De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 7 september pagina 9

7 september 1940 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Droomen zijn niet steeds bedrog W! f IJ moeten streng zijn in het onderzoeken, maar stoutmoedig in het veronderstellen" antwoordde Charles Richet, als hem gevraagd werd wat hij geloofde over de mogelijkheid van profetische droomen. Het is in ieder geval on voorzichtig, nooit eenige waarde toe te kennen aan hetgeen den mensch geopenbaard werd in zijn droomgezichten. Hierover immers zijn bij alle volkeren en ook in alle tijden de getuigenissen te talrijk en te verscheiden dan dat ze verklaarbaar zouden blijven, indien ze niet met een diepere gemoedservaring overeenstemden. Het feit alleen, dat de groote epische en dramatische dichters her haaldelijk het profetische en waarschuwende droom beeld gebruiken in den voortgang van de handeling, die zij verhalen, is een bewijs, dat de menschheid ergens diep in haar ziel altijd den droom gevreesd, gewantrouwd, en.... geloofd heeft. De vader der geneeskunde, Hippocrates, beweert: Wanneer het lichaam ingeslapen is, blijft de geest vaak waken en beweegt zich overal heen, waarheen met groote moeite ook het lichaam zou kunnen heengaan; hij ziet en kent er allerhande voorwerpen, die ook het lichamelijk oog zou kunnen waarnemen". Voor hem laat het geen twijfel, of in den droom open baren zich werkelijkheden. Niet alleen de Bijbel biedt voorbeelden van zulke werkelijkheid-weergevende droomen; de heele litteratuur van de oudheid is er vol van en het vermogen van den droomverklaarder is altijd beschouwd als een bijzondere eigenschap, waaraan vaak Goddelijke inspiratie als oorsprong werd toegekend, doch die ook verband houdt met een aangeboren dichterlijkheid. Joseph, de aarts vader en Daniël, de profeet, zijn droom-uitleggers, maar de oneirocritie of wetenschap der droom verklaring wordt ook beoefend door Indische, Egyptische, Babylonische, Chaldeeuwsche en Grieksche wijzen. Apollonius van Thyane, Apomazor, Ausclinus Julianus, en Artemidorus houden zich theoretisch met de droomuitlegging bezig; Plato kent groote werkelijkheidswaarde toe aan hetgeen zich in droomenland afspeelt. Voor Plato stond het immers vast dat wanneer wij ooit iets zuiverlijk weten willen, wij van ons lichaam moeten bevrijd worden en met de ziel-zelve de dingen-zelf moeten aanschouwen". Hij meende, dat de droom hiervan een voorteeken was. Zoo verhaalt hij ook, hoe Socrates door de Goden in een droom gewaarschuwd werd. Wanneer Crito hem aankondigt, dat op Delos het schip is aangekomen, bij welks terugkeer hij den scheerlingsbeker drinken moet, antwoordt Socrates, dat dit niet zoo kan zijn en hij gaat voort: ik grond mijn meening op een droom, dien ik dezen nacht had.... Ik zag een schoone, majestatische vrouw, in het wit gekleed, op mij af komen. Zij riep mij aan en zei: Socrates, over drie dagen zult gij de vruchtbare landouwen van Phtie zien". Crito zegt dan: Dat is een vreemde droom, Socrates". Maar de wijsgeer antwoordt: Allerminst! De zin ervan is duidelijk genoeg !" Hij weigert nochtans te ontvluchten, vast overtuigd, dat iemand zijn lot niet ontgaan kon. Indien dit het besluit der goden is, zoo moge het zich vol trekken." Ook Cicero verhaalt in het eerste boek van zijn De Divinatione een merkwaardige droomgeschiedenis: Twee inwoners van Arcadië, samen op reis, waren te Megara aangekomen, waar de een zijn intrek nam in een herberg, de ander ging over nachten bij een vriend van hem. Na het avondmaal, toen iedereen in rust was, droomde de Arcadiër, die bij zijn vriend logeerde, dat zijn landgenoot, die in de herberg overnachtte, hem te hulp riep, omdat de waard een aanslag op zijn leven wilde plegen. Door dezen droom verschrikt, sprong hij op, maar aldra stelde hij zich gerust en sliep weer in. Toen ver scheen zijn vriend aan zijn bed en zei hem, dat hij, nu hij niet te hulp kon komen, althans de moorde naars moest laten straffen. De waard, zoo berichtte hij, had hem gedood en het lichaam op een wagen geladen, die hij vervolgens gevuld had met mest. Hij duidde de stadspoort aan, waar men bij zonsopgang dezen wagen zou kunnen vinden, op het oogenblik, dat hij naar buiten gereden werd. Diep onder den indruk van dezen droom, ging de Arcadiër naar de aangeduide poort. Hier zag hij inderdaad den wagen, hield den voerman aan, en vroeg hem, wat voor vracht hij vervoerde. Op die vraag nam de voerman ijlings de beenen. De kar werd nu leeg geladen, het lijk kwam te voorschijn, de waard werd opgepakt en terechtgesteld". Kan men (zoo vraagt Cicero aan het slot van dit sensationeele verhaal) zich iets goddelijkers voorstellen dan een droomgezicht van dezen aard?" In zijn Dialogas vertelt Gregorius de Groote, dat een adellijk Romein in 526 zijn zomervacantie doorbracht op de Liparische eilanden. Hier ont moette hij een kluizenaar, die hem zei: Koning Theodorik is dood. Gisterenmiddag zag ik, hoe Paus Joannes en Symmachus hem, blootshoofds PAG. 9 DE GROENE No. 3198 en barvoetsch, naar den mond van gindschen vulcaan leidden en hem daarin wierpen. Vervolgens verdwenen zij". De vulcaanmond werd door de landsbevolking gehouden voor den ingang van de hè', Paus Joannes de Eerste en Symmachus, de schoonvader van den wijsgeer Boëthius, waren door Theodorik om het leven gebracht. De Romein noteerde den dag en het uur, waarop de kluizenaar dit visioen had waargenomen. Bij zijn terugkeer bleek inderdaad, dat zij klopten met het oogenblik, waarop Theodorik overleed. Op 5 Januari 1477 sneuvelde Karel de Stoute voor Nancy. Op denzelfden dag berichtte Angelo Cattho, aartsbisschop van Vienne in Isère aan den Franschen koning, Lodewijk XI, den tegenstander van den feilen Bourgondiër: Sire, God gunt u rust en vrede, want uw vijand, de hertog van Bourgondi is dood. Hij werd zoojuist overwonnen en zijn leger is uiteen geslagen". Deze mededeeling was hem gedaan in een droom. Eerst twee dagen later brach ten ijlboden de bevestiging van het bericht. Dit verhaal is opgeteekend door Commenius in zijn Mémoires. Bijzonder vatbaar voor zulke droomen schijnt de dichter Petrarca te zijn geweest. Sades, de biograaf van Laura de Noves, verhaalt, dat deze, op den dag van het jaar 1348, waarop zij stierf aan de pest, bleek, vermagerd en met diepbedroefden blik verscheen aan haar lofzanger en hem met een weemoedig afscheidsgebaar te kennen gaf, dat zij heenging. Petrarca begreep deze waarschuwing en wist op het zelfde oogenblik, waarop het in werke lijkheid gebeurde, dat Laura gestorven was. Ook de dood van zijn vriend Jacopo Colonna werd hem (volgens Sades) op dezelfde wijze aangekondigd en toen vijf dagen later het bericht van dit sterven aan hem werd overgebracht, toonde hij zich niet ver rast, doch antwoordde, dat hij reeds rouwde om Colonna sedert het oogenblik van diens verscheiden. Omtrent Julius Caesar verhaalt Suctonius, dat hij in den nacht, die aan zijn dood voorafging, droomde van wolken, waardoorheen hij werd omhoog gevoerd, zoodat hij de hand kon reiken aan Jupiter. Zijn echtgenoote Calpurnia droomde, dat het dak van het huis instortte, en dat Caesar met messteken gewond werd in den arm. Deze bange vooruitzichten, zoomede zijn wankele ge zondheid deden hem lang aarzelen, of hij niet thuis zou blijven en de zaken, die hij in den senaat had te regelen, niet zou uitstellen. Maar Decinus Brutus wist hem over te halen, de senatoren niet langer te laten wachten en tegen elf uur in den voormiddag ging hij van huis, zijn tragischen dood tegemoet. Hij werd in de Senaatszitting vermoord. In de Histoire de Henry de Montmorency (1666) vindt men het volgende: Bij het beleg van Privas kwamen twee veld maarschalken om het leven, nl. de markies van Uxelles en de markies de Portes. Deze laatste stierf juist op den dag, waarop hij tot maar schalk van Frankrijk zou worden benoemd. Op dit oogenblik sliep de hertog van Montmorency in zijn tent, en hij werd wakker door het spreken van een stem, waarin hij die van den markies de Portes herkende. Deze stem zei hem vaarwel. Doch de genegenheid, welke hij koesterde jegens een zoo voortreffelijk man, die hem daarenboven zoo na stond, verbood hem als het ware, deze waarneming voor ernstig te houden en vermoeid door het nach telijk werk, dat hem had uitgeput, sloot hij opnieuw de oogen en sliep in zonder angst. Doch dezelfde stem wekte hem opnieuw en een gedaante, die hij in zijn droom zag, dwong hem opnieuw, te ont waken. Hij luisterde nu scherp en hoorde precies hetzelfde afscheidswoord als te voren. Toen her innerde de hertog zich, dat hij en de markies na een voordracht van den philosoof Pitrat over het sterven, hadden afgesproken, dat degene van hen, die het eerst zou doodgaan, den ander vaarwel zou zeggen. Hierop kon hij niet langer twijfelen aan den ernst van deze waarschuwing. Hij zond on middellijk een ordonnans naar het kwartier van den markies, dat een heel eind van het zijne ver wijderd lag. Voordat deze man terugkwam, was er al een boodschap van den koning, die hem het doodsbericht van De Portes liet overbrengen." De bekende medicus Jacques Cloquet heeft zelf opgeteekend, hoe hij in den droom zijn broer Hippolyte zag, die hem zei: Nu heb ik voortaan niets meer noodig !" Dit maakte geen ernstigen indruk op hem, maar hij vertelde het toch, alvorens naar de kliniek te gaan, aan zijn vrouw. Zoodra hij aan het werk was, kreeg hij het bericht, dat Hippo lyte Cloquet dienzelfden nacht gestorven was aan een beroerte. De physioloog Longet verhaalt, hoe hij als student bij Dupuytren droomde, dat zijn vader op sterven lag. Hij wilde aan dien droom geen waarde hechten, maar werd tijdens zijn werk toch ongerust, want het droombeeld liet hem niet los. Eenigszins be schaamd, zocht hij een voorwendsel om naar huis te gaan, daar dit de beste manier was, waarop hij de angstige gadachte kon bestrijden. Toen hij te Saint Germain aankwam, trof hij zijn vader nog juist in leven. Ware hij later vertrokken, hij zou slechts een doode hebben gevonden. Vooral schrij vers schijnen vaak waarschuwende droomen te krij gen. Bernardin de Saint-Pierre zegt in zijn beroemde boekje Paul et Virginie: Ik behoef maar- af te gaan op mijn eigen ondervinding, want ik heb meermalen ervaren, dat de droomen waarschu wingen schijnen te zijn van eenige intelligentie, die belang in ons stelt, maar tracht men met redelijke bewijsvoeringen te bestrijden of verdedigen wat de menschelijke rede te boven gaat, dan probeert men het onmogelijke". Ook de philosoof Bayle dacht er zoo over. Hij schrijft in zijn Dictionnaire: De droomen zijn veel minder geheimzinnig dan het gemeene volk denkt, maar ze zijn toch wel iets geheim zinniger dan de tegenwoordige allesweters gelooven. Zooveel verbazende feiten zijn in alle tijden en op alle plaatsen opgeteekend over het droomleven, dat degenen, die er elke beteekenis aan ontzeggen, weinig oprechtheid of weinig verlichtheid schijnen te bezitten". Tot deze categorie behoorde de Romeinsche dichter Petronius, die alle droomen voor bedrog" hield en Voltaire, die in zijn Dictionnaire Philosophique het onderwerp uit de hoogte behan delde. Freud sluit zich in zeker opzicht bij Petronius aan, waar deze zegt, dat ieder mensch zijn eigen droomen zelf maakt (?Somnia sibi quisque facit") terwijl de parapsychologen dichter bij de klassieke oneirocritie komen, die den oorsprong van den droom toeschrijft aan een geheimzinnig, althans onvoldoende opgehelderd contact met de werke lijkheid. De aangehaalde anecdoten schijnen hun inzicht te bevestigen. Heinrich Füszli De nachtmerrie

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl