God, en Hem alleen, te dienen en: een kracht, die dat ook eenmaal gedaan heeft, zich in anderen dienst heeft gesteld. En wie niet vóór Mij is, is tegen Mij" .... Andere kunsten nu de schilderkunst, de beeld houwkunst verkeeren eigenlijk in hetzelfde geval. Maar nu komt er dit bij, dat het tooneel veel suggestiever werkt op de massa, dan welke kunst ook. Concurrentie dus, wereldsche, d.i. duivelsche concurrentie. Inderdaad: het wereldlijk tooneel verheerlijkt het aardsche leven; d.w.z. de hartstochten; die driften die zich van de verheerlijking Gods hebben afge keerd. En de tooneelspelers vertoonen die harts tochten onecht" en schaamteloos" .... Zie, hoe we nu weer terugkomen op de algemeene bezwaren; de bezwaren van Koen.... Bezwaren die altijd hebben bestaan; die de Kerk op haar wijze heeft geïnterpreteerd; maar eigenlijk zijn het in den grond dezelfde bezwaren vóór, tijdens, en na de heerschappij der Kerk en der kerken in de Kerk en daarbuiten. . : In het hart van velen, in alle tijden, en zeker in onzen tijd niet in de geringste mate, bestaat een afkeer van spelen met het leven; spelen met de heiligste het woord wordt hier in niet-confessioneelen zin gebruikt gevoelens. Men behoeft het lichaam niet te zien als den tempel waarin de goddelijke ziel haar woon heeft, om het spelen door dat lichaam van allerlei wat men niet wezenlijk en diep voelt, een niet-nobel bedrijf te achten. Want dat is gebrek aan eerbied voor het waarachtige. We hebben, geloof ik, den tegenstanders de volle maat gegeven. Kortheidshalve stonden we niet stil bij de speciale protestantsche formuleeringen der bezwaren er is daarover een massa historische lectuur ; dit behoeft ook niet, want au fond zijn die bezwaren dezelfde. We willen nu een enkel woord van tegenovergesteld standpunt laten hooren. Het zal in 't algemeen geen bestrijding zijn; we willen enkel de positieve waarde die het tooneel heeft, naar voren brengen. Die waarde is die eener vizie op het leven. Een waarde, die het met alle godsdiensten en alle filosofieën gemeen heeft. Een tooneelstuk?Lessing heeft het al, in zijn Hamburgsche Dramaturgie, gezegd is een hernieuwde schepping der wereld; een teleologisch duidelijke schepping; een beeld van het leven in zijn beperktheid; een volledig geheel, en altijd met een zin; d.w.z. er wordt in de beteekenis van deze schepping een duidelijk inzicht gegeven. Ik ontken niet, dat dat inzicht hoogst onbenullig kan zijn, er zijn nu eenmaal onbenullige, minderwaardige kunstwerken bij de vleet, zooals er ook tallooze onbenullige godsdienstige gevoelens zijn. Dat pleit niet tegen de kunst, noch tegen den godsdienst. Wat dat voorwenden van gevoelens" betreft, dat is wel een gepiept-burgerlijk, kleinlich" stilstaan bij een niet-begrepen détail. Er wordt niets voorgewend". Er is een stuk", een samenstel van gebeuren, van actie en dictie, dat gerealiseerd, in zijn geheel, de vizie van een kunstenaar over de toeschouwers-massa moet brengen. In dat geheel hebben de verschillende spelers, in steeds juiste proportie van beweging en klank hun aandeel te leveren; zoo, dat de schoone sensatie, na conflict van verschillende elementen, duidelijk voor den beschouwer oprijst. De tooneelkunstenaar heeft zijn lichaam als bouwstof tot dit geheel te geven, zoodanig door geest en gevoel bestuurd, dat het zich als passend onderdeel in het geheel invlijt. V/ie bij deze dienende handeling spreekt van voor wenden, kan ook wel den schilder van bedrog beschuldigen die wat op bijzondere wijze genuan ceerde groene verf bedrieglijk voor een boom wil laten doorgaan; en wat wit-en-rood voor Adam en Eva ! Wie niet begrijpt dat de dienend-besturende geest alles is bij het scheppen der verbeeldingen, is nog zeer verre van het begrip der tooneelkunst verwijderd ! Ik geloof dat hiermee alles gezegd is. Ik geloof niet, dat hiermee veel oude-jufferengepraat zou zijn bezworen. Maar wien zal het ooit lukken dat te doen? Men kwebbele fleurig en kneuterig voort over ijdelheid die waarlijk geen privaat-bezit is van de tooneelspelers; maar o.a. ook nog wel eens voorkomt bijvoorbeeld bij staatslieden, volksredenaars, geleerden, predikanten.... men mag hier de heele beroepslijst van het adresboek aan toevoegen. Men verdiepe zich in hun particuliere leven; dat niet verwerpelijker is dan dat van andere categorieën staatsburgers, alleen meer bekeken; en soms wat spontaner. Men leutere over het zinnelijk" karakter der kunst; daarmee op 't klaarst betoogend dat men van het wezen der kunst, dat geest en volkomen macht over 't lichaam is, niets begrijpt. Maar wie er wél iets van begrijpt, zal al die cancans autour" negeeren en zich met vreugde en dankbare aandacht toewenden aan wat die kunst aan waarachtige schoonheid beteekenen kan. Aan de tooneelleiders de taak, zich die aandacht waardig te toonen. JAN WALCH Abonneert U NU op 2>e Q: toene am m e, PAG. 5 DE GROENE No. 3198

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl